ECLI:NL:RBAMS:2018:1058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
6236034 CV EXPL 17-18974
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering door bank na ongeoorloofde roodstand met toetsing van rentebeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 2 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de terugvordering van een bedrag van € 250,00 door ING, dat voortvloeit uit een ongeoorloofde roodstand op de rekening van [gedaagde]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat ING een debetrente van 15% heeft berekend over de ongeoorloofde roodstand, maar dat dit rentebeding moet worden getoetst aan de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter concludeert dat het rentebeding onredelijk bezwarend is en daarom als oneerlijk moet worden aangemerkt. Dit leidt tot de vernietiging van het beding en de afwijzing van de vordering tot betaling van de contractuele rente. De kantonrechter oordeelt dat alleen het bedrag van € 250,00 aan hoofdsom toewijsbaar is, aangezien ING de gevorderde hoofdsom niet nader heeft gespecificeerd. [gedaagde] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij belast met de proceskosten, die zijn begroot op € 278,05, inclusief btw. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6236034 CV EXPL 17-18974
vonnis van: 2 maart 2018
fno.: 33806

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

de naamloze vennootschap ING Bank N.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: ING
gemachtigde: Groenendaal & Van Krijl gerechtdeurw.
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
procederend in persoon

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Op 8 december 2017 is een tussenvonnis gewezen, waarbij de zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door ING. ING heeft vervolgens een akte met producties ingediend. [gedaagde] heeft daarop niet gereageerd.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Verdere beoordeling

ING heeft de algemene voorwaarden van februari 2011 overgelegd die horen bij de betaalrekening van [gedaagde] . Volgens artikel 61 van deze voorwaarden is rood staan alleen toegestaan met toestemming van ING. Bij roodstand zonder toestemming van de ING moet het bedrag op grond van artikel 62 van de algemene voorwaarden meteen worden terugbetaald.
ING heeft toegelicht dat voor het rekeningnummer van [gedaagde] geen sprake was van een kredietfaciliteit. [gedaagde] had geen roodstandproduct bij ING en stond dan ook ongeoorloofd rood. Dit is door [gedaagde] niet weersproken.
Met de door ING overgelegde printscreen en sjabloonbrieven heeft ING voldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde] al op 16 augustus 2012 voor het eerst is aangemaand en vervolgens herhaaldelijk is gesommeerd om het tekort op zijn betaalrekening aan te vullen. Hiermee heeft ING voldoende actie ondernomen ter opheffing van de roodstand van [gedaagde] .
4. ING heeft verder toegelicht dat tot 24 december 2014 op basis van de geldende algemene voorwaarden over de ongeoorloofde roodstand een debetrente werd berekend van 15%, voor de periode nadien beperkt ING zich uit coulance tot de wettelijke rente.
5. Een dergelijk rentebeding moet worden getoetst aan de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de richtlijn). Er zijn geen aanwijzingen dat [gedaagde] niet is aan te merken als een consument als bedoeld in artikel 2, onder b, van de richtlijn. Volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn wordt een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. Op grond van de bijlage bij deze richtlijn kan een beding dat tot doel of tot gevolg heeft de consument die zijn verbintenissen niet nakomt, een onevenredig hoge schadevergoeding op te leggen, als oneerlijk beding worden aangemerkt (artikel 1, onder e, van de bijlage in samenhang met artikel 3, lid 3, van de richtlijn).
6. De kantonrechter constateert dat het door ING gehanteerde rentepercentage van 15% aanmerkelijk hoger is dan de geldende wettelijke rente en wettelijke handelsrente. Het beding in de algemene voorwaarden van ING waarop deze rente gebaseerd is moet daarom – met inachtneming van de hiervoor onder 5. genoemde maatstaf – als een oneerlijk beding als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn worden aangemerkt. Dat ING de rente achteraf voor een deel gematigd heeft kan niet tot een ander oordeel leiden. De kantonrechter zal het beding dan ook vernietigen en de vordering tot betaling van de contractuele rente zal worden afgewezen. Een effectieve bescherming van consumenten tegen oneerlijke bedingen kan enkel worden bereikt als de sanctie voor het gebruik van een oneerlijk beding voldoende afschrikwekkend is. Naar het oordeel van de kantonrechter brengt dat met zich dat ook de wettelijke rente niet toewijsbaar is (HvJEU 30 april 2014, ECLI:EU:C:2014:282, [namen partijen] 21 januari 2015, ECLI:EU:C:2015:21, [namen partijen] ).
7. Nu ING de gevorderde hoofdsom niet nader heeft gespecificeerd, is alleen een bedrag van € 250,00 aan hoofdsom toewijsbaar, zijnde de geldopname van 3 april 2013.
8. [gedaagde] wordt als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast. Bij de proceskostenveroordeling wordt aansluiting gezocht bij het toewijsbare bedrag.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan ING van € 250,00 aan hoofdsom;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van ING begroot op:
exploot € 101,05
salaris € 60,00
griffierecht € 117,00
-----------------
totaal € 278,05
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 15,00 aan nasalaris, alsmede tot betaling van een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.