ECLI:NL:RBAMS:2018:1094

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
13/752130-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek van Polen, overlevering toegestaan

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een overleveringsverzoek van Polen. De zaak betreft een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 15 september 2017 is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Elbląg, II Criminele Kamer. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen en thans gedetineerd in Nederland, is beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder mishandeling en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, behandeld op een openbare zitting op 6 februari 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de bijbehorende vonnissen van de Poolse rechtbanken beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de overlevering geweigerd moest worden omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij eerdere omzettingsbeslissingen van zijn straffen. De rechtbank oordeelde echter dat deze beslissingen niet onder de reikwijdte van de Overleveringswet vallen, omdat er geen wijziging van de aard of maat van de straf heeft plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn straffen kan ondergaan in Polen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752130-17
RK nummer: 17/7955
Datum uitspraak: 20 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 september 2017 door
the Regional Court in Elbląg , II Criminal Departmenten strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
  • een vonnis van 28 mei 2013 van
  • een vonnis van 27 juli 2012 van
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel E van het EAB.
Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

In onderdeel F van het EAB is vermeld dat de tenuitvoerlegging van voornoemde straffen
originally (naar de rechtbank begrijpt: aanvankelijk)voorwaardelijk is opgeschort en dat bij beslissingen van 17 mei 2016 van
the District Court in Elbląg(VII Ko 1427/16) respectievelijk 1 september 2014 van
the District Court in Elbląg(VII Ko 3910/14) de tenuitvoerlegging van deze straffen is bevolen.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij voornoemde omzettingsbeslissingen. Omdat bij deze beslissingen sprake is geweest van een zekere mate van beoordelingsruimte bij de Poolse rechtbank – de tenuitvoerlegging van de straf is immers in beide gevallen bevolen omdat geoordeeld is dat de opgeëiste persoon de wet heeft overtreden – vallen deze beslissingen onder de reikwijdte van artikel 4 bis van het Kaderbesluit EAB en dus onder artikel 12 OLW. De raadsman verwijst hierbij naar twee uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te weten Zdziaszek [1] en Ardic [2] . De aard van de straf wordt bovendien wezenlijk gewijzigd als een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt omgezet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de behandeling, teneinde nadere informatie te verkrijgen van de uitvaardigende justitiële autoriteit over voornoemde omzettingsbeslissingen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Rechtsoverwegingen 75 tot en met 77 van voornoemde uitspraak van het Hof van Justitie EU in de zaak Ardic luiden als volgt:
Hoewel de onherroepelijke rechterlijke beslissing waarbij de betrokkene wordt veroordeeld, met inbegrip van die tot vaststelling van de vrijheidsstraf die de betrokkene moet ondergaan, duidelijk onder artikel 6 van het EVRM valt, volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat die bepaling daarentegen niet van toepassing is op kwesties inzake de tenuitvoerlegging of de toepassing van een dergelijke vrijheidsstraf (…).
Dat is slechts anders wanneer na een beslissing waarin uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en de betrokkene tot een vrijheidsstraf is veroordeeld, een nieuwe rechterlijke beslissing wordt gegeven waarbij de aard of de maat van de eerder uitgesproken straf wordt gewijzigd, hetgeen het geval is wanneer een gevangenisstraf wordt vervangen door uitzetting (…).
In het licht van het bovenstaande moet dus worden geoordeeld dat het in artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 voorkomende begrip „beslissing” voor de doelstellingen van dat artikel niet ziet op een beslissing inzake de tenuitvoerlegging of toepassing van een eerder uitgesproken vrijheidsstraf, behalve wanneer die beslissing ertoe strekt of tot gevolg heeft dat de aard of maat van die straf wordt gewijzigd en de autoriteit die deze beslissing heeft gegeven, op dat punt over een zekere mate van beoordelingsbevoegdheid beschikte (…).
De beslissing zoals bedoeld in artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584 ziet dus niet op een beslissing inzake de tenuitvoerlegging van een zelfde eerder uitgesproken vrijheidsstraf. Dat een beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde en onder voorwaarden opgeschorte gevangenisstraf voor de betrokkene een ingrijpende beslissing is, betekent niet dat hierdoor de aard of de maat van de eerder uitgesproken straf is gewijzigd. Van een dergelijke wijziging – het Hof van Justitie noemt als voorbeeld een gevangenisstraf die wordt vervangen door een uitzetting – is in onderhavige omzettingsbeslissingen geen sprake. De omzettingsbeslissingen vallen daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. De rechtbank ziet geen aanleiding de zaak aan te houden voor het verstrekken van nadere informatie hieromtrent door de uitvaardigende justitiële autoriteit. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling
mishandeling, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Elbląg, II Criminal Departmentten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en T.B. Trotman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629.
2.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026.