ECLI:NL:RBAMS:2018:1072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/13/630092 / HA ZA 17-580
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding door elektrotechniek bedrijf tegen chemiebedrijf wegens extra kosten

In deze zaak vordert een elektrotechnisch bedrijf, eiseres, schadevergoeding van chemiebedrijf Albemarle voor extra kosten die zijn gemaakt tijdens de uitvoering van een project. De vordering bedraagt in totaal € 317.955,98, waarvan een deel is opgebouwd uit kosten voor extra overleggen, wachturen en versnellingsmaatregelen. Albemarle betwist de vordering en stelt dat extra kosten alleen vergoed worden na voorafgaande schriftelijke goedkeuring, zoals vastgelegd in de algemene inkoopvoorwaarden. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiseres voor een groot deel niet kan worden toegewezen, omdat niet is aangetoond dat Albemarle schriftelijk heeft ingestemd met de extra kosten. Wel wordt een deel van de vordering voor wachturen toegewezen, omdat deze kosten contractueel zijn overeengekomen. De rechtbank wijst de vordering tot betaling van € 28.737,56 toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelt Albemarle in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/630092 / HA ZA 17-580
Vonnis van 28 februari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.R. Lim te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALBEMARLE CATALYSTS COMPANY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. A.E. Goossens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Albemarle genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 oktober 2017,
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2018 en de daarin vermelde stukken en
  • de brief van 1 februari 2018 van de raadsman van [eiseres] met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Albemarle is de Nederlandse dochter van een beursgenoteerd concern en produceert chemische specialiteiten.
2.2.
[eiseres] is gespecialiseerd in elektrotechniek, automatisering en werktuigbouwkunde en behoort tot de groep van ondernemingen van TBI Holdings B.V.
2.3.
Albemarle heeft in 2015 opdracht gegeven tot de ombouw van één van de productielijnen in haar fabriek (project Hercules). Na een aanbesteding heeft Albemarle in oktober 2015 aan [eiseres] de opdracht voor de elektrotechnische werkzaamheden van project Hercules verleend voor een totaalbedrag van € 435.000,00.
2.4.
De door Albemarle aanvaarde offertes van [eiseres] hielden onder meer in:
“(…)
We commit ourselves to your supplied schedules. (…)
Execution: In a continuous period, without waiting hours and in normal daytime hours, during 40 hours a week.
(…)”
2.5.
Op de overeenkomst tussen partijen zijn de Albemarle algemene inkoopvoorwaarden 2004 (hierna: AAI) van toepassing, waarvan artikel 3 onder meer inhoudt:

Extra kosten, welke niet vooraf door Koper’s[Rb: Albemarle’s]
schriftelijke opdracht of schriftelijke aanvaarding worden gedekt, komen niet voor vergoeding in aanmerking.”
2.6.
Op de overeenkomst zijn daarnaast Albemarle’s Terms and Conditions van toepassing, waarvan artikel 5 onder meer inhoudt:

Unless otherwise agreed in writing, payment is due 30 days after the date of invoice. Unless otherwise stated in this document, or in the contract pursuant to which this document is issued, Buyer agrees to pay Seller interest at the rate of 1.5% per month (or such lesser percentage as is the maximum rate allowable under applicable law) on any delinquent invoices.”
Artikel 16 daarvan houdt onder meer in:

Delay or failure by a party to exercise any right shall not constitute a waiver of that or any other right or subsequent right.”
2.7.
Gedurende het project heeft [eiseres] verslagen opgesteld van gehouden voortgangs- overleg. Het verslag van voortgangsoverleg 2 van 12 november 2015 vermeldt onder meer:

Voor elk meerwerk wat op locatie wordt direct wordt uitgevoerd zal [eiseres] een bon maken en door AM/JL(Rb: Albemarle)
laten ondertekenen. Daarna zullen de kosten worden berekend en ingediend.”
2.8.
Op 25 januari 2016 heeft [eiseres] een factuur ingediend ter zake van versnellingskosten voor een bedrag van € 38.732,70. Op diezelfde datum is daarop namens Albemarle de opmerking geplaatst: “
niet akkoord”.
2.9.
Het verslag van voortgangsoverleg 13 van 8 februari 2016 vermeldt onder meer:

Er staan een zevental meerwerken open waar nog geen opdracht voor is verstrekt. RE gaat hier achter aan.
Er is zaterdag gewerkt. De overwerk toeslag wordt als meerwerk ingediend.”
2.10.
Op 10 februari 2016 heeft [naam 1] namens Albemarle aan [eiseres] over de in 2.8 genoemde factuur geschreven:

Ik kan -voor nu- akkoord gaan dat Albemarle de helft van deze kosten draagt.”
2.11.
Het verslag van voortgangsoverleg 14 van 15 februari 2016 vermeldt onder meer: “
Inzet van [eiseres] t.b.v. de verdere invulling van de planning, zowel voor als in de stop, zal ingediend worden als meerwerk(wekelijkse update)”.
2.12.
Naast de overeengekomen werkzaamheden is door Albemarle opdracht gegeven voor meerwerk ten minste voor een totaal van € 60.576,90 en overige werkzaamheden voor een bedrag van € 175.928,04. De werkzaamheden zijn opgeleverd en de facturen voor deze bedragen zijn voldaan.
2.13.
Na afronding van het merendeel van de werkzaamheden in mei 2016 heeft [eiseres] met Albemarle besproken dat zij vergoeding wilde hebben voor de kosten die [eiseres] heeft gemaakt als gevolg van wijzigingen in de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Partijen hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
2.14.
Op 30 september 2016 heeft [eiseres] aan Albemarle per brief verzocht om een voorstel tot schadevergoeding voor de in 2.13 genoemde kosten te doen.
2.15.
Op 29 november 2016 heeft [eiseres] Albemarle gesommeerd om € 393.084,70 te betalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Albemarle tot betaling van € 317.955,98, vermeerderd met rente en kosten en € 3.364,78 aan buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van [eiseres] is als volgt opgebouwd:
3.1.1. € 5.024,79
aan kosten verschuiven planning,
3.1.2. € 92.063,10
aan kosten extra overleggen en ad hoc opdrachten en kosten wijzigingen uitvoering/engineering/planning,
3.1.3. € 9.371,21
aan kosten wachturen,
3.1.4. € 78.973,77
aan kosten vanwege extreem grote hoeveelheid meerwerk,
3.1.5. € 80.109,53
aan kosten van de versnellingsmaatregelen,
3.1.6. € 12.376,46
aan meerkosten voor inleen montage-uren en
3.1.7. € 40.037,12
aan hogere algemene kosten i.v.m. overheadkosten en organisatiekosten vanwege meerdere en langere werkzaamheden.
3.2.
Albemarle voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

standpunt [eiseres]

4.1.
legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Albemarle een veelheid van opdrachtwijzigingen heeft verstrekt, de tijdsplanning heeft gewijzigd, vergoeding voor wachturen verschuldigd was en versnellingsmaatregelen heeft opgedragen, ten gevolge waarvan [eiseres] extra kosten heeft gemaakt. [eiseres] heeft veel meer uren moeten besteden dan waar zij in haar offerte mee rekening heeft gehouden en heeft hoeven houden. Deze meerkosten vordert [eiseres] in deze procedure. [eiseres] beroept zich op artikel 3 van de AAI (2.5) en stelt dat Albemarle opdracht heeft gegeven tot de werkzaamheden die tot de gevorderde extra kosten hebben geleid, zodat deze voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij stelt [eiseres] dat haar vorderingen geen betrekking hebben op (zuiver) meerwerk, nu ze niet zien op veranderingen in het fysieke of stoffelijke werk. [eiseres] stelt dat zij tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van die extra kosten. Daarnaast stelt [eiseres] dat Albemarle is tekort geschoten in haar medewerkingsplicht als opdrachtgever om het voor [eiseres] mogelijk te maken het aangenomen werk conform de overeenkomst uit te voeren.
standpunt Albemarle
4.2.
Albemarle beroept zich eveneens op artikel 3 AAI, maar dit ter betwisting van de vorderingen. Zij stelt dat extra kosten overeenkomstig die bepaling slechts vergoed worden na voorafgaande schriftelijke goedkeuring. Dit blijkt ook uit de voortgangsverslagen (onder meer het in 2.7 aangehaalde verslag van 12 november 2015). Alle tijdens de uitvoering overeengekomen meerwerk is volgens een vaste procedure in rekening gebracht en alle facturen voor extra kosten ter zake daarvan zijn voldaan. Albemarle betwist dat zij ingestemd heeft met betaling van enige andere kosten. De vorderingen van [eiseres] hebben derhalve geen contractuele grondslag zodat ze dienen te worden afgewezen. Slechts ten aanzien van de versnellingskosten heeft Albemarle aangeboden 50% van de door [eiseres] ingediende kosten van € 38.732,70 voor haar rekening te nemen.
instemmingsvereiste voor vergoeding extra kosten
4.3.
Partijen verschillen van mening over de betekenis die aan artikel 3 van de AAI moet worden toegekend. [eiseres] stelt dat Albemarle op grond van dit artikel verplicht is tot betaling van door [eiseres] gemaakte extra kosten, niet alleen indien deze worden gedekt door een vooraf gegeven schriftelijke aanvaarding, maar ook indien deze worden gedekt door een vooraf gegeven schriftelijke opdracht. Met andere woorden indien extra kosten het gevolg zijn van een door Albemarle gegeven opdracht, is Albemarle verplicht tot vergoeding daarvan. Daarbij heeft [eiseres] gesteld dat beperkingen met betrekking tot de vergoeding van (zuiver) meerwerk niet gelden voor vergoeding van extra kosten die het gevolg zijn van veranderingen in de wijze van uitvoering van de werkzaamheden. Albemarle voert daartegenover aan dat ditzelfde artikel juist de strekking heeft haar tegen onverwachte extra kosten te beschermen door te bepalen dat extra kosten slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien deze als zodanig door voorafgaande schriftelijke opdracht of aanvaarding worden gedekt.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat de betekenis die aan dat artikel moet worden gegeven niet slechts van de bewoordingen daarvan afhangt, maar tevens van de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de inhoud daarvan mochten toekennen en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 3 AAI slechts grondslag kan bieden voor vergoeding van extra kosten, indien de door Albemarle gegeven schriftelijke opdracht of aanvaarding betrekking heeft op die kosten. Dit ongeacht of het extra kosten wegens (zuiver) meerwerk betreft of extra kosten die het gevolg zijn van wijzigingen in de uitvoering. Niet voldoende is dat Albemarle opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden; ook is vereist dat daarbij voor Albemarle duidelijk is geweest dat zij vanwege die opdracht extra kosten zou moeten vergoeden, zodat uit haar opdracht of aanvaarding blijkt dat zij die extra kosten heeft aanvaard. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van alle omstandigheden van het geval, met name de volgende. Partijen hebben een vaste prijs voor het werk afgesproken. Beide partijen zijn professionele ondernemers en kunnen geacht worden de betekenis van de door hen gesloten overeenkomsten te begrijpen. De door de rechtbank gegeven betekenis strookt met de bewoordingen van het artikel, dat immers bepaalt dat extra kosten
nietvoor vergoeding in aanmerking komen (indien ze niet gedekt worden door voorafgaande schriftelijke opdracht of aanvaarding). Volgens haar bewoordingen is de bepaling er niet op is gericht welke kosten wél voor vergoeding in aanmerking komen. Partijen hebben daarbij afspraken gemaakt over de wijze waarop meerwerk in rekening zou worden gebracht (2.7) die voorzag in schriftelijke instemming door Albemarle en in lijn is met de betekenis die door Albemarle aan artikel 3 AAI wordt gegeven. Die procedure is tussen partijen ook in de praktijk toegepast (zoals bij voorbeeld blijkt uit 2.9, 2.11 en 2.12). Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt tevens dat de procedure ook werd toegepast voor wijzigingen in de wijze van uitvoering van de werkzaamheden zoals een overwerk toeslag (2.9) en wijzigingen in de planning (2.11). Voor zover [eiseres] derhalve heeft willen betogen dat beperkingen op het in rekening brengen van extra kosten slechts betrekking zouden hebben op zuiver meerwerk (meerwerk van stoffelijke aard) en niet op verhoogde uitvoeringskosten wordt dit betoog niet ondersteund door de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan de in 2.7 genoemde meerwerk procedure. Op grond van deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat Albemarle mocht verwachten dat zij niet na uitvoering van het werk zou worden geconfronteerd met extra kosten die zij niet vooraf (schriftelijk) had goedgekeurd. Voor zover [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op artikel 3 AAI komt deze slechts voor toewijzing in aanmerking voor zover [eiseres] heeft gesteld en bij betwisting hiervan komt vast te staan, dat Albemarle opdracht heeft gegeven voor de daaraan ten grondslag liggende werkzaamheden, terwijl zij zich ervan bewust was dat dit een verplichting tot vergoeding van extra kosten met zich meebracht.
4.6.
[eiseres] heeft gesteld dat zij tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van extra kosten. [eiseres] voert specifiek aan dat zij de opgedragen versnellingsmaatregelen betaald wenste te krijgen en biedt van deze stelling bewijs aan. Ter zitting is namens [eiseres] verklaard dat tijdens de uitvoering van werkzaamheden de extra kosten wel aan de orde zijn gesteld, maar daar (afgezien van de versnellingskosten) geen kostenplaatje aan is gehangen. Inzage in de gevorderde kosten is gegeven in mei 2016 vóór oplevering, maar na uitvoering van het merendeel van de werkzaamheden. Daarnaast heeft [eiseres] er nog op gewezen dat Albemarle en haar professionele adviseurs hadden moeten begrijpen dat als gevolg van de gegeven opdrachten en omstandigheden een prijsverhoging evident zou zijn. Albemarle betwist dat [eiseres] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden aanspraak heeft gemaakt op de thans gevorderde kosten behalve voor zover het een gedeelte van de gevorderde versnellingskosten betreft (waarover nader in 4.10 hieronder). De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hiermee tegenover de betwisting door Albemarle onvoldoende heeft onderbouwd dat Albemarle opdrachten heeft gegeven waarbij zij instemde met vergoeding van daarmee gemoeide extra kosten. [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld die – indien bewezen – leiden tot de conclusie dat Albemarle heeft ingestemd met een plicht tot vergoeding van extra kosten.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een groot deel van de vorderingen van [eiseres] niet voor toewijzing in aanmerking komt, nu [eiseres] daaraan wel ten grondslag heeft gelegd dat Albemarle opdracht heeft gegeven voor werkzaamheden (daargelaten of de stellingen daaromtrent tegenover de betwisting daarvan in alle gevallen kunnen leiden tot een vaststelling van de gestelde feiten), maar niet heeft gesteld dat Albemarle (schriftelijk) ermee heeft ingestemd dat zij de daarmee verbonden extra kosten zou vergoeden.
4.8.
Daarnaast heeft [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat Albemarle als opdrachtgever tekort is geschoten in haar verplichting [eiseres] in staat te stellen haar werkzaamheden conform de overeenkomst uit te voeren. Deze stelling heeft [eiseres] evenwel tegenover de betwisting daarvan door Albemarle onvoldoende onderbouwd, zodat ook deze grondslag niet tot toewijzing van enig onderdeel van de vordering leidt. De in 3.1.1, 3.1.2 en 3.1.4 genoemde onderdelen van de vordering liggen derhalve voor afwijzing gereed.
wachturen
4.9.
[eiseres] legt aan het in 3.1.3 genoemde onderdeel van haar vordering ten grondslag de in 2.4 aangehaalde bepaling in de offerte van [eiseres] . Albemarle heeft deze grondslag niet betwist. Albemarle heeft wel aangevoerd dat uit de verslagen blijkt dat wachturen besproken en ook betaald zijn, maar dat het nu gevorderde niet aan de orde is geweest en dat er blijkbaar geen geldstaten zijn gekomen. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van de vordering hiermee onvoldoende betwist is. Albemarle heeft niet toegelicht waarom de vordering voor wachturen die een contractuele grondslag heeft, pas voor vergoeding in aanmerking komt, indien daarvoor een nadere voorafgaande schriftelijke goedkeuring is gegeven, zoals zij lijkt te veronderstellen. Weliswaar heeft Albemarle in haar verweer gezegd dat ze zich graag nader zou willen uitlaten over (de hoogte van) de vordering, maar dat is een onvoldoende specifieke betwisting, en voor een dergelijke nadere uitlating is in het kader van de procedure geen ruimte. Dit gedeelte van de vordering ligt tot een bedrag van € 9.371,21 voor toewijzing gereed.
versnellingsmaatregelen
4.10.
Met betrekking tot de versnellingsmaatregelen (genoemd in 3.1.5) geldt het volgende. Voor wat betreft de versnellingskosten is wel gebleken dat [eiseres] heeft aangegeven dat zij vergoeding van extra kosten wenste. Het aanbod van [eiseres] om te bewijzen dat zij de opgedragen versnellingsmaatregelen betaald wenste te krijgen kan derhalve gepasseerd worden. Het betoog van [eiseres] dat Albemarle de kosten daarvan moet vergoeden, omdat Albemarle opdracht had gegeven tot de versnellingsmaatregelen en zij opgave heeft gedaan van de kosten faalt echter, omdat Albemarle uitdrukkelijk niet akkoord is gegaan met deze kosten door “niet akkoord” op de factuur te vermelden (2.8) en gesteld noch gebleken is dat Albemarle later alsnog akkoord is gegaan. Dit ligt anders voor 50% van de in die factuur opgegeven kosten, omdat namens Albemarle daarvoor wél een akkoord is gegeven in de e-mail van 10 februari 2016 (2.10). Dit gedeelte is slechts niet tot uitbetaling gekomen omdat het aanbod door [eiseres] niet aanvaard is en daarvoor geen factuur is gestuurd. Nu in deze procedure het meerdere gevorderd is en het mindere daarin begrepen is, wordt dit gedeelte van de vordering tot een bedrag van € 19.366,35 toegewezen.
meerkosten inleen montage-uren
4.11.
Aan de vordering voor meerkosten van inleen personeel (3.1.6) wordt ten grondslag gelegd dat als gevolg van door Albemarle veroorzaakte omstandigheden [eiseres] binnen zeer korte tijd over meer personeel moest beschikken, waardoor [eiseres] personeel moest inlenen, hetgeen meerkosten met zich meebrengt. Nu [eiseres] niet nader onderbouwd heeft om welke omstandigheden het gaat en dat Albemarle op enigerlei wijze met de hiermee gemoeide kosten heeft ingestemd ligt deze vordering voor afwijzing gereed.
algemene kosten
4.12.
[eiseres] stelt dat door voor rekening van Albemarle komende omstandigheden de uitvoeringstijd van het project aanzienlijk is uitgelopen en de uitvoering van ad hoc opdrachten veel tijd in beslag heeft genomen. [eiseres] stelt dat op deze grond Albemarle aansprakelijk is voor de meerkosten. Ook deze vordering faalt omdat [eiseres] geen contractuele grondslag of instemming met de genoemde meerkosten heeft gesteld. Voor zover [eiseres] de vordering heeft willen baseren op tekortschieten door Albemarle als opdrachtgever geldt dat de stellingen van [eiseres] daaromtrent tegenover de betwisting onvoldoende onderbouwd zijn.
rente
4.13.
[eiseres] vordert wettelijke handelsrente vanaf 14 oktober 2016 althans de datum van dagvaarding. [eiseres] vordert daarnaast een contractueel rentepercentage van 1,5% per maand. Albemarle heeft betwist dat deze contractuele rente verschuldigd is en dat zij bovenop de wettelijke rente verschuldigd kan zijn. Daarnaast betwist Albemarle dat er rente verschuldigd kan zijn bij gebreke van een factuur. Tegenover deze betwisting heeft [eiseres] gesteld dat deze rente is verschuldigd op grond van artikel 5 van de tussen partijen van toepassing verklaarde Terms and Conditions van Albemarle en dat zij bij brief van 30 september 2016 aanspraak gemaakt heeft op betaling van haar vorderingen. Artikel 5 van de Terms and Conditions van Albemarle ziet volgens zijn bewoordingen op te late betaling van facturen. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] op deze bepaling geen beroep kan doen nu zij niet heeft onderbouwd waarom dat haar toekomt bij gebreke van een factuur. Ook heeft [eiseres] niet onderbouwd waarom beide rentetarieven naast elkaar kunnen gelden. De gevorderde contractuele rente ligt derhalve voor afwijzing gereed. De gevorderde wettelijke handelsrente kan ook niet worden toegewezen, omdat bij gebreke van een factuur voor de toegewezen bedragen en een verklaring waarom één van de andere in artikel 119a BW genoemde mogelijke aanvangsdata zou gelden, de rechtbank geen datum kan vaststellen vanaf welke rente op grond van artikel 119a BW verschuldigd is. Wettelijke rente zal worden toegewezen als hierna vermeld.
buitenrechtelijke incassokosten
4.14.
[eiseres] vordert buitengerechtelijke incassokosten. Nu Albemarle niet in verzuim is geweest bij de betaling van de aan [eiseres] toegewezen vorderingen bij gebreke van daartoe strekkende facturen of aanmaningen komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
kosten
4.15.
Nu Albemarle tot betaling veroordeeld wordt, zal zij in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiseres] worden veroordeeld. Het toepasselijk tarief van salaris advocaat zal over het toegewezen bedrag worden berekend, aangezien het onredelijk zou zijn indien Albemarle kosten zou moeten vergoeden op basis van het veel hogere gevorderde bedrag, terwijl het merendeel van de vordering wordt afgewezen. De kosten aan de zijde van [eiseres]
worden tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 3.894,00
  • salaris advocaat
Totaal € 5.052,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Albemarle tot betaling aan [eiseres] van € 28.737,56 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening,
5.2.
veroordeelt Albemarle in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.052,00 te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en gedaagde niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: vVV