ECLI:NL:RBAMS:2018:10136

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/665052-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na inbraak in supermarkt

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, in het kader van een strafzaak met parketnummer 13/665052-18. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. A.L. Kwaspen, en betrof een inbraak in een supermarkt waarbij een bedrag van € 4.110,- was buitgemaakt. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd in een Huis van Bewaring. Tijdens de zitting op 8 november 2018 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en het te ontnemen bedrag vastgesteld op € 4.160,-, dat later werd verlaagd naar € 1.955,-. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld op basis van de aangifte en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, na aftrek van kosten en verdeling van de buit, op € 1.955,- werd geschat. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier, mr. I. Verkaik, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665052-18 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2018
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665052-18, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [locatie] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. J.S.W. Boorsma naar voren is gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 18 oktober 2018 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 6.020,-.
Ter terechtzitting van 8 november 2018 heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd en het te ontnemen bedrag gesteld op € 4.160,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten 3 en 4 die in onderliggende strafzaak aan [veroordeelde] zijn ten laste gelegd.
In de Onderbouwing ontnemingsvordering staat vermeld dat bij deze inbraak € 4.110,- is weggenomen. Medeverdachte [mededader 1] heeft daarvan € 200,- gekregen. Het resterende bedrag (€ 3.910,-) dient tussen verdachte en zijn medeverdachte pondspondsgewijs te worden verdeeld, aldus de officier van justitie.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van heden, 22 november 2018, ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld (voor zover relevant voor de ontnemingsvordering):
Ten aanzien van feit 4
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verdachte is vrijgesproken van feit 3.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de zich thans in het dossier bevindende stukken, waaronder de schriftelijke onderbouwing van de officier van justitie van 17 september 2018, en overweegt op grond hiervan als volgt.
De rechtbank gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de aangifte en de verklaringen van medeverdachte [mededader 1] . [1] Er is aangifte gedaan van een diefstal met geweld, gepleegd op 31 juli 2017 om 20.08 uur in winkel Plus, gevestigd aan de [adres] te Almelo. Daarbij is door één van de daders twee geldcassettes uit de pinautomaat gehaald. Het geld in de pinautomaat is van de Plus. De daders hebben in totaal 4110 euro buit gemaakt. [2]
Medeverdachte [mededader 1] heeft over deze inbraak verklaard dat hij de broers [achternaam] (de rechtbank begrijpt: [mededader 2] en [veroordeelde] ) heeft opgehaald en daarvoor € 200 heeft gekregen. [3]
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte met medeverdachte [mededader 2] bij deze inbraak € 4.110,- euro heeft verkregen.
De raadsman heeft aangevoerd dat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel het buitgemaakte geldbedrag door drie personen gedeeld moet worden, aangezien [mededader 1] de inbraak heeft medegepleegd.
De rechtbank zal het geldbedrag delen door twee, aangezien zij van oordeel is dat [mededader 1] medeplichtig is geweest aan de inbraak en niet aannemelijk is geworden dat hij heeft meegedeeld in de winst. Wel zal het bedrag van € 200,-, het bedrag dat de daders aan [mededader 1] hebben betaald om hen na de inbraak op te halen, op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht. Van overige kosten die verdachte met betrekking tot het feit heeft gemaakt is niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemde strafbare feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 1.955,-.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 1.955,-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 1.955,- (negentienhonderdvijfenvijftig euro).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 1.955,- (negentienhonderdvijfenvijftig euro) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Amsterdam-Amstelland.
2.Een proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pag. ZD06 0001 tot en met 0004.
3.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen, doorgenummerde pag. PD01 2014 tot en met 2034.