ECLI:NL:RBAMS:2018:1158

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
13/665015-17 (A) en 13/674166-17 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot overval op waardetransport en Albert Heijn met geweld en vernieling van enkelband

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in de zaken 13/665015-17 (A) en 13/674166-17 (B). De verdachte, een 27-jarige man, is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf voor zijn betrokkenheid bij twee pogingen tot overval en de vernieling van een elektronische enkelband. De eerste poging vond plaats op 16 september 2016, toen de verdachte een waardetransport bij de ING-bank op Plein 40-45 in Amsterdam probeerde te overvallen. Hij bedreigde medewerkers van het waardetransportbedrijf G4S met een vuurwapen en eiste geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden herkenbaar was en dat meerdere verbalisanten hem hebben herkend. De tweede zaak betreft een poging tot overval op een Albert Heijn op 26 september 2016, waarbij de verdachte ook geweld gebruikte. De rechtbank oordeelde dat de poging tot overval op de Albert Heijn niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte daarvan vrij. Daarnaast heeft de verdachte op 5 september 2016 zijn enkelband vernield, wat ook bewezen is verklaard. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665015-17 (A) en 13/674166-17 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 2 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam Penitentiaire Inrichting] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.H. Boersma en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. V.H. Hammerstein naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Zaak A:
hij op of omstreeks 16 september 2016 te Amsterdam, op of aan de openbare weg, te weten op of aan Plein 40-45, in elk geval op of aan de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meerdere geldbedrag(en), geheel of ten dele toebehorende aan waardetransportbedrijf G4S en/of de ING bank, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde (een) medewerker(s) van waardetransportbedrijf G4S,
te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde (een) medewerker(s) van waardetransportbedrijf G4S te dwingen tot de afgifte van een of meerdere geldbedrag(en),
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- naar een geldautomaat van de ING gegaan, alwaar voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde (een) medewerker(s) van waardetransportbedrijf G4S, bezig was/waren met het (aan)vullen van de/een geldautomaat en/of
- ( vervolgens) een pistool, althans een op een vuurwapengelijkend voorwerp, op de buik en/of andere delen van het lichaam, in elk geval op het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of
- ( daarbij) (meermalen) heeft/hebben geroepen: "geef me geld" en/of "ik wil het geld" en/of "afgeven, afgeven, nu", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
Zaak B:
1.
hij op of omstreeks 26 september 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen:
een of meerdere geldbedrag(en) en/of (een) ander(e) waardevol(le) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan de winkel Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere andere medewerker(s) van de Albert Heijn (gelegen aan de [adres 1] ), te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of een of meerdere andere medewerker(s) van de Albert Heijn (gelegen aan de [adres 1] ), te dwingen tot de afgifte van: een of meerdere geldbedrag(en) en/of (een) ander(e) waardevol(le) goed(eren),
geheel of ten dele toebehorende aan de winkel Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- naar de winkel Albert Heijn (gelegen aan de [adres 1] ) is gegaan en/of
- ( in de winkel) naar voornoemde [slachtoffer 3] is gelopen en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in zijn hand heeft gehouden en/of op het (boven)lichaam van die [slachtoffer 3] heeft gericht en/of op een of meerdere andere medewerker(s) van die Albert Heijn heeft gericht en/of
- ( daarbij) heeft geroepen: "geld, geld, geld! Waar is het geld?" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer 3] heeft meegenomen naar een/de kluis (in het kantoor) van de
Albert Heijn en/of (vervolgens)
- meerdere malen, althans eenmaal, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of op een of meerdere andere medewerker(s) van de Albert Heijn (gelegen aan de [adres 1] ) heeft gericht en/of
- ( daarbij) (tegen die [slachtoffer 3] ) heeft geroepen: "Geld, geld, geld. Kluis open" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( daarbij) (tegen die [slachtoffer 4] en/of een of meerdere andere medewerkers) van voornoemde Albert Heijn) heeft geroepen: "Op de grond! Op de grond!" althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een elektronische enkelband (welke bij verdachte was aangesloten in het kader van elektronisch toezicht door de Reclassering Nederland), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële
Inrichtingen, Dienst Vervoer en Ondersteuning, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort samengevat – gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, op basis van de aangiften, de processen-verbaal van bevindingen en de camerabeelden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de in zaak A en in zaak B onder feit 1 ten laste gelegde (pogingen) overvallen. De kwaliteit van de camerabeelden en de stills van de camerabeelden zijn in beide zaken slecht. Op de camerabeelden zijn geen duidelijke, specifieke en onderscheidende kenmerken zichtbaar. Daarnaast is op de stills slechts een heel beperkt deel van het gezicht te zien en alleen van de zijkant. Er is geen ingezoomde foto beschikbaar van het gezicht en evenmin een scherpe foto waarop het hele gezicht van de dader te zien is. Met name de beelden van de Albert Heijn zijn bijzonder slecht van kwaliteit als het gaat om het gezicht. De herkenning van verdachte op basis van de beelden en de stills is onbetrouwbaar. Nu er geen ander objectief bewijs voor handen is dat de betrokkenheid van verdachte bij de overvallen ondersteunt, moet vrijspraak volgen. Ten aanzien van feit 2 in zaak B refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierna vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld.
Poging overval waardetransport (zaak A)
Feiten en omstandigheden
Op 16 september 2016 doen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangifte van een overval op het waardetransport. Beiden zijn werkzaam voor waardetransportbedrijf G4S en hadden die dag onder andere de opdracht om de geldautomaat van de ING-bank aan het Plein ’40–’45 in Amsterdam bij te vullen en gedane stortingen leeg te halen. Op de camerabeelden van verschillende bedrijven in de buurt is onder andere te zien dat de overvaller richting de geldauto rent nadat deze tegen de gevel van de ING bank was geparkeerd en dat de overvaller zich tussen de geldauto en gevel wurmt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren in hun aangiften dat de overvaller daarbij heeft geroepen: “Geef me geld! Ik wil het geld” en dat hij daarbij een pistool in zijn handen had. Door de camera bij [naam restaurant] zijn beelden gemaakt van de overvaller die naar de geldauto toe rent. Verdachte wordt door negen verschillende verbalisanten op deze beelden herkend.
Verdachte ontkent bovengenoemde overvaller te zijn geweest. Gelet hierop zijn de herkenningen door de verbalisanten, waarop de dader van de straatroof is vastgelegd, van cruciaal belang. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van herkenningen behoedzaamheid betracht dient te worden. De herkenning van een persoon op (bewegend) beeld kan plaatsvinden, grof gezegd, op basis van diens gezicht, kleding en accessoires en/of postuur, houding en manier van bewegen. Hiervan heeft de
gezichtsherkenningonmiskenbaar de hoogste diagnostische waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek en de meeste mensen zijn uitstekend in staat gezichten te herkennen. De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende uitgangspunten gehanteerd.
1. zijn de beelden voldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren;
2. hoe goed kent de herkenner de verdachte;
3. wat is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan;
4. zijn er feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden kunnen maken.
De rechtbank heeft de stills (en op de zitting ook de bewegende beelden) bekeken en stelt voorop dat de beelden van de overvaller naar haar oordeel voldoende duidelijk en helder zijn om een (gezichts)herkenning op te kunnen baseren. Bovendien is het gezicht van de overvaller van meerdere kanten goed te zien, omdat de overvaller zowel op de heen- als terugweg langs de camera rent. Verdachte is door negen verbalisanten herkend op deze camerabeelden. Verbalisanten kennen verdachte ambtshalve en acht van de negen verbalisanten hebben verdachte meermalen of zelfs veelvuldig in persoon ontmoet. Zij hebben afzonderlijk van elkaar verdachte met zekerheid als de overvaller herkend en hebben voldoende duidelijk omschreven op grond waarvan zij verdachte herkennen. Verder is de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden die de herkenning van verdachte falsificeren of onbetrouwbaar maken. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die herkenningen en kan de herkenning plaatsen na het zien van verdachte op de terechtzitting. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte de persoon is die geprobeerd heeft om de geldauto te overvallen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met uitzondering van het medeplegen. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van een bewuste nauwe samenwerking tussen verdachte en een mededader.
Poging overval Albert Heijn (feit 1, zaak B)
De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen de poging tot het overvallen van de Albert Heijn niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Onder verwijzing naar de hiervoor aangehaalde criteria is de rechtbank van oordeel dat de beelden onvoldoende helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Er is slechts één moment waarop de zijkant van het gezicht van de overvaller niet geheel helder in beeld is. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de camerabeelden aldus geen duidelijk te onderscheiden kenmerken van de overvaller waar te nemen zijn. Een en ander leidt tot het oordeel dat wat aan verdachte wordt verweten niet wettig is bewezen en hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Vernieling enkelband (feit 2, zaak B)
De rechtbank acht op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, bewezen dat verdachte zijn enkelband heeft vernield.
4.4.
Bewijsmiddelen
Ten aanzien zaak A
1. Een proces-verbaal van aangifte, met nummer PL1300-2016201044-4, van 16 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , doorgenummerde pagina 9-10.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op 16 september 2016 was ik aan het werk als chauffeur voor het waardetransportbedrijf G4S. Na de Rabobank zijn wij doorgereden naar de ING-bank gevestigd Joop van Weezelhof. Wij gingen hier de geldautomaat servicen, dit houdt in de gedane stortingen leeghalen en vullen voor pintransacties. Mijn collega had reeds het luik van de ING geopend en ik stond in een soort sluisruimte van de vrachtauto en had de deur geopend. Ik had de waarde net aan mijn collega gegeven toen ik zag dat rechts een persoon zich tussen de bus en de muur aan het wringen was. Het was een man met een licht getinte huidskleur, korte krulharen, normaal postuur, 1.70 -1.80 meter lang, gekleed in een zwarte jas en blauwe spijkerbroek en hij droeg volgens mij een zonnebril. Ik zag dat NN1 een pistool in zijn rechterhand hield. Ik zag dat NN1 het pistool op mijn buik richtte. Ik hoorde NN1 zeggen: “Geef me geld.” Ik zei tegen NN1: “Ik heb niets meer” en liet hem daarbij mijn lege handen zien. Ik zag door het raampje in de deur dat NN1 wegvluchtte richting de voorzijde van de vrachtwagen.
2. Een proces-verbaal van verhoor van aangeefster, met nummer PL1300-2016201044-3, van 16 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina 11-13.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Ik ben werkzaam bij het bedrijf G4S als waardetransporteur. Vandaag, 16 september 2016, ben ik tijdens mijn dienst overvallen op het moment dat wij aanwezig waren op het Plein 40-45 te Amsterdam. Ik ben de ING bank binnengegaan en loop dan naar een afgeschermde ruimte in de bank, die kan ik openen middels een keytag. Mijn collega zat in de auto en het was de bedoeling dat hij geld vanuit onze auto door het luik aan mij zou overhandigen dat ik zou aannemen in de beveiligde ruimte. We waren vandaag bijna klaar op de locatie met het overhevelen van spullen vanuit de auto richting de beveiligde ruimte toen ik op een gegeven moment schrok van mijn collega die een gil gaf. Ik had niet in de gaten wat er gebeurde totdat ik zag dat [slachtoffer 1] op de noodsluiter in de auto duwde. Op hetzelfde ogenblik zag ik dat er iemand tussen de auto en de muur was. Ik hoorde dat iemand schreeuwde “ik wil het geld, ik wil het geld.” Diegene die daar stond draaide zijn lichaam naar mij toe en op dat moment zag ik ook dat hij een pistool vasthield. Hij pakte gelijk mijn rechterarm tussen mijn pols en mijn elleboog.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2016201044, van 13 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , doorgenummerde pagina 58-64.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 16 september 2016 heeft een gewapende overval plaatsgevonden op een waardetransport op Plein 40-45 te Amsterdam. De overvaller is te zien op diverse inbeslaggenomen camerabeelden (camerabeelden van lunchroom [naam lunchroom] , [naam restaurant] en de ING bank).
Vervolgens is NN1 op een camerabeeld van binnenin een vestiging van [naam restaurant] te zien op het moment dat hij richting de geparkeerde geldauto van G4S rent. Op camerabeelden van de ING is te zien dat de geldauto van G4S tegen de gevel van de ING Bank geparkeerd staat. Op een bepaald moment is NN1 achter de geldauto te zien, hij rent richting de zijdeur aan de rechterkant van de geldauto. Bij de bewegende beelden zit tevens geluid, te horen is dat NN1 vermoedelijk roept: “Afgeven, afgeven, nu!!”. Na enkele seconden, nadat de zijdeur van de geldauto dicht slaat, rent NN1 richting de voorkant van de geldauto met in zijn rechterhand vermoedelijk een vuurwapen.
4. Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar, met nummer 2016201044, van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] , doorgenummerde pagina 80-82.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
De persoon op de afbeelding herken ik als [verdachte] . Tijdens mijn werkzaamheden ben ik regelmatig met hem in contact geweest tijdens staandehoudingen en of controles. Op de afbeelding op de aandachtsvestiging herken ik [verdachte] aan zijn geringe lengte, gezette postuur en zijn gelaatskenmerken. Met name zijn gezette benen en achterwerk in combinatie met de bril zijn kenmerkend voor [verdachte] .
5. Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer 2016201044, van 20 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pagina 85-86.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Deze verdachte herken ik als zijnde mij ambtshalve bekende persoon genaamd [verdachte] . Ik heb [verdachte] in het verleden meerdere keren onopvallend gevolgd, staande gehouden en gecontroleerd in de wijk waar ik werkzaam ben. Ik herkende [verdachte] aan zijn gezichtsuitdrukking en lichaamshouding.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, van 22 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 5] , doorgenummerde pagina 87-88.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
Ik herken met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de persoon als [verdachte] . Ik ben ambtshalve, mede gezien vanuit mijn oude taak als biker en daderregisseur, zeer goed bekend met [verdachte] en herken deze dan ook direct aan zijn fysiek en gelaat.
7. Een proces-verbaal van bevindingen, van 29 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 6] , doorgenummerde pagina 94-95.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisant, zakelijk weergegeven:
De passagier, welke de daadwerkelijk overval pleegt, herken ik gelijk als zijnde [verdachte] . Ik herken hem aan zijn gezicht met zijn neus. Hij heeft een opvallend doorlopende neus. Een soort boksersneus. Tevens herken ik hem aan zijn postuur met zijn ietwat gezette postuur. Ook opvallend is de bril welke de verdachte tijdens de overval draagt. Ik kom [verdachte] veelvuldig tegen tijdens mijn werkzaamheden en maak ook geregeld een praatje met hem en vaak heeft hij dan een soortgelijke bril op.
Ten aanzien van feit 2, zaak B
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, op grond waarvan zij tot een bewezenverklaring van deze feiten komt.
De bekennende verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
Een geschrift, zijnde een aangifte van [naam 2] met bijlagen, doorgenummerde pagina 8 e.v.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4.4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 16 september 2016 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het Plein 40-45, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geldbedragen, toebehorende aan waardetransportbedrijf G4S of de ING bank,
en daarbij die voorgenomen diefstal, te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijnde medewerkers van waardetransportbedrijf G4S,
te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken,
en/of
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijnde medewerkers van waardetransportbedrijf G4S te dwingen tot de afgifte van geldbedragen,
- naar een geldautomaat van de ING is gegaan, alwaar voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijnde medewerkers van waardetransportbedrijf G4S, bezig waren met het aanvullen van een geldautomaat en
- vervolgens een pistool, althans een op een vuurwapengelijkend voorwerp, op de buik van die [slachtoffer 1] heeft gericht en
- daarbij heeft geroepen: "geef me geld" en/of "ik wil het geld" en/of "afgeven, afgeven, nu".
Zaak B:
2.
op 05 september 2016 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een elektronische enkelband (welke bij verdachte was aangesloten in het kader van elektronisch toezicht door de Reclassering Nederland), toebehorende aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, Dienst Vervoer en Ondersteuning, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich aan het elektronisch toezicht onttrokken door op 5 september 2016 zijn enkelband te vernielen. Sindsdien is hij ruim een half jaar voortvluchtig geweest. Korte tijd na het vernielen van zijn enkelband heeft verdachte, onder bedreiging van een vuurwapen, geprobeerd een waardetransport bij de ING-bank te overvallen. In de bank waren meerdere medewerkers aanwezig en vanwege de markt die op dat moment aan de gang was zijn er veel mensen getuige geweest van deze overval. Feiten als deze, waarbij de slachtoffers op een agressieve en intimiderende wijze worden bejegend, worden doorgaans als zeer bedreigend en beangstigend ervaren door zowel de slachtoffers als de omstanders. Dat de impact van deze gebeurtenis op de medewerkers van waardetransportbedrijf groot is geweest volgt onder andere uit de toelichting van de vordering van [slachtoffer 2] waarin zij omschrijft dat zij veel tijd nodig heeft gehad om te herstellen van deze traumatische ervaring, verschillende therapieën heeft moeten volgen en een jaar lang onder begeleiding van een psycholoog is geweest. Verdachte heeft zich kennelijk enkel laten leiden door de zucht naar financieel gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen voor de betrokkenen. De rechtbank neemt hem dat zeer kwalijk.
Uit het zeven pagina’s tellende strafblad van verdachte van 19 januari 2018 blijkt dat verdachte vaker dan eens met justitie in aanraking is gekomen en veroordeeld is ter zake van vergelijkbare feiten. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw over te gaan tot het plegen van een dergelijk feit.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de verschillende rapporten over de persoon van verdachte. Uit het meest recente rapport van de reclassering van 4 mei 2017 volgt dat de kans op een succesvol begeleidingstraject door de reclassering als klein wordt ingeschat vanwege de houding van verdachte, de beperkte informatie die hij over zijn persoonlijke leven wil geven, het feit dat hij in de vorige meldplicht zijn enkelband heeft doorgeknipt en hij niet met de Top 600 aanpak mee wil werken.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, nu de rechtbank verdachte van één beschuldiging vrijspreekt.
Alles afwegende en rekening houdende met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd.
9. Ten aanzien van de benadeelde partijen, de schadevergoedingsmaatregel en het beslag
9.1.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert met betrekking tot het in zaak A ten laste gelegde € 4.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering gelet op de bepleitte vrijspraak. Indien de rechtbank wel tot een veroordeling komt stelt de verdediging zich op het standpunt dat de benadeelde partij ook niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de psychische schade niet is onderbouwd met enig stuk.
De rechtbank overweegt het volgende. Voor toewijzing van de vordering van de benadeelde partij dient sprake te zijn van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel de immateriële schade van de benadeelde partij niet is onderbouwd met een geschrift van een psycholoog bij wie zij behandelingen heeft ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken van geestelijk letsel, gelet op de (schriftelijke) toelichting van de benadeelde partij en haar gemachtigde op de zitting. Gelet op deze toelichting, bezien in het licht van de feitelijke toedracht tijdens de poging tot overval, acht de rechtbank een gedeelte van de vordering tot vergoeding van de immateriële schade toewijsbaar. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op een bedrag van € 2.500,-. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, tot de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert met betrekking tot het onder feit 1 in zaak B ten laste gelegde een bedrag van € 1.000,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit gederfde inkomsten, en een bedrag van € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering, inclusief de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering gelet op de bepleitte vrijspraak.
De rechtbank overweegt het volgende. (gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte ten aanzien van het onder feit 1 in zaak B geen straf of maatregel is opgelegd.
9.3
Het beslag
De rechtbank bepaalt voorts dat de inbeslaggenomen kentekenplaat wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 63, 312, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
-
poging diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken
en/of
poging afpersing
ten aanzien van feit 2 in zaak B
-
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] , toe tot € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 2.500,- (vijfentwintighonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 35 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast dat de inbeslaggenomen kentekenplaat [kenteken] wordt bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.G. Odink, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2018.