ECLI:NL:RBAMS:2018:1303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
8 maart 2018
Zaaknummer
C/13/642939 / KG ZA 18-128
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bancaire relatie tussen ING Bank en islamitische stichting alFitrah in kort geding

In deze zaak heeft de islamitische stichting alFitrah een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. naar aanleiding van de opzegging van hun bancaire relatie. De stichting, gevestigd in Utrecht, heeft sinds 2009 twee zakelijke bankrekeningen bij ING. De opzegging door ING, die inging op 24 februari 2018, was gebaseerd op een vertrouwensbreuk die voortkwam uit zorgen over integriteits- en reputatierisico's, mede door negatieve publiciteit en vermoedens van terrorismefinanciering. De stichting vorderde in kort geding dat de opzegging opgeschort zou worden totdat de interne klachtenprocedure van ING was doorlopen.

Tijdens de zitting op 21 februari 2018 heeft de stichting haar vorderingen toegelicht, terwijl ING verweer voerde. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ING bevoegd was om de bancaire relatie op te zeggen, maar dat de stichting wel in staat gesteld moest worden om haar bezwaren tegen de opzegging te uiten in de interne klachtenprocedure van ING. De rechter heeft de primaire vordering van de stichting afgewezen, maar de subsidiaire vordering toegewezen, met de bepaling dat de opzegtermijn met een maand verlengd wordt na de beslissing van de klachtencommissie.

De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 maart 2018 door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/642939 / KG ZA 18-128 FB/EB
Vonnis in kort geding van 7 maart 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING ALFITRAH,
gevestigd te Utrecht,
eiseres bij dagvaarding van 13 februari 2018,
advocaat mr. A. Boumanjal te Utrecht,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.M. van der Houwen en mr. O.L.F.A.P. Hustinx te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en ING worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 21 februari 2018 heeft de Stichting gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. ING heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aan de zijde van de Stichting aanwezig [naam 1] (voorzitter) en mr. A. Boumanjal. Aan de zijde van ING waren aanwezig [naam 2] (bedrijfsjurist), mr. D.M. van der Houwen en mr. O.L.F.A.P. Hustinx.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is een islamitische educatieve en opvoedkundige stichting en beheert daarnaast een moskee. De stichting heeft sinds 2009 twee zakelijke bankrekeningen bij ING.
2.2.
Op grond van artikel 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening kan de overeenkomst door ING op elk gewenst moment schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van 60 dagen.
2.3.
In 2014 heeft ING naar aanleiding van negatieve berichten over de Stichting in de pers onderzoek gedaan naar de klantrelatie met de Stichting, om na te gaan of de bancaire relatie met de Stichting integriteits- of reputatierisico’s voor haar meebrengt. Sindsdien heeft zij de Stichting met enige regelmaat verzocht om informatie over bepaalde transacties op de bankrekeningen.
2.4.
In een brief van 21 juni 2017 (en twee herinneringen van 5 en 20 juli 2017) heeft ING de Stichting verzocht om haar te informeren over een contante storting van € 12.000,00 en over een aantal overschrijvingen van in totaal € 12.675,00 naar de bankrekening van Stichting al-Istiquaamah, onder vermelding van ‘lening’. ING heeft gevraagd haar kopieën te sturen van bewijsstukken die de verklaring van de Stichting ondersteunen. Ook heeft zij gevraagd om een kopie van de leningsovereenkomst. Op 28 of 29 juli 2017 heeft de Stichting gereageerd.
2.5.
Bij brief van 24 november 2017 heeft ING de bancaire relatie met de Stichting opgezegd met ingang van 24 februari 2018. De reden voor de opzegging is een vertrouwensbreuk die is gebaseerd op de combinatie van de hieronder weergegeven conclusies, die ING heeft getrokken aan de hand van eigen onderzoek en de door de Stichting verstrekte informatie:
“(…)
Onvolledige en onduidelijke informatieverstrekking aan ING
- ING heeft aan Stichting alFitrah verzocht om
zo volledig en gedetailleerd mogelijktoe te lichten wat de herkomst is van twee cash stortingen op 10 januari 2017 en 29 mei 2017 van respectievelijk € 30.000 en € 12.000. Uw toelichting beperkte zich tot de verklaring dat deze bedragen door honderden moskeebezoekers zijn gedoneerd. De gevraagde bewijzen in de vorm van administratie die de herkomst van de gelden kan bevestigen zijn niet overhandigd. Zolang ING de herkomst van de cash stortingen niet kan verifiëren, vormt dit een risico voor de aan ING opgelegde wettelijke taken, benoemd in deze brief (het in voldoende mate kennis hebben van haar klanten, hun rekeningen en de transacties op die rekeningen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), vzr.).
- ING heeft aan Stichting alFitrah verzocht om
zo volledig en gedetailleerd mogelijktoe te lichten wat de reden voor diverse overschrijvingen is geweest van stichting alFitrah aan Stichting Al-Istiqaamah (…). Tevens is daarbij gevraagd om documentatie ter onderbouwing van die transacties. Uw uitleg beperkt zich tot het gegeven dat de gelden zijn besteed aan activiteiten die binnen het profiel van organisatie Al-Istiqaamah vallen. Daarnaast is de door ons gevraagde documentatie in de vorm van leenovereenkomst(en) niet met ING gedeeld. (…)
Buitenlandse financiering
- ING heeft geconstateerd dat er forse bedragen uit Koeweit zijn ontvangen door Stichting alFitrah. In het bijzonder vindt ING de ontvangen bedragen van de International Islamic Charitable Organization, die in diverse mediaberichten in verband wordt gebracht met radicaal-extremistische organisaties, als zeer risicovol.
- Aanvullend daarop zijn bestuursleden en lokale afdelingen van de International Islamic Charitable Organization in diverse mediaberichten in verband gebracht met terrorismefinanciering.
- In mediaberichten staat dat Stichting alFitrah van de Koeweitse organisatie Revival of Islamic Heritage Society, die op de Amerikaanse terrorismelijst staat, donaties heeft ontvangen.
Overige bevindingen
- ING wijst op de herhaaldelijke FIOD-invallen sinds 2016 bij Stichting alFitrah.
- ING vindt het zorgelijk dat minstens twee uitreizigers lessen hebben genoten bij Stichting alFitrah. In de media wordt tevens niet uitgesloten dat er sprake is van meer uitreizigers die lessen bij uw stichting hebben gevolgd.
ING heeft notie gemaakt van de relatie van Stichting alFitrah met Fawas Jneid, die weer verbonden is aan de Stichting Islamitisch Comité voor Ahl-Soennah. (…)”
2.6.
Naderhand heeft ING op verzoek van de Stichting de opzegtermijn met drie weken verlengd om de Stichting in de gelegenheid te stellen rechtsmaatregelen te treffen.
2.7.
Op 14 februari 2018 heeft de Stichting bij de directie van ING een klacht ingediend waarin zij schrijft dat ING haar zorgplicht heeft geschonden door geen gedegen belangafweging te maken alvorens tot opzegging over te gaan. De Stichting verzoekt ING in deze klacht de opzegging in te trekken, in ieder geval totdat er “algehele duidelijkheid is in deze”.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert, kort gezegd, de opzegging op te schorten, primair totdat de bodemrechter zich heeft uitgelaten over de vraag of ING de bancaire relatie mocht opzeggen en subsidiair totdat de interne klachtregeling van ING is doorlopen en aansluitend een opzegtermijn van drie maanden is verstreken.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt van de beoordeling is dat wat betreft de vraag of voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomsten opzegbaar zijn, in beginsel de bepalingen van overeenkomst en de wet beslissend zijn. Indien zulke bepalingen niet bestaan, is de overeenkomst in beginsel opzegbaar. Redelijkheid en billijkheid kunnen echter meebrengen dat daarvoor zwaarwegende gronden moeten worden aangevoerd, of een bepaalde termijn in acht moet worden genomen, dan wel compenserende financiële maatregelen moeten worden getroffen (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:9854).
4.2.
In deze zaak bevat artikel 7.3 van de Voorwaarden Zakelijke Rekening een specifieke bepaling over de bevoegdheid tot opzegging, inhoudend dat ING de overeenkomst op elk gewenst moment kan opzeggen met inachtneming van een termijn van 60 dagen (zie hiervoor in 2.2). Bij uitoefening van deze bevoegdheid moet ING de maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht nemen (artikel 6:248 lid 1 BW). Gezien de aard van de onderhavige overeenkomst, de centrale positie die banken, zoals ING, in het betalingsverkeer innemen, en de – eveneens in de algemene voorwaarden opgenomen – zorgplicht van ING ten opzichte van haar cliënten, brengen deze maatstaven mee dat ING bij de uitoefening van haar bevoegdheid tot opzegging, mede de redelijke belangen van haar cliënt/rekeninghouder in haar overwegingen dient te betrekken. Maar ING mag en moet zich zelfs ook laten leiden door de wettelijke voorschriften die ertoe strekken witwassen en terrorisme tegen te gaan. De Stichting dient dit binnen redelijke grenzen tegen zich te laten gelden. Dit laatste strookt met artikel 2.2 van de Algemene Bankvoorwaarden 2017, waarin onder meer is bepaald dat de cliënt zo goed mogelijk rekening houdt met de belangen van ING en dat de cliënt eraan meewerkt dat ING haar dienstverlening correct kan uitvoeren en aan haar verplichtingen kan voldoen (ook die tegenover bijvoorbeeld toezichthouders).
4.3.
De Stichting heeft gesteld dat zij door de opzegging niet langer aan het betalingsverkeer kan deelnemen en dat dit tot haar opheffing of faillissement zal leiden. Dat is niet aannemelijk geworden, nu ter zitting is komen vast te staan dat zij een bankrekening heeft bij Bunq. Zij is echter niet in staat stortingen van contante bedragen op die bankrekening te doen, hetgeen voor haar bezwaarlijk is omdat aannemelijk is dat een groot deel van haar inkomsten bestaat in contante bijdragen van moskeegangers. Daartegenover staat echter dat aannemelijk is geworden dat zulke stortingen (weliswaar niet rechtstreeks, maar wel) via een omweg toch kunnen worden gedaan, namelijk door de giften te storten op de rekening van een vertrouwenspersoon, die het op zijn rekening gestorte bedrag giraal doorbetaalt op de bankrekening van de Stichting bij Bunq.
4.4.
Verder is van belang dat ING op diverse, in de onderlinge correspondentie en de processtukken gespecificeerde, gronden aanwijzingen had dat de Stichting, in elk geval in de publiciteit, negatief werd geassocieerd met terrorisme en witwassen. Op zichzelf is juist dat deze beschuldigingen ter zitting ten dele zijn ontzenuwd of althans in ander daglicht zijn geplaatst. Wat betreft de kwestie van de contante stortingen is aannemelijk geworden dat het hier met name gaat om contante bijdragen van moskeebezoekers; wat betreft de aankoop van het gebouw van de moskee tegen een hoog bedrag, hoewel eerder nog sprake was van een huurachterstand, heeft de Stichting onweersproken aangevoerd dat het hier gaat om een ABC-constructie met een, wat ‘C’ betreft, overwegend commercieel karakter. Van een bank kan echter in beginsel niet worden verlangd dat zij een diepgaand onderzoek instelt naar de juistheid van dergelijke beschuldigingen. Wel kan van haar worden verlangd dat zij die beschuldigingen, behoorlijk onderbouwd en toegelicht, aan de cliënt voorhoudt, maar hieraan heeft ING voldaan (zie hiervoor in 2.5).
4.5.
Onder de gegeven omstandigheden wordt voorshands geoordeeld dat ING bevoegd was tot de onderhavige opzegging, zodat de primaire vorderingen worden afgewezen.
4.6.
Wat betreft de subsidiaire vordering is het volgende van belang. Juist omdat van een bank in beginsel niet kan worden verlangd dat zij een diepgaand onderzoek instelt naar de juistheid van de tegen de cliënt uitgebrachte beschuldigingen, moet zij de cliënt wél in staat stellen zich tegen die beschuldigingen te verweren. Het staat ING vrij dit te doen in de vorm van een interne klachtenprocedure. De overeenkomst voorziet daarin en die procedure dient dus thans te worden doorlopen. Naar aanleiding van de daarin te nemen beslissing dient ING haar positie nader te bepalen.
4.7.
In dit geding heeft ING dienaangaande tegenstrijdige posities ingenomen. Zij heeft aanvankelijk de Stichting in de met haar gevoerde correspondentie naar die klachtenprocedure verwezen. Ter zitting heeft ING echter aangevoerd dat haar opzeggingsbesluit vaststond omdat dit op directieniveau was genomen, zodat voor het doorlopen van de klachtenprocedure geen ruimte meer was. Ter zitting heeft de Stichting echter een recente brief van ING geciteerd waarin aan de Stichting werd bericht dat haar klacht was ontvangen en in behandeling zou worden genomen.
Wat daarvan zij, de subsidiaire vordering is toewijsbaar. Wel zal de gevorderde uitlooptermijn van drie maanden worden beperkt tot een termijn van een maand.
4.8.
Nu partijen over en weer op enig punt in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de primair gevorderde voorziening;
5.2.
wijst de subsidiair gevorderde voorziening in die zin toe dat ING wordt veroordeeld om de Stichting in staat te stellen haar bezwaren tegen de opzegging van de bancaire relatie ter beoordeling voor te leggen aan de interne klachtencommissie van ING en verlengt, voor het geval de commissie deze bezwaren verwerpt, de termijn van opzegging van de bancaire relatie tussen de Stichting en ING met een maand nadat het besluit van deze commissie door de Stichting is ontvangen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
weigert het meer of anders gevorderde;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E. van Bennekom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: eB