ECLI:NL:RBAMS:2018:106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
13-751509-17 RK 17-5211
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met weigeringsgronden

Op 11 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Court of Trento, Italië. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon reeds in Nederland was berecht voor een straf van vijf jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering voor feit 2 moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon al in Nederland is veroordeeld en cassatie heeft ingesteld tegen dit arrest.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Italië beoordeeld, maar heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat deze omstandigheden een beletsel vormen voor de overlevering. De officier van justitie heeft gepleit voor overlevering, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering voor feit 1 moet worden toegestaan, terwijl deze voor feit 2 moet worden geweigerd.

De rechtbank heeft de relevante wetsartikelen, waaronder de artikelen 11a van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7, 9 en 13 van de Overleveringswet, in haar beslissing betrokken. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751509-17
RK-nummer: 17/5211
Datum uitspraak: 11 januari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 mei 2017 door de onderzoeksrechter, verbonden aan the Court of Trento, Italië, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Marokko, op [geboortedatum] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[GBA] ,
uit anderen hoofde gedetineerd in het [HvB] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 12 oktober 2017De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. O.R.R. Hetterscheidt, advocaat te Utrecht. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst omdat de rechtbank beter geïnformeerd wilde worden over de detentieomstandigheden in Italië.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank het onderzoek heeft moeten schorsen in afwachting van nadere informatie. Om die reden slaagt de rechtbank er niet in binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 28 december 2017
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 28 december 2017. Gehoord zijn de opgeëiste persoon, de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van bovengenoemd artikel uitspraak zou moeten doen op 28 december 2017 voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij in afwachting was van bovenbedoelde informatie en de 90 dagentermijn inmiddels is verstreken.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, te weten een ‘Pre-trial Custody in Prison Order’. Uit ‘Form A’ van de ‘supplementary information relating to an extradition’ blijkt dat dit bevel gedateerd is 9 mei 2017 en afgegeven is door eerdergenoemde onderzoeksrechter.
Referentie: 2452/15 RGNR 1800/16 GIP.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, 5 en 16, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffenen
ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.1
De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a OLW
Voor feit 2 is de opgeëiste persoon reeds in Nederland berecht en in hoger beroep door het Gerechtshof veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. Tegen dit (Nederlandse) arrest is cassatie ingesteld. Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat op grond van bovengenoemde weigeringsgrond overlevering voor feit 2 moet worden geweigerd.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft – mede – de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, zijn deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Namens het Ministero della Giustizia te Rome is op 10 augustus 2017 de volgende garantie gegeven:
The condition as per Article 5, paragraph 3 of EU Council Framework Decision no. 2002/584/JHA of 13th June 2002 is binding for the Italian judicial authority when it is applied by the Member State executing a European Arrest Warrant against its own nationals who have been surrendered to the Italian State.So, mr. [opgeëiste persoon] may be returned to Holland, when the conviction becomes irrevocable, to serve his custodial sentence there.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. De rechtbank stelt vast dat aan deze voorwaarde is voldaan, nu het onder 4 bedoelde feit ook naar Nederlands recht strafbaar is en oplevert:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid,10a, eerste lid, of 11, derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

Met betrekking tot feit 1 stelt de rechtbank vast dat het EAB betrekking heeft op een feit dat geacht moet worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft op de zitting van 12 oktober 2017 echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Italië aangevangen en voor medeverdachten zijn EAB’s uitgevaardigd.
  • de rechtsorde is in Italië geschaad doordat de verdovende middelen bestemd waren voor de Italiaanse markt;
  • het bewijs bevindt zich in Italië.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.

7.Detentieomstandigheden in Italië

Standpunt raadsmanDe raadsman heeft verklaard te hebben kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank over Italiaanse omstandigheden: ECLI:NL:RBAMS:2016:7856. Hij heeft verklaard dat hij er van uitgaat dat de detentieomstandigheden in Italië geen beletsel zullen zijn voor de overlevering van de opgeëiste persoon aan dat land, maar toch graag een toelichting van de zijde van de officier van justitie te wensen.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft verwezen naar het antwoord van de Italiaanse autoriteiten dat in de door de raadsman bedoelde zaak is gegeven. Gelet op het oordeel van de rechtbank in die zaak zag de officier van justitie geen aanleiding om in onderhavige zaak opnieuw navraag te doen naar de detentieomstandigheden. Er zijn geen indicaties dat de situatie in Italiaanse penitentiaire inrichtingen sindsdien verslechterd zou zijn.
Oordeel rechtbankDe rechtbank is ook in onderhavige zaak van oordeel dat het verweer, voor zover gehandhaafd, faalt. Onder verwijzing naar de uitspraak van 26 oktober 2017 met bovengenoemd nummer alsmede naar haar uitspraak van 7 december 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:9889, ziet de rechtbank geen aanleiding vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit met betrekking tot de omstandigheden waaronder de opgeëiste persoon naar verwachting zal worden gedetineerd.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van
feit 1waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
Voor
feit 2moet zij worden geweigerd.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 11a Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 9 en 13 Overleveringswet.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter, verbonden aan the Court of Trento, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het in het EAB onder e als
eersteomschreven feit.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het in het EAB onder e als
tweedeomschreven feit.
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. C. Klomp en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.