ECLI:NL:RBAMS:2018:1069

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
13/680052-17 (zaak A) en 13/689273-17 (zaak B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor woninginbraken en belediging van een opsporingsambtenaar met vrijspraak voor straatroof en partiële vrijspraak woningoverval

Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere woninginbraken en belediging van een opsporingsambtenaar. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak betreft twee woninginbraken, waarbij de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen een woning is binnengekomen en goederen heeft weggenomen, waaronder een telefoon en diverse sieraden. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de beschuldiging van straatroof en heeft ook een deel van de beschuldigingen in zaak A niet bewezen geacht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven. De rechtbank heeft ook positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte meegewogen, zoals zijn deelname aan een begeleidingsprogramma. De opgelegde straf is lager dan de eis van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 5 jaar had gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk afgewezen, omdat niet alle schade voldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers 13/680052-17 (zaak A) en 13/689273-17 (zaak B) (Promis)
Datum uitspraak: 21 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
ter terechtzitting opgegeven adres [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2018.
1.2
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. De zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
1.3
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Modder en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. P.A. TH. Lemmers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting van 7 februari 2018, – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A onder feit 1: het tezamen en in vereniging plegen van een woningoveral in of omstreeks de periode 21 februari 2017 tot en met 22 februari 2017;
Zaak A onder feit 2:een straatroof op 27 maart 2017;
Zaak A onder feit 3:een woninginbraak op 30 december 2016;
Zaak B:een belediging van een opsporingsambtenaar op 18 april 2017.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen als
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten in zaak A omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Ten aanzien van zaak B refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank omdat verdachte het feit heeft bekend.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 2 in zaak A ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 in zaak A ten laste gelegde niet bewezen, omdat zich in het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs voor de aangifte bevindt. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 in zaak A ten laste gelegde
Aangeefster heeft verklaard dat zij zich op 22 februari 2017 omstreeks 22.00 uur alleen in haar woning bevond toen zij gerommel hoorde uit de richting van de keuken. Nadat zij het licht had aangedaan en richting de keuken keek, zag zij twee mannen en hoorde een derde praten. Zij verklaart dat één van de mannen een breekijzer in zijn handen had. Een andere man had een vuurwapen in zijn rechterhand en schreeuwde: ‘Kutwijf, geef geld, ik ga je schieten’. Zij hoorde dat de mannen riepen dat ze snel moesten gaan zoeken. De man met het vuurwapen richtte deze op aangeefster en schreeuwde: ‘Kutwijf geef me je geld, ik ga je dood schieten, waar is je geld’. Aangeefster is naar buiten gerend en heeft om hulp geschreeuwd. Toen is zij weer naar binnen gerend. Zij riep dat zij één van de mannen herkende aan zijn stem en een andere man wel eens eerder had gezien. Nadat één van de mannen haar laptop naar haar toe gooide zijn ze weggerend via de tuinkant. Aangeefster is toen weer naar buiten gerend waar zij haar buurvrouw en zoon zag aan komen lopen. Na het incident kwam aangeefster erachter dat de mannen haar mobiele telefoon hadden meegenomen.
De rechtbank is, anders dan de verdediging en met de officier van justitie, van oordeel dat verdachte één van de mannen is geweest die op de bewuste avond in de woning van aangeefster is geweest. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij het uitkijken van de camerabeelden, welke camera is bevestigd aan de woning [adres 2] in Amsterdam en gericht is op de toegangspoort van de achtertuin van aangeefster, worden drie mannen gezien rond het tijdstip van de inbraak. Enkele minuten na de inbraak voert medeverdachte [medeverdachte 1] , die vanwege een opsporingsonderzoek naar handel in verdovende middelen onder de tap stond en heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de inbraak, een telefoongesprek. In dit gesprek (met sessienummer 3999) zegt [medeverdachte 1] tegen een onbekend gebleven persoon: ‘kom praten met [bijnaam] en [bijnaam verdachte] (fon) we zijn allemaal naar binnen geweest’. Uit onderzoek is gebleken dat [bijnaam verdachte] de bijnaam van verdachte is. Verdachte en [medeverdachte 1] lopen, zo blijkt uit de camerabeelden en de verklaring van verdachte, enkele minuten na de inbraak bijna gelijktijdig het tankstation Texaco aan de [locatie] te Amsterdam binnen, welke gelegen is op ongeveer 300 meter afstand van de woning van aangeefster. In de Texaco raken verdachte en [medeverdachte 1] met elkaar in gesprek.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij enkel in de Texaco was vanwege een geplande eetafspraak met [medeverdachte 1] . Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van de verdachte die hij pas ter terechtzitting ongeloofwaardig en zal deze daarom terzijde schuiven.
De rechtbank is gelet op grond van het vorenstaande, een en ander zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte op de bewuste avond in de woning van aangeefster is geweest en zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan gekwalificeerde diefstal.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de (bedreiging met) geweldshandelingen
In tegenstelling tot wat de officier van justitie naar voren heeft gebracht, acht de rechtbank niet bewezen dat de diefstal werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd met geweld, dan wel sprake was van bedreiging met geweld, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De aangifte van aangeefster ten aanzien van het geweldselement wordt naar het oordeel van de rechtbank niet ondersteund door enig ander bewijs. Bij geen van de verdachten is een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp dan wel een breekijzer aangetroffen. Voorts kan op grond van de camerabeelden niet worden vastgesteld dat verdachte of één van zijn medeverdachten een vuurwapen of een breekijzer bij zich had. Aangeefster is kort nadat zij de mannen in de woning ontdekte naar buiten gerend en heeft om hulp geroepen. Aan haar toegesnelde buren heeft zij verteld wat er zich in de woning had afgespeeld. Geen van deze getuigen heeft verklaard dat zij aangeefster hoorde praten over een vuurwapen, een breekijzer of dreiging met geweld. Dat de dag voorafgaand aan de woninginbraak een breekijzer door [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] is aangeschaft is opmerkelijk, maar doet aan het voorgaande niet af. Aangeefster heeft voorts, zowel bij de politie als de rechter-commissaris, niet verklaard dat zij door één van de verdachten is vastgehouden. Het tapgesprek met sessienummer 3999 waarin [medeverdachte 1] zegt dat hij met [bijnaam] en [bijnaam verdachte] die ‘chickie’ hebben vastgehouden, is tegen de achtergrond van de verklaring van aangeefster onvoldoende voor het oordeel dat zij is vastgehouden.
Bewezenverklaring het onder 3 in zaak A en het in zaak B ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 3 van zaak A en het ten laste gelegde van zaak B zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de
in bijlage 2vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A (13/680052-17)
1.
op 22 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning gelegen aan [adres 3] , een telefoon (Samsung S6 Edge), toebehorende aan [benadeelde 1] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
3.
op 30 december 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning gelegen aan de [adres 4] , heeft weggenomen paspoorten en een
identiteitskaart en diverse sieraden en tablets (van het merk Samsung) en een fotocamera (van het merk Sony) en een geldbedrag, te weten ongeveer 5080,- euro, ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , waarbij de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen/geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Zaak B (13/689273-17)
op 18 april 2017 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar en in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd, door meermalen in het gezicht, van voornoemde [verbalisant] te spugen.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de strafoplegging in zaak B aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten in zaak A heeft de raadsvrouw primair vrijspraak bepleit. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw indien het tot enige bewezenverklaring komt, te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet langere duur dan het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee woninginbraken. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft geen oog gehad voor het leed en de overlast die hij daarmee bij de slachtoffers heeft aangericht en heeft alleen gedacht aan de (geldelijke) opbrengst van de inbraken. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de gevoelens van veiligheid en de privacy van de slachtoffers. Het moet in het bijzonder voor aangeefster [benadeelde 1] een angstige ervaring zijn geweest omdat zij verdachte en medeverdachten tijdens de inbraak in haar woning heeft aangetroffen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een belediging van een opsporingsambtenaar door meermalen in zijn gezicht te spugen. Verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de persoonlijke integriteit van een ander. In je gezicht gespuugd worden is bovendien ontzettend vies.
Verdachte heeft ondanks zijn jonge leeftijd een omvangrijk strafblad. Uit het strafblad van verdachte van 16 januari 2018 blijkt dat hij al verschillende malen is veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. Verdachte wordt daarom aangemerkt als recidivist op het gebied van vermogensmisdrijven. Daarnaast is gebleken dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen, al heeft dit (nog) niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. De oriëntatiepunten voor strafoplegging zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht noemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 maanden als uitgangspunt in een zaak als de onderhavige.
Voorts heeft de rechtbank acht geslapen op het rapport van Reclassering Nederland van 2 januari 2018, opgemaakt door mevrouw N. Tuijn. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Betrokkene kampt met complexe problematiek, een negatief sociaal netwerk en sterke beïnvloedbaarheid, is afhankelijkheid van softdrugs, heeft geen zinvolle dagbesteding, schulden, gedragsproblematiek, een cognitieve beperking (IQ 69), ADHD en een geringe intrinsieke motivatie voor begeleiding en behandeling. Betrokkene kan vijandig en dreigend gedrag vertonen jegens hulpverleners. Eerdere drangkaders werden geretourneerd daar betrokkene zich onttrok aan de gemoeide voorwaarden. Echter is er recent een positieve verandering teweeggebracht. Betrokkene krijgt begeleiding vanuit Pak je Kans. Betrokkene lijkt zich nu goed in te zetten. Ook is er vanuit hen de mogelijkheid om via BG wonen te gaan wonen. Betrokkene toont ook inzicht in zijn gedrag tijdens het gesprek met mij, erkent dat hij er hiervoor een potje van heeft gemaakt maar is bereid zich nu wel in te zetten. Gezien de begeleiding bij Pak je Kans zetten wij nu nog niet in op ISD. Toezicht op bijzondere voorwaarden en interventies/behandelingen is geïndiceerd.
Ook ter terechtzitting is gebleken dat zich recent positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte hebben voortgedaan als gevolg van de begeleiding door Pak je Kans. Verdachte woont tijdelijk bij zijn broer, wacht op een plek om begeleid te gaan wonen en wil investeren in een nuttige dagbesteding. Hij heeft nu de nodige personen en instanties om zich heen die hem daarin ondersteunen. Hoewel in beginsel een zwaardere straf passend is, zal de rechtbank vanwege deze omstandigheden een deel van de hierna te noemen op te leggen straf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur om verdachte op het juiste pad te houden. Het is nu aan verdachte om te bewijzen dat hij de positieve lijn kan voortzetten en niet opnieuw de fout in zal gaan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geïndiceerd en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De partiële vrijspraak van feit 1 en de vrijspraak van feit 2 in zaak A zijn daartoe mede bepalend.

9.Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert ter zake van het onder 1 in zaak A ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 591,60 en een immateriële schadevergoeding van € 1.700,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het materiële deel van de vordering inhoudende de mobiele telefoon niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd de kosten van de laptop en het immateriële deel van de vordering geheel hoofdelijk toe te wijzen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat voor dit feit vrijspraak is bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de post ‘mobiele telefoon’ afwijzen, nu aangeefster deze telefoon weer in haar bezit heeft en er daarmee dus geen schade is ontstaan. De benadeelde partij zal ten aanzien van de post ‘laptop’ niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat onvoldoende vast is komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het onder 1 in zaak A bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij zal op het punt van de immateriële schade niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard omdat verdachte partieel wordt vrijgesproken van het geweldselement en de vordering voor het overige onvoldoende onderbouwd is.
Uit het voegingsformulier blijkt dat de benadeelde – kort gezegd – gevoelens van angst heeft ervaren en de eerste week na de inbraak slecht sliep. Volgens de wet is het verhalen (op daders) van negatieve gevoelens alleen dan mogelijk als er sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting op de persoon. Hiervan is slechts sprake indien het geestelijk letsel een voldoende ernstig karakter heeft. Dergelijk letsel is niet gesteld of gebleken middels ingebrachte psychische rapportages, zodat de gestelde angst- en schrikgevoelens door benadeelde partij onvoldoende zijn om aanspraak te kunnen maken op immateriële schade.
9.2
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert ter zake van het onder 2 in zaak A ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € 12.600,-- en een immateriële schadevergoeding van € 700,-- te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen, het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de
vordering omdat voor dit feit vrijspraak is bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
9.3
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert ter zake van het onder 3 in zaak A ten laste gelegde een materiële schadevergoeding van € .2519,99 te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd deze vordering geheel toe te wijzen, het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat voor dit feit vrijspraak is bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Het is onvoldoende duidelijk wie de eigenaar is van het gestolen contante geld en voorts is niet bekend of de verzekering een deel van de schade heeft vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 266, 267 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 van zaak A ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 in zaak A bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 3 in zaak A bewezen verklaarde:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder zaak B bewezenverklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich gedurende de proeftijd bij GGZ Reclassering Inforsa zal melden, zolang en zo frequent als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zijn medewerking verleent aan de voortzetting van het traject ‘Pak je Kans’;
  • zijn medewerking verleent aan een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] voor zover deze ziet op de post ‘mobiele telefoon’. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J.H.J. Evers en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 februari 2018.
Bijlage 1
[bijlage]