ECLI:NL:RBAMS:2018:1320

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
13/665358-17 ontneming
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van oplichtingen en diefstallen

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de ontnemingszaak met parketnummer 13/665358-17. De zaak betreft de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 22 februari 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw, mr. A. Çimen, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De vordering van de officier van justitie, gedateerd 13 februari 2018, strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat geschat wordt op € 593,27. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder is veroordeeld voor meerdere oplichtingen en diefstallen. Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapport van 7 februari 2018, waarin de feiten en omstandigheden zijn uiteengezet. De rechtbank heeft de bedragen van € 100,- en € 15,-, waarvoor de veroordeelde is vrijgesproken, in mindering gebracht op het geschatte voordeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 478,27 en de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. B. Vogel, en in aanwezigheid van de rechters mrs. M.J.E. Geradts en J. Huber, en griffier mr. J. Todorov.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665358-17 (ontnemingszaak)
Datum uitspraak: 8 maart 2018
Tegenspraak
VERKORT VONNIS
Verkort vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665358-17 tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen: [veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering, van de op de vordering betrekking hebbende stukken en van wat door de officier van justitie, mr. K. Duker, en door de raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren is gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 13 februari 2018 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van
€ 593,27.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 maart 2018 veroordeeld voor kort gezegd meerdere oplichtingen en diefstallen.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank baseert zich bij de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de feiten en omstandigheden die in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 7 februari 2018 staan.
Omdat [veroordeelde] is vrijgesproken voor de diefstal van € 100,- van [persoon 1] en van € 15,- van [persoon 2] brengt de rechtbank deze bedragen in mindering op het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 478,27.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op
€ 478,27.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 478,27.
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 478,27(zegge vierhonderdachtenzeventig euro en zevenentwintig cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2018.