ECLI:NL:RBAMS:2018:10173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
4202205
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenlease en fictieve restschuld tussen Dexia Nederland B.V. en gedaagden

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen Dexia Nederland B.V. en twee gedaagden met betrekking tot effectenlease en de fictieve restschuld die daaruit voortvloeit. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 29 juni 2017, waarin Dexia werd opgedragen om een nieuw financieel overzicht in te dienen en te reageren op een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad. De gedaagden hebben in hun verweer gesteld dat er geen sprake is van een onaanvaardbaar zware last bij toepassing van de Hof-formule. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de schade aan termijnen voor rekening van de gedaagden blijft en dat de fictieve restschuld moet worden berekend door de waarde van de effecten in mindering te brengen op de restant hoofdsom die door de gedaagden aan Dexia is betaald.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de waarde van de aandelen bij verkoop aan de gedaagden € 19.094,80 bedroeg, terwijl de restant hoofdsom € 28.809,43 was. Dit resulteert in een betaalde restschuld van € 9.714,63, waarvan Dexia 2/3 deel, zijnde € 6.476,42, dient te restitueren. Echter, omdat Dexia al een bedrag van € 9.488,56 aan schade heeft uitgekeerd, is er geen verdere schadevergoeding verschuldigd aan de gedaagden. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen recht is op buitengerechtelijke kosten, omdat niet is aangetoond dat er werkzaamheden zijn verricht die als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.

In de beslissing heeft de kantonrechter verklaard dat Dexia aan al haar verplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomsten heeft voldaan en dat de gedaagden hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 18 januari 2018 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Privaatrecht
zaak- en rolnummer: 4202205 DX EXPL 15-63
vonnis van: 18 januari 2018
f.no.: 466
Vonnis van de kantonrechter:
i n z a k e
de besloten vennootschap
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: Dexia,
gemachtigde: mr. T.R. Van Ginkel.
t e g e n

1.[gedaagde 1]en2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
nader te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk.
De procedure

1.Het verloop van de procedure blijkt uit:

Bij tussenvonnis van 29 juni 2017 is bepaald dat Dexia bij akte in de gelegenheid een nieuw financieel overzicht in het geding te brengen en nader te reageren op de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:1198). Vervolgens zijn ingediend.
  • de akte van Dexia, met een financieel overzicht,
  • de akte uitlaten van [gedaagden] , met producties,
  • de akte uitlaten van Dexia.
Vonnis is bepaald op heden.
Gronden van de beslissing
1.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen hij heeft overwogen in zijn tussenvonnis van
29 juni 2017.
1.2.
1.2.
Toepassing Hof-model en Hof-formule
1.3.
In dit geval hebben [gedaagden] gesteld dat er, bij toepassing van de criteria van de Hof-formule, geen sprake is van een ‘onaanvaardbaar zware last’. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter derhalve van oordeel dat de schade aan termijnen geheel voor rekening van [gedaagden] behoort te blijven.
De fictieve restschuld
1.4.
Ten aanzien van de fictieve restschuld in het onderhavige wordt het volgende overwogen. In het onderhavige geval hebben [gedaagden] bij het einde van de overeen-komsten ervoor gekozen de aandelen over te nemen in plaats van deze door Dexia te laten verkopen. De waarde van deze aandelen lag bij het einde van de overeenkomsten veel lager dan het restantbedrag dat [gedaagden] voor deze aandelen aan Dexia hebben moeten betalen teneinde de door hen aangegane lening bij de aanvang van de overeenkomsten te voldoen. Het betreft hier aldus door [gedaagden] geleden schade bestaande uit hetgeen meer moest worden betaald door [gedaagden] dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan. Dit is een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomsten. De restschuld wordt berekend door de waarde effecten in mindering te brengen op de door Dexia in rekening gebrachte restant hoofdsom. De restschuld is door [gedaagden] betaald en daardoor is er daadwerkelijk schade geleden.
1.5.
Dexia heeft in haar akte van 24 augustus 20017 uiteengezet dat de waarde van de aandelen bij verkoop aan [gedaagden] in totaal € 19.094,80 en de restant hoofdsom in totaal
€ 28.809,43 bedroeg. [gedaagden] hebben zich daarmee akkoord verklaard. Dat leidt tot het volgende.
1.6.
Ten aanzien van de restschuld stelt de kantonrechter voorop dat uit de lease-overeenkomsten voldoende duidelijk kenbaar was dat een geldlening werd verstrekt, dat het geleende geld werd belegd in effecten, dat [gedaagden] over het geleende bedrag rente waren verschuldigd en dat het geleende bedrag moest worden terugbetaald ongeacht de verkoopopbrengst van de effecten. Op de gronden zoals door de Hoge Raad en het Amsterdamse hof is overwogen, is de kantonrechter van oordeel dat hieruit volgt dat wat betreft de (na verrekening van voordeel resterende) schade bestaande uit restschuld in beginsel 1/3 deel daarvan vanwege eigen schuld voor rekening van [gedaagden] behoort te blijven.
1.7.
Het restant hoofdsombedrag terzake de overeenkomsten is als volgt berekend:
€ 28.809,43 aan hoofdsom – € 19.094,80 aan waarde effecten = € 9.714,63 aan betaalde restschuld. Dexia dient per saldo 2/3 deel van dit bedrag, zijnde in totaal een bedrag van
€ 6.476,42 te restitueren.
1.8.
Gelet op het hiervoor overwogene en de omstandigheid dat Dexia een bedrag aan schade van € 9.488,56 (inclusief een deel van de vervallen rente) heeft uitgekeerd, wordt geconcludeerd dat er geen verder bedrag aan schade door Dexia aan [gedaagden] behoeft te worden betaald.
De wettelijke rente
1.9.
Op 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:1198) heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen betreffende de ingangsdatum van de wettelijke rente over de door Dexia verschuldigde schadevergoeding beantwoord. Daarbij heeft de Hoge Raad bepaalt dat deze rente verschuldigd is vanaf de dag van elke betaling, ongeacht of deze dag voor de beëindiging van de overeenkomst lag en ongeacht of wegens deze of andere overeenkomsten (op de schade in mindering te brengen) voordeel is genoten. Nu hiervoor reeds is overwogen dat
er geen sprake is van een ‘onaanvaardbaar zware last’ en dat verder geen bedrag aan schade door Dexia aan [gedaagden] behoeft te worden betaald, is voornoemd arrest van de Hoge Raad niet op het onderhavige geval van toepasing.
1.10.
Van omstandigheden die meebrengen dat de billijkheid een andere verdeling van de schade eist dan volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen, is niet gebleken.
Buitengerechtelijke kosten
1.11.
Voor zover buitengerechtelijke kosten zijn gevorderd worden deze afgewezen nu onvoldoende is gesteld of gebleken dat werkzaamheden zijn verricht anders dan ter voorbereiding van processtukken en instructie van de zaak. Daaronder begrepen de door [gedaagden] gestelde onderzoekskosten en andere kosten voor rechtsbijstand. Hieruit valt niet te herleiden dat sprake is van werkzaamheden die als buitengerechtelijke incasso-inspanningen kunnen worden gekwalificeerd. Voor zover Dexia vergoeding vordert van kosten voor het bij derden opvragen van bescheiden behoren deze tot de in artikel 241 Rv bedoelde kosten, en derhalve tot de proceskosten.
1.12.
Gelet op het vorenstaande hebben [gedaagden] ingevolge de Hof-formule geen recht op een verdere schadevergoeding uit hoofde van door hen betaalde termijnen, betaalde restschuld dan wel uit hoofde van een verdere vergoeding van gelegen schade. Dat betekent dat er geen verder bedrag aan schade door Dexia aan [gedaagden] behoeft te worden betaald.
1.13.
De kantonrechter is bij het voorgaande uitgegaan van de door Dexia bij akte van
24 augustus 2017 overgelegde financiële gegevens, welke door [gedaagden] akkoord zijn bevonden. Nu Dexia uitsluitend gegevens heeft overgelegd betreffende de door haar in deze procedure genoemde overeenkomst, zal de verklaring voor recht slechts daarop betrekking kunnen hebben.
1.14.
Dat betekent dat de vordering van Dexia toewijsbaar is als hierna vermeld. Partijen zullen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
1.15.
[gedaagden] worden in veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten gevallen aan de zijde van Dexia.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. verklaart voor recht dat Dexia jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan al haar verplichtingen uit hoofde van de lease-overeenkomsten met nummers [nr. lease-ovk 1] , [nr. lease-ovk 2] , [nr. lease-ovk 3] en [nr. lease-ovk 4] heeft voldaan en op grond daarvan niets meer aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] verschuldigd is;
II. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] - hoofdelijk - in de kosten van de procedure, aan de zijde van Dexia gevallen, tot op heden begroot op:
voor verschuldigd griffierecht € 116,00
voor het exploot van dagvaarding € 98,13
voor salaris van gemachtigde
€ 165,00totaal € 379,13
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter