Op 21 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee woninginbraken en het verhandelen van 500 gram hennep. De rechtbank heeft de zaken, aangeduid als zaak A en zaak B, gevoegd behandeld. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van het tezamen en in vereniging plegen van een woningoverval en woninginbraak, alsook van het verhandelen van hennep. Tijdens de zitting op 7 februari 2018 heeft de officier van justitie, mr. M. Modder, de vordering ingediend, terwijl de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. K. Chr. Spee.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het geweldselement in zaak A, waarvoor hij partieel werd vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de bedreiging met geweld, aangezien er geen vuurwapen of breekijzer was aangetroffen en de verklaringen van de getuigen dit niet ondersteunden. De verdachte heeft bekend dat hij samen met anderen de woning van de aangeefster heeft binnengegaan en haar telefoon heeft gestolen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat de schade aan de mobiele telefoon niet meer bestond en de immateriële schade onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de op te leggen straf gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en heeft daarbij de oriëntatiepunten voor straftoemeting in acht genomen.