ECLI:NL:RBAMS:2018:10135

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/665024-18 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na diefstal en inbraak in supermarkten

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen. De vordering betreft de verdachte, geboren in 1997 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, die betrokken was bij meerdere inbraken in supermarkten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de buitgemaakte geldbedragen bij deze inbraken, minus de kosten voor vervoer. De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat is geschat op € 6.460,-.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de diefstallen en de betrokkenheid van de verdachte en medeverdachten onderzocht. De verdachte is bij vonnis van dezelfde datum veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld aan de hand van de aangiften en verklaringen van medeverdachten.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte voordeel heeft verkregen door de gepleegde strafbare feiten en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank het te ontnemen bedrag heeft vastgesteld op € 6.460,-. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I. Verkaik.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665024-18 (ontneming) (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2018
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665024-18, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres 1] , [plaats 1] ,
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [locatie] ” te [plaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. T. den Haan naar voren is gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 18 oktober 2018 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 6.130,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten 2, 3, 4 en 7 die in onderliggende strafzaak aan [veroordeelde] zijn ten laste gelegd.

3.Grondslag van de vordering

[veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van heden, 22 november 2018, ter zake van de volgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van de feiten 2, 3, 4 en 7
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel acht geslagen op de zich thans in het dossier bevindende stukken, waaronder de schriftelijke onderbouwing van de officier van justitie van 17 september 2018, en overweegt op grond hiervan als volgt.
De rechtbank gaat bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de aangiften en de verklaringen van medeverdachte [mededader 1] . [1]
Ten aanzien van feit 2
Er is aangifte gedaan van een overval op de supermarkt Plus gevestigd op het [adres 2] te Duivendrecht, waarbij twee geldcassettes van de pinautomaat zijn weggenomen. [2] In de geldcassettes zat een geldbedrag van 3.820 euro. [3]
[mededader 1] heeft verklaard dat hij [mededader 2] en [veroordeelde] die avond desgevraagd rond 21.00 uur heeft opgehaald bij Diemen Zuid. Hij wist daarvoor al wat ze gingen doen. Toen ze waren ingestapt hebben hem verteld wat ze hadden gedaan en dat het gelukt was [mededader 1] kreeg 100 euro voor het ophalen. [4]
Ten aanzien van feit 3
Er is aangifte gedaan van een gekwalificeerde diefstal gepleegd op 23 oktober 2017 te 21.05 uur in de Jumbo Supermarkt gevestigd op de [adres 3] te Amstelveen. Daarbij zijn twee geldcassettes uit de geldautomaat verwijderd en door de daders meegenomen. Er zat € 5.060,- in de geldcassettes en dat is eigendom van Jumbo. [5]
Ten aanzien van feit 4
Er is aangifte gedaan van een diefstal met geweld gepleegd op 31 juli 2017 om 20.08 uur in winkel Plus, gevestigd aan de [adres 4] te Almelo. Daarbij is door één van de daders twee geldcassettes uit de pinautomaat gehaald. Het geld in de pinautomaat is van de Plus. De daders hebben in totaal 4110 euro buit gemaakt. [6]
Medeverdachte [mededader 1] heeft over deze inbraak verklaard dat hij de broers [achternaam] (de rechtbank begrijpt: [veroordeelde] en [mededader 3] ) heeft opgehaald en daarvoor € 200 heeft gekregen. [7]
Ten aanzien van feit 7
Er is aangifte gedaan van een overval op winkel Jumbo aan de [adres 5] te Amsterdam op 23 januari 2018 om 21.06 uur. Er is een bedrag van 220 euro weggenomen. Het geld is eigendom van Jumbo. [8]
Conclusies
Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte, telkens samen met één medeverdachte (de rechtbank verwijst naar de bewezenverklaringen en bewijsoverwegingen in het vonnis in de strafzaak), bij de inbraak:
- van feit 2 € 3.820,- heeft buitgemaakt waarvan zij € 100,- aan [mededader 1] hebben betaald voor vervoer;
- van feit 3 € 5.060,- heeft buitgemaakt, waarbij niet aannemelijk is geworden dat zij kosten hebben gemaakt voor vervoer;
- van feit 4 € 4.120,- heeft buitgemaakt, waarbij zij € 200,- aan [mededader 1] hebben betaald voor vervoer;
- van feit 7 € 220,- heeft buitgemaakt, waarbij niet aannemelijk is geworden dat kosten hebben gemaakt voor vervoer.
De rechtbank is van oordeel dat op het totaalbedrag dat is buitgemaakt de hiervoor genoemde kosten voor vervoer (€ 100,- + € 200,- die is betaald aan [mededader 1] ) in mindering dienen te worden gebracht. Van overige kosten die verdachte met betrekking tot de feiten heeft gemaakt is niet gebleken. Aangezien [mededader 1] is vrijgesproken van betrokkenheid bij feit 3, wordt het bedrag dat door hem zou zijn ontvangen (650,- euro) niet in mindering gebracht. De rechtbank acht het voorts redelijk het voordeel door twee te delen, aangezien verdachte elke inbraak met één mededader heeft gepleegd.
Dat leidt tot de volgende berekening: 3720 euro + 5060 euro + 3920 euro + 220 euro = 12.920,- euro.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [veroordeelde] door middel van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 6.460,-.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 6.4560-.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 6.460,- (vierenzestighonderdzestig euro).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van € 6.460,- (vierenzestighonderdzestig euro) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2018.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Amsterdam-Amstelland.
2.Een proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pag. ZD02 1001 tot en met 1003.
3.Een proces-verbaal van verhoor aangever, doorgenummerde pag. ZD02 1005.
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [mededader 1] , doorgenummerde pag. PD01 2014 tot en met 2018.
5.Een proces-verbaal van aangifte met bijlage goederen, doorgenummerde pag. ZD05 11 tot en met 18.
6.Een proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pag. ZD06 0001 tot en met 0004.
7.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen, doorgenummerde pag. PD01 2014 tot en met 2034.
8.Een proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde pag. ZD08 1001 tot en met 1004.