In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen VAB c.s. en HEMA B.V. VAB c.s., bestaande uit de vereniging VAB en de besloten vennootschappen Warenhuis Vathorst B.V. en Warenhuis Huizen B.V., vorderde dat HEMA zou worden veroordeeld om de verrekening van e-commerce facturen met haar maandelijkse betalingsverplichtingen in verband met de MSF-claim te staken. HEMA had deze verrekening vanaf oktober 2017 doorgevoerd, wat VAB c.s. betwistte. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van HEMA, die zij verrekende, door VAB c.s. werd betwist en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat de verrekening niet correct was. De voorzieningenrechter wees de vordering van VAB c.s. toe en verbood HEMA om de verrekening voort te zetten totdat de bodemrechter een definitief oordeel had gegeven. De vordering tot betaling van een dwangsom werd ook toegewezen, met een maximum van €100.000,-. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de rechtsverhouding tussen franchisenemers en de franchisegever HEMA.