ECLI:NL:RBAMS:2018:10153

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/644137-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brutale straatroof gepleegd door meerdere daders met geweld en bedreiging

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een brutale straatroof. De feiten vonden plaats op 6 juni 2015 te Amsterdam, waar de verdachte samen met drie anderen een slachtoffer heeft afgeperst en beroofd van geld en een gouden ketting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de roof plaatsvond op de openbare weg, in de nacht, en dat er geweld is gebruikt, waaronder het dreigen met een mes. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen tot afgifte van geld en waardevolle goederen, waarbij hij ook doodsbedreigingen heeft geuit.

De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als voldoende beschouwd, onder andere op basis van aangiften, camerabeelden en forensisch bewijs. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk 18 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor geweldsdelicten en het negeren van gebiedsverboden. De verdachte is als strafbaar verklaard voor de bewezen feiten, die zijn gepleegd door meerdere personen op de openbare weg, en de rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654137-15 (zaak A), 13/659418-15 (zaak B), 13/659419-15 (zaak C), 13/659421-15 (zaak D), 13/659422-15 (zaak E) en 10/661050-13 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 1 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. C.J.J. Visser, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde
hij, op of omstreeks 06 juni 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op/aan de Molukkenstraat , ter hoogte van [woning] , in elk geval op/aan de openbare weg, omstreeks 03:40 uur, in ieder geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of een gouden ketting met
daaraan hangend een gouden hanger bestaande uit (een) robijn(en) en/of (een) briljant(en) en/of (een) edelste(e)n(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden
ketting met daaraan hangend een gouden hanger bestaande uit (een) robijn(en) en/of (een) briljant(en) en/of (een) edelste(e)n(en) en/of een of meer geldbedrag(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
  • meermalen, althans eenmaal, (met kracht) een mes op/tegen de keel/nek van die [slachtoffer] heeft/hebben gebracht en/of gedrukt en/of gehouden en/of (vervolgens)
  • aan/tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben getrokken en/of geduwd en/of (vervolgens)
  • tegen de rug, althans het (boven)lichaam, van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of (met gebalde vuist) in het gezicht, althans tegen het hoofd, in ieder geval tegen het lichaam, heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
  • voornoemde ketting, welke om de nek van die [slachtoffer] zat, (met kracht) heeft/hebben losgetrokken en/of losgerukt en/of gepakt en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer] bij zijn lichaam heeft/hebben vastgepakt en/of vastgegrepen en/of (vervolgens)
  • die [slachtoffer] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: “Geef je geld, anders maak ik je dood en/of "Je hebt vijf (5) seconden om al het geld te geven. Als ik terug naar 0 heb geteld, snij ik je keel open", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
  • meermalen, althans eenmaal, een mes voor het gezicht van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
hij op 2 mei 2015 te 3.19 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende -zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied (DOG) 1.1, althans uit een door de burgemeester aangewezen gebied, te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde
hij op of omstreeks 22 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, (met kenmerk 2015/1587) gedaan krachtens artikel 172/172a van de gemeentewet, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, door de burgemeester van gemeente Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als
bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015 niet mocht bevinden in/op dealeroverlastgebied DOG 1.1, immers bevond hij, verdachte, zich op 22 mei 2015 te 02:30 uur opzettelijk in/op de Oudezijds Voorburgwal , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied;
ten aanzien van het in zaak D ten laste gelegde
hij op of omstreeks 13 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 172 a van de Gemeentewet en/of artikel 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 van de gemeente Amsterdam, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door de burgemeester van de gemeente Amsterdam, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of
die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd, zich gedurende een periode van drie (3) maanden (ingaande 28 maart 2015 tot 27 juni 2015), zich niet te bevinden in het (overlast)gebied 1.1,
geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
ten aanzien van het in zaak E ten laste gelegde
hij op of omstreeks 12 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, gedaan krachtens artikel_172_/_172a_van_de_gemeentewet en/of 2.9A APV, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift, door de burgemeester van Amsterdam, in elk geval een ambtenaar als bedoeld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht, eerste en/of tweede lid, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015 niet mocht
bevinden in/op dealeroverlastgebied DOG 1.1, immers bevond hij, verdachte, zich op 12 april 2015 te 07.19 uur opzettelijk in/op Damrak , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - samengevat - gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde aangevoerd dat op basis van de aangifte, de aanhouding op heterdaad, de camerabeelden en het rapport van [instantie] van 17 mei 2016, bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen [slachtoffer] heeft afgeperst en bestolen.
Ten aanzien van het in zaak B, C, D en E ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat de brief, inhoudende dat het verdachte verboden is in de periode van 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015 zich in het dealeroverlastgebied 1.1 op te houden, op 2 april 2015 aan verdachte in persoon is uitgereikt. Op basis hiervan, in combinatie met het feit dat verdachte op 12 april 2015, 2 mei 2015, 13 mei 2015 en 22 mei 2015 is aangehouden in dealeroverlastgebied 1.1, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte het gebiedsverbod heeft overtreden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot het in zaak A ten laste gelegde aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor de vermeende leidende rol van verdachte. Aangever heeft aan de politie doorgegeven dat hij door vier daders is afgeperst en bestolen, waarbij onder andere dader twee een leidende rol had. Vervolgens heeft aangever verdachte direct na het incident gezien en verklaard dat hij dader twee is. Deze verklaring vindt geen steun in andere bewijsmiddelen waardoor het bewijs dat verdachte een leidende rol had, ontbreekt.
Ten aanzien van het in zaak B, C, D en E ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het in zaak A ten laste gelegde acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een leidende rol heeft gehad bij het afpersen en bestelen van [slachtoffer] .
Anders dan de raadsman acht de rechtbank geen redenen aanwezig om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever. Aangever geeft gedetailleerd aan welke dader wat heeft gedaan en wijst verdachte direct na de overval aan als degene die hem het mes op de keel heeft gezet. Bovendien wordt de gedetailleerde aangifte ondersteund door twee rapporten van [instantie] . In het rapport van 4 september 2015 is geconcludeerd dat op het mes celmateriaal is aangetroffen van meerdere donoren. Voorts blijkt uit het rapport van 17 mei 2016 dat de hypothese, inhoudende dat verdachte één van de donoren is van het op het mes aangetroffen celmateriaal, zeer veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat verdachte niet één van de donoren is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de
bijlagezijn opgenomen en waarin de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt zijn vervat, bewezen dat verdachte:
in zaak A
op 6 juni 2015 te Amsterdam, aan de Molukkenstraat , ter hoogte van [woning] , omstreeks 03:40 uur, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen toebehorende aan die [slachtoffer]
en
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden
ketting met daaraan hangend een gouden hanger bestaande uit robijnen en briljanten toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders:
  • meermalen een mes tegen de keel van die [slachtoffer] hebben gedrukt en
  • aan het lichaam van die [slachtoffer] hebben getrokken en tegen het lichaam van die [slachtoffer] hebben geduwd en
  • tegen de rug van die [slachtoffer] hebben geschopt en in het gezicht hebben gestompt en
  • voornoemde ketting, welke om de nek van die [slachtoffer] zat, met kracht hebben losgerukt en
  • die [slachtoffer] bij zijn lichaam hebben vastgepakt en
  • die [slachtoffer] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Geef je geld, anders maak ik je dood en "Je hebt vijf (5) seconden om al het geld te geven. Als ik terug naar 0 heb geteld, snij ik je keel open" en
  • een mes voor het gezicht van die [slachtoffer] hebben gehouden;
in zaak B
op 2 mei 2015 te 3.19 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het dealeroverlastgebied DOG 1.1. te verwijderen en zich daar gedurende 3 maanden niet meer te bevinden;
in zaak C
op 22 mei 2015 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod met kenmerk 2015/1587, gedaan krachtens enig wettelijk voorschrift, door de burgemeester van gemeente Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode gelegen van 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015 niet mocht bevinden in dealeroverlastgebied DOG 1.1, immers bevond hij, verdachte, zich op 22 mei 2015 te 02:30 uur opzettelijk op de Oudezijds Voorburgwal ;
in zaak D
op 13 mei 2015 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door de burgemeester van de gemeente Amsterdam, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen zich gedurende een periode van 3 maanden (ingaande 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015), zich niet te bevinden in het overlastgebied 1.1, geen gevolg gegeven aan dit bevel;
in zaak E
op 12 april 2015 te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, gedaan krachtens artikel 2.9A APV, door de burgemeester van Amsterdam, inhoudende dat hij, verdachte, zich in de periode van 28 maart 2015 tot en met 27 juni 2015 niet mocht bevinden in dealeroverlastgebied DOG 1.1, immers bevond hij, verdachte, zich op 12 april 2015 te 07.19 uur opzettelijk op Damrak .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft in de strafmaat meegewogen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ook heeft zij meegewogen dat de rol van verdachte bij het afpersen en beroven van [slachtoffer] groter is geweest dan die van medeverdachte [medeverdachte] en dat laatstgenoemde is veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf na een eis van achttien maanden.
Teven heeft zij verzocht om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen, zodat verdachte een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale straatroof. De roof vond plaats op de openbare weg en in de nacht en werd gepleegd door vier daders. Verdachte heeft samen met zijn mededaders, een toerist uit [land] die de weg in Amsterdam niet kent, als het ware hij hun prooi, uitgekozen en meegelokt naar een afgelegen plek. Daar hebben zij het slachtoffer afgeperst en beroofd van geld en een ketting. De ketting was een familiestuk en had emotionele waarde voor het slachtoffer. Bij de beroving is geweld gebruikt, is een mes gehanteerd en op de keel gezet en zijn doodsbedreigingen geuit.
Feiten als de onderhavige veroorzaken bij uitstek gevoelens van onrust en onveiligheid, niet alleen bij de slachtoffers zelf, maar ook in de samenleving. Dergelijke feiten kunnen, naar de ervaring leert, langdurig nadelige psychische gevolgen voor de slachtoffers met zich brengen. Dat blijkt ook in deze zaak. [slachtoffer] maakte een dag na de beroving nog steeds een verslagen indruk op de verhorende verbalisant en hij was mentaal en fysiek nog niet in staat terug te vliegen naar [land] , hetgeen zijn oorspronkelijk plan was. Daardoor heeft hij het bruiloftsfeest van zijn broer moeten missen. Hij voelde zich te beschaamd om zijn familie telefonisch te woord te staan.
Een voorval als het onderhavige kan bij toeristen het beeld dat Amsterdam een onveilige stad is oproepen en versterken.
Daarnaast heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk overtreden van een bevel dat hem was gegeven om zich gedurende drie maanden niet in het dealeroverlastgebied op te houden. Dit bevel was hem gegeven krachtens een maatregel die bedoeld is om de openbare orde te handhaven en overlast te beperken. Door het negeren van een dergelijk bevel wordt het door de gemeente gevoerde beleid op onaanvaardbare wijze doorkruist.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten (bedreigingen) en het negeren van gebiedsverboden.
Ook blijkt hieruit dat verdachte na het plegen van de onderhavige feiten nog strafrechtelijk is veroordeeld.
Het [detentieplaats] heeft op 25 februari 2016 gerapporteerd over verdachte. Dit rapport houdt onder meer in dat verdachte qua intelligentieniveau op een zwakbegaafd niveau functioneert. Daarnaast is sprake van een ernstige gedragsstoornis, die is ontstaan na zijn tiende levensjaar. Opvallend is dat verdachte aan het opmaken van het rapport niet heeft willen meewerken en dat hij blijkens het voortgangsverslag van de reclassering van 20 juni 2016 heeft geweigerd mee te werken aan reclasseringstoezicht. Op basis hiervan ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. Zij zal daarom verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank geen aanleiding ziet het aandeel van verdachte bij de straatroof, dat naar haar oordeel niet groter is dan het aandeel van medeverdachte [medeverdachte] , te laten leiden tot een hogere straf dan [medeverdachte] is opgelegd. Ook medeverdachte [medeverdachte] had een leidende rol bij de straatroof, omdat hij het initiatief heeft genomen om met [slachtoffer] in gesprek te gaan en om een mes tegen diens keel te zetten.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen, aangezien verdachte de schorsingsvoorwaarde dat hij aan iedere oproep van justitie gehoor dient te geven, heeft overtreden

9.Beslag

Onder verdachte is een geldbedrag van € 120, - in beslag genomen.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring gevorderd van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag, omdat het inbeslaggenomen geldbedrag het geld betreft dat door de aangever is afgegeven.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank niet vaststaan dat het inbeslaggenomen geldbedrag het geld betreft dat door de aangever is afgegeven. De rechtbank zal daarom gelasten dat het inbeslaggenomen geldbedrag wordt teruggegeven aan verdachte.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 juli 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 10/661050-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 juni 2013 van de Kinderrechter Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 73 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 56, 57, 63, 184, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde:
de voortgezette handeling van afpersing, terwijl het feit gepleegd wordt op de openbare weg door twee of meer verenigde personen en
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit gepleegd wordt op de openbare weg door twee of meer verenigde personen.
ten aanzien van het in zaak B, C, D en E ten laste gelegde:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enige toezicht belast, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van het geldbedrag van 120, - euro (goednummer 4991635).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 10 juni 2013, namelijk 60 dagen jeugddetentie.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en I. Verstraeten-Jochemsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 februari 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]