ECLI:NL:RBAMS:2018:108

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
13/654136-17, 15/147921-16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot verkrachting van stiefmoeder

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting van zijn stiefmoeder. De zaak kwam ter terechtzitting op 28 december 2017, waar de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.H. de Kraker-Koch, en de verdediging van de verdachte, mr. M.N. de Bruijn, heeft gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het pogen om zijn stiefmoeder, geboren in 1976, te dwingen tot seksuele handelingen door middel van geweld of bedreiging. De tenlastelegging omvatte onder andere het naakt de slaapkamer van de stiefmoeder binnengaan en haar bij de keel pakken, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet was voltooid.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de verdachte beoordeeld. De aangeefster verklaarde dat de verdachte naakt haar slaapkamer binnenkwam en haar bij de keel pakte, terwijl de broer van de aangeefster getuige was van het voorval. De verdachte ontkende echter de beschuldigingen en stelde dat hij niet op de aangeefster was gaan zitten. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat de gedragingen van de verdachte als een begin van uitvoering van verkrachting konden worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot verkrachting en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een contactverbod opgelegd met betrekking tot de aangeefster. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van €1.500,- aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op de aangeefster, die nog steeds psychische problemen ondervindt als gevolg van de gebeurtenis.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654136-17, 15/147921-16 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 januari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de ‘ [Huis van Bewaring] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. C.H. de Kraker-Koch, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.N. de Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 16 september 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- geheel ontkleed de slaapkamer van die [slachtoffer] is in gegaan en/of
- op die [slachtoffer] is gaan liggen en/of
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "ik wil seks met je" en/of
- de broek van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en/of
- die [slachtoffer] (met beide handen) bij de keel en/of de arm(en) heeft gepakt en/of
- die [slachtoffer] een- of meermalen in het gezicht heeft geslagen en/of
- die [slachtoffer] in/tegen de zij en/of ribben heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 16 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in de zij/of of ribben te schoppen en/of in het gezicht te slaan en/of (met beide handen) bij de keel te pakken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De verklaringen van aangeefster en verdachte over wat er zich op 16 september 2017 precies heeft afgespeeld lopen uiteen. Er zijn echter voldoende aanwijzingen om de lezing van aangeefster te volgen. Dat verdachte door aangeefster seksueel zou zijn uitgedaagd, zoals verdachte heeft betoogd, blijkt nergens uit en is bovendien niet aannemelijk omdat zij kankerpatiënt is en veel pijn ondervindt van een hernia. De verklaring van aangeefster wordt voor een deel ondersteund door de verklaring van haar broer. Verdachte is naakt de slaapkamer van aangeefster binnengegaan, heeft geroepen dat hij seks met haar wil, is op haar gaan zitten en heeft haar bij de keel gepakt. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot verkrachting.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster, zijn stiefmoeder [slachtoffer] , hem al eerder en ook de avond voor het gebeuren had proberen te verleiden. Op dat moment is hij daar niet op ingegaan. De volgende ochtend was hij echter van gedachten veranderd. Hij heeft gewacht tot het moment dat hij dacht dat de broer van zijn stiefmoeder het huis uit was gegaan en verder niemand thuis was. Vervolgens is hij naakt de slaapkamer van aangeefster ingegaan, waar zij in bed lag. Zij begon meteen heel hard te gillen. Hij is verder in haar richting gelopen om haar te sussen. Op dat moment heeft hij haar niet aangeraakt. Vervolgens kwam de broer van aangeefster binnen en werd verdachte door de broer geslagen, waarbij verdachte door de broer op het lichaam van [slachtoffer] werd geduwd. Verdachte heeft [slachtoffer] niet geslagen, geschopt of bij de keel gepakt. Evenmin heeft hij geprobeerd om haar broek naar beneden te trekken.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet als een begin van uitvoering van verkrachting worden aangemerkt. Bij verdachte is op geen enkel moment sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op seksueel binnendringen tegen de wil van aangeefster. Hij heeft zich aan aangeefster aangeboden maar heeft daarbij geen enkele vorm van geweld of dwang uitgevoerd.
De verklaring van aangeefster is onbetrouwbaar en moet niet voor het bewijs worden gebruikt. Er staan tegenstrijdigheden in en de verklaring bevat informatie die zij alleen van haar broer heeft kunnen vernemen. Ondanks dat aangeefster stelt dat zij door verdachte bij haar keel is vastgepakt en is geschopt tegen de zijkant van haar lichaam, is geen daarbij passend letsel vastgesteld. Dit sluit eveneens bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde mishandeling uit.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte naakt haar slaapkamer binnenkwam, op haar sprong en riep dat hij seks met haar wilde. Zij begon te schreeuwen maar verdachte pakte haar bij de keel.
De aangifte wordt deels ondersteund door de verklaring van de broer van aangeefster. Hij hoorde zijn zus gillen. Toen hij de deur van de slaapkamer opendeed zag hij verdachte bovenop zijn zus zitten, met beide handen om haar keel.
De aangifte wordt eveneens deels ondersteund door de verklaring van verdachte. Verdachte erkent dat hij naakt de slaapkamer is ingegaan met de bedoeling om seks met aangeefster te hebben, dat aangeefster hierop begon te gillen en dat hij vervolgens verder naar haar toe is gelopen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij niet op aangeefster is gaan zitten en dat de broer van aangeefster hem op aangeefster heeft geduwd, niet geloofwaardig. Deze verklaring is in de eerste plaats in strijd met de verklaringen van aangeefster en haar broer. In de tweede plaats is volstrekt onlogisch dat de broer van aangeefster ter bescherming van zijn zus verdachte juist op zijn zus zou werpen.
Anders dan de verdediging acht de rechtbank de verklaring van aangeefster en haar broer betrouwbaar. Voor zover de raadsvrouw heeft willen betogen dat aangeefster en haar broer hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd, gaat de rechtbank hier niet in mee. De broer van aangeefster is vrijwel direct na het gebeuren aangehouden en kort daarna op het politiebureau als verdachte gehoord. Voor hem was er aldus geen gelegenheid om voorafgaande aan zijn verhoor met zijn zus over het gebeuren te spreken. Het dossier laat de mogelijkheid open dat aangeefster, nadat haar broer was heengezonden en voordat zij aangifte deed, nog met haar broer heeft gesproken. Deze omstandigheid maakt echter niet dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van haar aangifte. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat de aangifte tegenstrijdigheden of inconsistenties bevat waaraan de consequentie verbonden moet worden dat die in het geheel van het bewijs uitgesloten moet worden. Dat aangeefster eerst spreekt over een onderbroek en vrijwel direct daarna over een pyjamabroek die zij droeg, kan die conclusie niet rechtvaardigen. Deze verschillen in bewoordingen lijken voort te komen uit de omstandigheid dat verdachte met behulp van een tolk is gehoord. Na doorvragen van de verhorende verbalisanten wordt duidelijk wat aangeefster bedoelde te verwoorden.
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de gedragingen van verdachte, te weten het naakt op [slachtoffer] gaan zitten, zeggen dat hij seks met haar wil en het vastpakken van haar keel met zijn handen, zijn aan te merken als een begin van uitvoering van een verkrachting. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde bewezen, dat verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te verkrachten.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte aangeefster daarbij heeft geslagen en geschopt en dat hij haar pyjamabroek naar beneden heeft getrokken. De aangifte wordt op deze onderdelen onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank merkt nog op dat in de tenlastelegging staat dat verdachte op [slachtoffer] is gaan
liggen, terwijl uit het dossier blijkt dat verdachte op haar is gaan
zitten. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging daarom worden vrijgesproken. De omstandigheid dat verdachte op [slachtoffer] is gaan zitten, heeft de rechtbank wel meegenomen in de hierboven opgenomen bewijsoverweging.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen, dat verdachte:
op 16 september 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- geheel ontkleed de slaapkamer van die [slachtoffer] is in gegaan en
- die [slachtoffer] de woorden heeft toegevoegd "Ik wil seks met je" en
- die [slachtoffer] bij de keel heeft gepakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 21 december 2017. Tevens heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van 38v Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd, waarbij verdachte een contact- en gebiedsverbod wordt opgelegd met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer] .
De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen, met wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. Er kan worden volstaan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het reeds ondergane voorarrest en een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden. De voorlopige hechtenis dient daarom te worden opgeheven. Verdachte is bereid om mee te werken met de reclassering en staat open voor behandeling bij De Waag. Hij verkiest het wonen bij één van zijn zussen boven begeleid wonen bij Stichting Exodus.
De vordering tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft geprobeerd om zijn stiefmoeder te verkrachten. Hij is naakt haar slaapkamer ingegaan, is bovenop haar gaan zitten en heeft haar bij de keel gepakt. Door ingrijpen van de broer van het slachtoffer is erger voorkomen.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit waarbij hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft geschonden. Na het gebeuren was zij hevig ontdaan en, zoals blijkt uit de door haar ingediende vordering benadeelde partij, ondervindt zij ook nu nog steeds psychische problemen van datgene wat verdachte haar heeft aangedaan.
Dat verdachte zijn seksuele lusten op zijn stiefmoeder heeft gericht is opmerkelijk en bevreemdend. Er is sprake van een atypische zaak, te meer omdat verdachte nooit eerder voor een zedendelict met justitie in aanraking is geweest. De rechtbank ziet hierin aanleiding om in de onderhavige zaak niet de in de oriëntatiepunten voor de straftoemeting en LOVS-afspraken opgenomen straf als uitgangspunt te nemen.
Uit een door drs. J. Yntema opgemaakte psychologische rapportage van 17 december 2017 komt naar voren dat verdachte een jeugd heeft gekend met instabiliteit, geweld en verwaarlozing. Hij lijkt beschadigd te zijn geraakt in zijn wereldbeeld en beeld van anderen, waardoor hij in eerste instantie geneigd is met afweer en externaliseren te reageren. Zijn moeite met het inleven in een ander kan met name begrepen worden vanuit zijn belaste voorgeschiedenis en onveilige hechting. Bij verdachte komen trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis naar voren, als ook een aantal trekken van een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Deze zijn volgens de psychologische rapportage echter niet van dien aard dat bij verdachte gesproken kan worden van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De deskundige adviseert om het bewezen verklaarde volledig aan verdachte toe te rekenen.
In het door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering opgestelde reclasseringsadvies van 21 december 2017 is te lezen dat er bij verdachte problemen bestaan op het gebied van wonen, werk, inkomen, denken, gedrag en houding. Bovendien heeft het onderhavige feit invloed op de familieverhoudingen.
Om recidive te voorkomen acht de reclassering hupverlening noodzakelijk. Zij adviseert een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen en daaraan als bijzondere voorwaarden een verplicht reclasseringscontact, begeleid wonen en een ambulante behandeling bij De Waag te koppelen.
De rechtbank neemt de adviezen van de psycholoog en de reclassering over.
Het is wenselijk dat verdachte zijn persoonlijk leven zo snel mogelijk weer op orde heeft en dat hij met professionele hulp meer inzicht in zijn manier van denken en handelen verkrijgt. De rechtbank acht het wenselijk dat verdachte via een begeleid wonen traject bij Stichting Exodus kan koersen op een bestendige woonsituatie. Bovendien heeft Stichting Exodus de deskundigheid in huis om verdachte op een goede manier te ondersteunen. De rechtbank zal daarom, ondanks de wens van verdachte om bij zijn zus te gaan wonen, ook de bijzondere voorwaarde van begeleid wonen opleggen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenis opleggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit kan niet worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijk deel van een gevangenisstraf die gelijk is aan het tot nu tot ondergane voorarrest. Het verzoek van de raadsvrouw om verdachte in vrijheid te stellen wijst de rechtbank daarom af.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
8.3.2.
Maatregel 38v Wetboek van Strafrecht
Ter bescherming van het slachtoffer zal de rechtbank ex artikel 38v Wetboek van Strafrecht tevens een contactverbod opleggen met het slachtoffer [slachtoffer] , voor de duur van twee jaren. De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie verzocht, geen locatieverbod opleggen. De rechtbank is van oordeel dat met de oplegging van een contactverbod voldoende aan het belang van [slachtoffer] om niet met verdachte geconfronteerd te worden, tegemoet wordt gekomen.
8.3.3.
De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het primair bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Tevens wijst de rechtbank de gevorderde kosten voor het opvragen van medische stukken toe, te weten een bedrag van € 38,45.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling van de toegewezen immateriële schade aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8.3.4.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 20 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 15/147921-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van. 31 januari 2017 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. Bij dat vonnis is verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, onder meer op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank constateert dat het feit waarvoor verdachte op 31 januari 2017 veroordeeld is betrekking heeft op een volstrekt ander strafrechtelijk verwijt dan het bewezen verklaarde feit. De rechtbank ziet acht daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf niet passend en zal de vordering daarom afwijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 45 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
- Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan eveneens worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering hem geeft. Daartoe moet betrokkene zich op een door de reclassering gemaakte afspraak melden op het adres [adres reclassering] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de door de reclassering gegeven aanwijzingen;
- Veroordeelde wordt verplicht om in Stichting Exodus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij de Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks te beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
 Legt op de maatregel dat veroordeelde voor de duur van twee jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer] , geboren in [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , wonende op het adres [adres slachtoffer].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
 Wijst de vordering van
[slachtoffer]toe tot
€ 1.500,-(vijftienhonderd euro) (immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
€ 38,45(achtendertig euro en vijfenveertig cent).
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van
25(vijfentwintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
 Wijst af de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis van 31 januari 2017 met parketnummer 15/147921-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Leijten, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 januari 2018.