3.4.1Toetsingskader bij witwassen
Omdat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen het geld en een bepaald misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.
- Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit kunnen bijvoorbeeld witwastypologieën zijn.
- Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
- Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld.
Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
3.4.2Het toetsingskader toegepast op deze zaak
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte wilde namelijk € 140.000,- contant opnemen in Veenendaal om het vervolgens fysiek te vervoeren naar Litouwen. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en dit levert een witwastypologie op. Verder blijkt uit de melding van de bank dat dat verdachte een Litouws burger is en niet woonachtig is in Nederland. Daarnaast is het opvallend dat verdachte in Nederland geld wil opnemen om naar Litouwen mee te nemen, terwijl hij in Litouwen ook bankrekeningen heeft. Al deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen.
De verklaring van verdachte
Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat het geld afkomstig is van de verkoop van zijn aandelen in het bedrijf [bedrijf] aan de Zwitserse onderneming [naam rechtspersoon] . Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk.
Nader onderzoek naar de verklaring van verdachte
Het Openbaar Ministerie heeft zijn verklaring vervolgens nader onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat door [naam rechtspersoon] in twee transacties geld is overgemaakt voor de aankoop van verdachtes aandelen en dat dit ook zo staat vermeld in de bankoverschrijvingen. Verder blijkt dat [naam rechtspersoon] en [bedrijf] bestaande bedrijven zijn, dat er tussen verdachte als verkoper en [naam rechtspersoon] als koper van de aandelen een schriftelijke en ondertekende koopovereenkomst is gesloten. In het aandeelhouderregister van [bedrijf] staat de aandelenoverdracht geregistreerd en de aandelen staan bij [naam rechtspersoon] op de balans. De directeuren van beide bedrijven en de tweede aandeelhouder van [bedrijf] , [persoon] , bevestigen eveneens de aandelenoverdracht. Uit dit alles blijkt dat daadwerkelijk een verkoop en levering van aandelen heeft plaatsgevonden. De volgende vraag is of de waardebepaling reëel is.
De officier heeft in dit verband op de volgende omstandigheden gewezen:
- de waarde van de aandelen is extreem gestegen;
- [naam rechtspersoon] heeft de aandelen gekocht voor een prijs die meer bedroeg dan het bij de oprichting van [naam rechtspersoon] geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal;
- [naam rechtspersoon] kan geen documenten verschaffen over de reden van de aankoop of de wijze waarop de waarde van de aandelen tot stand is gekomen;
- het rapport van [rapporteur] dat later is opgemaakt over de waarde van de aandelen is onbetrouwbaar.
De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Juist is dat de waarde van de aandelen in een periode van zeven jaar aanzienlijk is gestegen, van een (nominale) waarde per aandeel van € 28,96 bij oprichting naar een waarde bij verkoop van € 1000. Nu de waarde van aandelen van vele factoren afhankelijk is, waarbij vooral de gebleken en te verwachten winstgevendheid van de onderneming belangrijke factoren zijn, kan uit de enkele waardestijging niet worden opgemaakt dat de aandelen opzettelijk verkocht zijn voor prijs die sterk afwijkt van de werkelijke waarde en dat het dus een fictieve transactie betreft.
Dat [naam rechtspersoon] een te laag eigen vermogen had om de aandelen te kunnen kopen baseert de officier van justitie op het in de stukken genoemde geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van die vennootschap. Het eigen vermogen kan echter naast het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal ook bestaan uit andere elementen, zoals gereserveerde winst. Het vermogen bestaat bovendien naast eigen vermogen ook uit vreemd vermogen. Vreemd vermogen kan onder andere worden aangetrokken door bij een derde (bijvoorbeeld een bank) leningen aan te gaan. Uit het enkele feit dat [naam rechtspersoon] de koopprijs van de aandelen heeft kunnen overmaken blijkt dat zij over voldoende vermogen beschikte om deze aankoop te kunnen doen. Dus kan uit het feit dat het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal minder bedroeg dan de koopprijs niet worden afgeleid dat het hier een fictieve transactie betreft.
Verdachte heeft een rapport overgelegd van [rapporteur] , dat dateert van anderhalf jaar na de verkoop van de aandelen, teneinde daarmee aan te tonen dat de aandelen voor een reële prijs zijn verkocht. De officier van justitie acht de waardering van de aandelen daarin onbetrouwbaar omdat deze dateert van ruim na de aandelenverkoop en omdat deze is gebaseerd op door de advocaat van verdachte verstrekte gegevens, die niet zijn gecontroleerd. Ook overigens acht de officier de wijze van berekening van de waarde op onderdelen onbetrouwbaar dan wel onjuist.
Dat het rapport na de aandelenverkoop is opgemaakt komt de rechtbank niet vreemd voor, nu dit rapport is opgemaakt om naderhand te bekijken of de prijs voor de aandelen tijdens de verkoop reëel was. Niet is gesteld dat dit rapport is gebruikt ten behoeve van de verkoop van de aandelen. Dat de gegevens waarop het rapport is gebaseerd van de advocaat van verdachte afkomstig zijn, is op zichzelf nog onvoldoende grond om aan te nemen dat deze onjuist zijn. Bovendien geldt dat ook als er van uit zou worden gegaan dat het rapport van [rapporteur] ondeugdelijk is, niet kan worden vastgesteld wat de waarde van de aandelen dan wel is. Daarnaar heeft de officier van justitie immers geen onderzoek gedaan. Dus ook als het rapport [rapporteur] buiten beschouwing wordt gelaten, leidt dat niet tot de conclusie dat de werkelijke waarde van de aandelen sterk afweek van de verkoopprijs.
Naar verdachte terecht heeft aangevoerd wordt de prijs van aandelen bepaald in een proces van loven en bieden en dus kan ook het feit dat [naam rechtspersoon] geen documenten kan verschaffen over de reden van de aankoop of de wijze waarop de waarde van de aandelen tot stand is gekomen, niet tot het oordeel leiden dat de werkelijke waarde van de aandelen sterk afweek van de verkoopprijs.
Conclusie
Al met al is er dus geen grond om aan te nemen dat sprake is geweest van een fictieve aandelentransactie. Dat betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat de op de bankrekening van verdachte van [naam rechtspersoon] ontvangen bedragen de opbrengst waren van verkochte aandelen en dus een legale herkomst hadden.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 140.000,- heeft witgewassen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.