ECLI:NL:RBAMS:2018:1334

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
13/751940-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 1 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 22 augustus 2017 door de rechtbank in Koszalin, Polen, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1995 in Polen en thans gedetineerd, is beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging, waarvoor hij een vrijheidsstraf van 4 jaar en 6 maanden moet ondergaan.

De behandeling van de vordering vond plaats op 13 februari 2018, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was vanwege ziekte, maar vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. R. Ketwaru. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante informatie over de rechtsgang in Polen onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting in hoger beroep en dat zijn raadsman hem adequaat heeft verdedigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straf kan ondergaan in Polen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. E.M.M. Gabel, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751940-17
RK nummer: 18/172
Datum uitspraak: 1 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 augustus 2017 door de
District Court Judgevan het
District Courtin Koszalin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is vanwege ziekte niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek voor bepaalde tijd aangehouden tot 22 februari 2018. De behandeling van de vordering is op die dag voortgezet in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 28 januari 2016 van het
District Courtin Koszalin (referentienummer II K 62/15).
Dit vonnis is door het
Court of Appealvan Szczecin in hoger beroep bekrachtigd bij uitspraak van 25 mei 2016 (referentienummer II AKa 75/16).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis en dient nog geheel te worden uitgezeten.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Standpunt van de raadsman
De overlevering dient op grond van artikel 12 van de OLW geweigerd te worden. Uit de stukken blijkt niet ondubbelzinnig dat de opgeëiste persoon in persoon is gedagvaard voor de behandeling in hoger beroep of op andere wijze op de hoogte is gebracht van de zitting in hoger beroep. Tevens blijkt niet uit de informatie dat de advocaat gemachtigd was om namens de opgeëiste persoon het woord te voeren en dat die advocaat de verdediging in hoger beroep namens de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
Standpunt officier van justitie:
De officier van justitie is van mening dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet van toepassing is. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB is in rubriek d) het volgende aangekruist ten aanzien van de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak:
Yes, the person appeared personally at the hearing as a result of which the order was given ( II K 62/15).
De opgeëiste persoon heeft tegenover de officier van justitie tijdens zijn verhoor op 5 januari 2018 verklaard dat hij aanwezig was op de zitting in eerste aanleg en dat hij tegen de uitspraak in hoger beroep was gegaan. Zijn advocaat heeft dit geregeld en via zijn moeder stond hij in contact met de advocaat. Hij had nog niets van het hoger beroep vernomen toen hij naar Nederland kwam.
Uit aanvullende informatie van 12 februari 2018 van de Poolse autoriteiten blijkt dat er inderdaad door de raadsman van de opgeëiste persoon hoger beroep is ingediend en dat het
Court of Appealvan Szczecin bij uitspraak van 25 mei 2016 (II AKa 75/16) het vonnis in eerste aanleg in stand heeft gelaten. De zaak is in hoger beroep opnieuw inhoudelijk behandeld.
Verder is het zogenaamde “kruisjesformulier” ingevuld en daarbij is het volgende van toepassing verklaard en vermeld (voor zover van belang):
2. No, the person did not appear in person at the trial resulting in the decision.
3.2.
Being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counsellor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him or her at the trial, and was indeed defended by that counsellor at the trial;
As concerns clause 3.2- The sentenced person had a defender appointed by him who was
present at the hearing of the Court of Second Instance.
Op basis van deze informatie van de Poolse uitvaardigende autoriteit en onderbouwd door de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij via zijn advocaat hoger beroep heeft ingediend, stelt de rechtbank vast dat de door de opgeëiste persoon gemachtigde advocaat namens hem hoger beroep heeft ingesteld en namens hem ter terechtzitting in hoger beroep daadwerkelijk zijn verdediging heeft gevoerd. Dat uit de stukken niet ook ondubbelzinnig blijkt dat de opgeëiste persoon de advocaat ook heeft gemachtigd om namens hem het woord op de zitting te voeren, doet hier niet aan af. Het verweer slaagt niet.
Uit artikel 12, aanhef en onder b, van de OLW vloeit niet voort dat de opgeëiste persoon in persoon op de hoogte moet zijn gebracht van de zitting in hoger beroep. Enkel is vereist dat “de verdachte op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting”.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de informatie gebleken dat aan dit vereiste is voldaan, nu de opgeëiste persoon werd bijgestaan door een raadsman.
Dat betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW van toepassing is en is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet aan de orde. Het verweer met betrekking tot onderdeel 12 sub a, van de OLW – of de opgeëiste in persoon is gedagvaard voor de zitting in hoger beroep of anderszins op de hoogte was van de zitting - behoeft daarom geen bespreking meer.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
diefstal

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court Judgevan het
District Courtin Koszalin ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 maart 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]