Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de ontnemingszaak met parketnummer 13/665358-17. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 22 februari 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw, mr. A. Çimen, hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De vordering van de officier van justitie, gedateerd 13 februari 2018, strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat wordt op € 593,27. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder is veroordeeld voor meerdere oplichtingen en diefstallen. Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapport van 7 februari 2018, waarin de feiten en omstandigheden zijn uiteengezet. De rechtbank heeft de bedragen van € 100,- en € 15,-, waarvoor de veroordeelde is vrijgesproken, in mindering gebracht op het geschatte voordeel.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 478,27 en de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. B. Vogel, en in aanwezigheid van de rechters mrs. M.J.E. Geradts en J. Huber, en griffier mr. J. Todorov.