ECLI:NL:RBAMS:2018:10129

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/665039-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging inbraak en twee inbraken bij supermarkten met geweld

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot inbraak en twee voltooide inbraken bij supermarkten. De verdachte, geboren in 1999 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd samen met anderen met een moker de glazen deuren van de supermarkten te hebben ingeslagen en geldcassettes te hebben weggenomen. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op 8 november 2018 een terechtzitting gehouden. De officier van justitie, mr. A.L. Kwaspen, heeft de vordering ingediend, en de verdediging werd vertegenwoordigd door mr. D.M. Penn.

De tenlastelegging omvatte drie inbraken, waarbij de verdachte op 22 november 2017 in Amstelveen een poging tot inbraak bij supermarkt Coop heeft gedaan, en op 13 en 23 januari 2018 geldcassettes heeft gestolen bij supermarkt Jumbo in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de poging tot inbraak en de diefstallen, onder andere door camerabeelden en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal van een tas van een mevrouw, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft een gedrag beïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van 1 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte, en zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook de psychologische en psychiatrische rapporten in overweging genomen, die wezen op gedragsstoornissen en de noodzaak van begeleiding en behandeling. De uitspraak benadrukt de impact van gewelddadige inbraken op de maatschappij en de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/665039-18 (A) 13/674013-18 (B) en 13/684354-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 22 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] , wonende op het adres [adres 2] , [plaats 2] ,
thans gedetineerd in “ [locatie] ” te [plaats 3] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 november 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Kwaspen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. D.M. Penn naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij in totaal drie keer (waarvan twee keer samen met anderen) geld van supermarkten uit daar aanwezige pinautomaten heeft gestolen of heeft geprobeerd te stelen, en daarbij is met een moker of sloophamer de glazen toegangsdeur van de supermarkt kapot geslagen.
Daarnaast wordt hem verweten dat hij op 29 december 2017 de tas van mevrouw [persoon 1] heeft gestolen of geheeld, en dat hij met haar gestolen pinpas heeft afgerekend in een drietal winkels.
De volledige tenlastelegging (die ter terechtzitting van 8 november 2018 is gewijzigd) luidt als volgt:
in zaak A
1.
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geld en/of goederen van zijn/hun gading geheel of ten dele toebehorend aan supermarkt Coop (vestiging [adres 3] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die/dat supermarkt te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun
bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die/dat supermarkt is toegegaan, waarna hij, verdachte, en zijn mededader(s), althans een of meer van hen (met kracht) één- of meermalen met een moker en/of een sloophamer, althans een hard voorwerp tegen de schuifdeur/(galzen) winkeldeur heeft/hebben geslagen en/of (vervolgens) naar de pinautomaat (in de supermarkt) is/zijn gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Artikel 311 juncto 45 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 22 november 2017 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een schuifdeur/(glazen) winkeldeur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Coop (vestiging [adres 3] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door (met kracht) één- of meermalen met een moker en/of een sloophamer, althans een hard voorwerp tegen de schuifdeur/(glazen) winkeldeur te slaan, in elk geval door braak en/of verbreking en/of inklimming;
Artikel 350 juncto 47 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één of meer geldcassettes (met daarin 5.790 euro), geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Jumbo (vestiging [adres 4] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot die weg te nemen geldcassettes heeft verschaft en/of die weg te nemen geldcassettes onder zijn bereik heeft gebracht door (met kracht) met een moker en/of sloophamer, althans een hard voorwerp één- of meermalen tegen de (glazen) toegangsdeur te slaan, in ieder geval door braak en/of verbreking en/of inklimming;
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, althans één of meer geldcassettes (met daarin 220 euro), geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt Jumbo (vestiging [adres 5] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of één of meer van zijn mededader(s) zich de toegang tot die weg te nemen geldcassettes heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen geldcassettes onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door (met kracht) met een moker en/of sloophamer, althans een hard voorwerp één- of meermalen tegen de (glazen) toegangsdeur te slaan, in elk geval door braak en/of verbreking en/of inklimming;
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht;
in zaak B
1.
hij op of omstreeks 29 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (hand)tas (met onder meer een ID kaart op naam van [persoon 1] en/of een portemonnee (met 20 euro) en/of een zonnebril en/of bankpasje(s) en/of parfum), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Artikel 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een (bank)pas (op naam van [persoon 1] ) heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 december 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere, althans één, geldbedrag(en) (in totaal 22,40 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door te pinnen met een pinpas en bijbehorende pincode dieniet aan verdachte toebehoorden;
Artikel 311 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Vrijspraak van de feiten in zaak B: diefstal/heling tas en pinnen met gestolen pinpas
De rechtbank is van oordeel, net als de raadsman, dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de tas van mevrouw [persoon 1] heeft gestolen of met de gestolen pinpas heeft gepind.
Er is geen bewijs waaruit volgt dat verdachte degene is geweest die de tas van mevrouw [persoon 1] uit haar auto heeft gepakt. Er zijn wel camerabeelden van twee van de drie pintransacties die zijn verricht met pinpas die in haar gestolen tas zat. Voor deze camerabeelden geldt dat er telkens één verbalisant is die verdachte op die beelden heeft herkend. Verdachte heeft stellig ontkend dat hij degene is die op deze camerabeelden te zien is. De rechtbank is van oordeel dat de stills van de beelden waarop de verbalisanten verdachte herkennen, niet heel duidelijk zijn. De verbalisanten omschrijven onvoldoende overtuigend aan de hand waarvan zijn verdachte herkennen. De herkenningen worden ook niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank vindt daarom dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de gestolen pinpas heeft gebruikt. Verdachte zal dan ook voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs in zaak A

5.1
Bewijsoverwegingen
5.1.1.
Verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1]
De raadsman heeft bepleit dat de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] niet voor het bewijs dient te worden gebruikt. Zijn verklaring isniet consistent en niet betrouwbaar. [medeverdachte 1] heeft zich bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en aangezien de verdediging aldus geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht, heeft de raadsman zich (onder verwijzing naar de zaak Vidgen vs. Nederland), op het standpunt gesteld dat zijn verklaring met terughoudendheid moet worden gebruikt en nooit een dragend bewijsmiddel mag zijn.
De rechtbank acht de verklaring van [medeverdachte 1] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat dat [medeverdachte 1] zijn rol bij sommige strafbare feiten die in het dossier naar voren komen mogelijk kleiner heeft gemaakt dan die in werkelijkheid was, maakt dat zijn verklaring nog niet onbetrouwbaar. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat hij (hiermee) de rol van anderen groter of anders heeft gemaakt dan ze in werkelijkheid waren. Zijn verklaringen bevatten geen evidente onjuistheden, zijn niet wisselend en [medeverdachte 1] heeft ook over zichzelf belastend verklaard. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende reden om aan de juistheid van zijn verklaringen te twijfelen. Zijn verklaring vindt bovendien steun in andere bewijsmiddelen. Zijn verklaring is daarom niet beslissend (
solely or to a decisive extent) omtrent de rol van verdachte bij de inbraken. Ondanks dat de raadsman [medeverdachte 1] niet effectief heeft kunnen ondervragen, levert het gebruik van diens verklaringen voor het bewijs geen schending op van artikel 6 EVRM.
5.1.2
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde in zaak A: poging inbraak supermarkt Coop 22 november 22017
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot inbraak bij supermarkt Coop op 22 november 2017 kan worden bewezen.
De raadsman is van mening dat het aantreffen van glassplinters van het verbroken raam van de winkel in de woning van verdachte nog niets zegt over zijn betrokkenheid bij de poging inbraak. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in de auto van [medeverdachte 1] heeft gezeten. De glassplinters kunnen op dat moment op zijn kleding zijn gekomen. Kleding die op camerabeelden te zien is, kan simpelweg lijken op kleding van verdachte. Ook kan zijn kleding door anderen zijn gedragen. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verdachte niet herkend op de camerabeelden, maar slechts gespeculeerd over de aanwezigheid van verdachte.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte medepleger is van de poging tot inbraak. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] en verdachte heeft afgezet bij de supermarkt en zij daar een inbraak hebben gepleegd. Het dossier bevat een Whatsapp-gesprek van circa anderhalf uur voor de inbraak (pag. AD 1437), waaruit de rechtbank afleidt dat [medeverdachte 2] en verdachte inderdaad zijn opgehaald door [medeverdachte 1] . De verklaring van getuige [getuige] bevestigt de verklaring van [medeverdachte 1] eveneens. Hij zag immers de auto van [medeverdachte 1] nabij de plaats delict. In die auto is op 27 november 2017 een moker aangetroffen waarop glasdeeltjes van het raam van de supermarkt zijn gevonden. Voorts past het signalement van verdachte in het signalement dat getuige [getuige] heeft gegeven van de daders.
Uit het onderzoek van het NFI concludeert de rechtbank dat op de schoenen van verdachte glassplinters zijn aangetroffen die afkomstig zijn van het vernielde raam, hetgeen de verklaring van [medeverdachte 1] ook ondersteunt. Dat deze splinters op de schoenen van verdachte terecht zijn gekomen toen hij in de auto van [medeverdachte 1] heeft gezeten, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit onderzoek van het NFI blijkt namelijk dat de glassplinters die op de vloermatten van de auto zijn aangetroffen, zijn onderzocht en niet matchen met het glas van het vernielde raam (pag. AD 1042).
5.1.3
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde in zaak A: inbraak supermarkt Jumbo 13 januari 2018
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat. Hij heeft aangevoerd dat de herkenning door de agent van verdachte op de camerabeelden van de inbraak onvoldoende overtuigend is. Het zou om een look-a-like kunnen gaan. Verdachte kan niet de persoon met de gouden tand zijn die de avond ervoor in de buurt van de winkel op zoek was naar een hamer, want uit zijn zoekslagen op internet blijkt dat hij toen nog geen gouden tand had. Het Whatsapp-gesprek van 16 januari 2018 betrof het verkopen van melkpoeder.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van verdachte op de camerabeelden van de supermarkt door een verbalisant, het onderzoek naar de iPhone van [verdachte] (waaruit blijkt dat hij op internet heeft gezocht naar berichtgeving over de overval) en het aantreffen van een glasspoor in de jas van verdachte voldoende bewijs vormen dat verdachte de inbraak heeft gepleegd.
5.1.4
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde in zaak A: inbraak supermarkt Jumbo 23 januari 2018
De raadsman heef aangevoerd dat [medeverdachte 1] niet uit eigen waarneming kan hebben verklaard over de rol van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [medeverdachte 1] , die verdachte aanwijst als medepleger, voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. Uit het Whatsapp-gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 1] leidt de politie af dat zij en [medeverdachte 2] elkaar die avond voor de inbraak ontmoetten. Dit gesprek ondersteunt de verklaring van [medeverdachte 1] dat hij verdachte en [medeverdachte 2] voor de inbraak heeft afgezet. Uit het onderzoek naar de telefoon van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte in de directe omgeving van de supermarkt was ten tijde van de inbraak en dat hij kort erna veelvuldig naar informatie over de inbraak heeft gezocht. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] de inbraak hebben gepleegd.
5.2
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage 1 van dit vonnis zijn vervat.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in zaak A
1.
hij op 22 november 2017 te Amstelveen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld toebehorend aan supermarkt Coop, vestiging [adres 3] , en zich daarbij de toegang tot die supermarkt te verschaffen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar die supermarkt is toegegaan, waarna hij en zijn mededader met kracht meermalen met een moker tegen de glazen winkeldeur hebben geslagen en vervolgens naar de pinautomaat in de supermarkt zijn gelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 13 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee geldcassettes, met daarin 5.790 euro, toebehorende aan supermarkt Jumbo, vestiging [adres 4] , waarbij hij die weg te nemen geldcassettes onder zijn bereik heeft gebracht door met kracht met een moker meermalen tegen de glazen toegangsdeur te slaan;
3.
op 23 januari 2018 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee geldcassettes, met daarin 220 euro, toebehorende aan supermarkt Jumbo, vestiging [adres 5] , waarbij hij die weg te nemen geldcassettes onder zijn bereik heeft gebracht door met kracht met een moker meermalen tegen de glazen toegangsdeur te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat het jeugdstrafrecht wordt toegepast en dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten in zaak A en onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten in zaak B zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld tot een maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM), voor de duur van 1 jaar, bestaande uit de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, met bevel, voor het geval dat verdachte de bijzondere voorwaarden naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van een jeugddetentie voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, aangezien de vordering niet is onderbouwd met stukken.
De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht, indien de rechtbank toekomt aan een strafoplegging, de straf te beperken tot een vrijheidsbenemende straf die gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een gedrag beïnvloedende maatregel op te leggen, maar elektronisch toezicht daarbij niet als voorwaarde te stellen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht tot teruggave aan verdachte van de in beslag genomen brommer, nu niet is gebleken dat de brommer een criminele herkomst heeft of met crimineel geld is betaald en hij die nodig heeft voor zijn werk.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank de GBM op zoals hierna is omschreven. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak en twee voltooide inbraken. Dit zijn ernstige feiten. Uit het dossier is gebleken dat verdachte, in twee gevallen samen met een mededader, met veel geweld te werk is gegaan. Vlak na sluitingstijd hebben zij met een moker de glazen deuren van de supermarkten ingeslagen op het moment dat het personeel bezig was met het legen/vullen van een pinautomaat. De omstandigheden waaronder deze inbraken zijn gepleegd (vlak na sluitingstijd, waarbij personeel aanwezig was en gericht op de geldcassettes in de pinautomaten) maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze inbraken van een zwaardere categorie zijn en karakteristieken vertonen van een overval op een geldtransport. Uit de stukken blijkt dat de betrokken medewerkers veel angst hebben ervaren en ook dat omstanders getuige zijn geweest van de feiten. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd en puur uit geldelijk gewin gehandeld. Dergelijke gewelddadige inbraken veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en de direct betrokkenen kunnen hier lange tijd de nadelige gevolgen van ondervinden. Verdachte heeft bij deze inbraken een actieve, uitvoerende rol gehad. Verdachte heeft geen berouw getoond en zich gedurende het onderzoek beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin meegewogen dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 blijkt dat verdachte eerder voor gekwalificeerde diefstallen en geweldsdelicten is veroordeeld, waarvoor hij onder meer een jeugddetentie opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch onderzoek pro justitia van 19 juli 2018. De psycholoog is van oordeel dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een oppositionele-opstandige (gedrags)stoornis, matig tot ernstig qua ernst. Hierdoor bestaat de neiging tot en het sneller vertonen van grensoverschrijdend gedrag, waarbij onvoldoende wordt nagedacht over mogelijke consequenties. Er is beperkte zelfreflectie en verdachte heeft moeite met het tijdig overzien van situaties. Hierdoor heeft hij meer moeite zijn gedrag tijdig bij te sturen en neemt het risico op recidive toe. Het is aannemelijk dat de gedragsstoornis zijn beschikbare gedragskeuzes voorafgaand of ten tijde van de ten laste gelegde feiten heeft beperkt. De psycholoog adviseert dan ook de bewezen feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is positief gericht ten aanzien van scholing en wil zich hiervoor inzetten. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag zonder begeleiding of behandeling wordt ingeschat als matig. Er is sprake van beperkte handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding wordt noodzakelijk geacht. De psycholoog adviseert het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden wordt als gepasseerd station beschouwd. De psycholoog adviseert aan verdachte op te leggen een gedrag beïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van 1 jaar in combinatie met toezicht door Reclassering Nederland. De eerste periode kan toepassing van elektronische controle dienen als extra controlemiddel. In aanvulling hierop wordt een behandeling door Inforsa geadviseerd zodat zijn ontwikkeling in positieve zin bijgestuurd kan worden en de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan worden voorkomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 20 juli 2018. Hieruit blijkt dat een oppositionele gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is gediagnosticeerd. Daarnaast voldoet verdachte aan enkele kenmerken van PTSS, maar hij ontkent last te hebben van herbelevingen of vermijding. Door de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is sprake van een mindere morele remming ten aanzien van normoverschrijdend gedrag. Daarnaast lijkt in behoorlijke mate loyaliteit te bestaan ten aanzien van zijn vrienden. Hierdoor zal verdachte nog minder geneigd zijn voor zichzelf na te denken over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. De psychiater adviseert daarom de bewezen geachte feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psychiater concludeert dat het voor verdachte het meest passend is het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Zijn handelingsvaardigheden zijn nog vrij beperkt en hij lijkt open te staan voor pedagogische beïnvloeding. Voorst doet hij jonger aan dan zijn kalenderleeftijd aangeeft. Het is van belang dat verdachte in zorg blijft bij de voor hem vertrouwde personen. Verdachte zegt open te staan voor behandeling zeker wanneer dit voortzetting betekent van de behandeling bij Inforsa die hij sinds november 2017 volgt. Doel van een behandeling zijn (naast agressieregulatie) het behoud van een goed contact met zijn grootouders, het moreel besef vergroten en leren welke consequenties zijn gedrag zal hebben voor hemzelf en zijn omgeving. Daarnaast lijkt het vergroten van zijn copingsvaardigheden van belang te zijn. Dit lijkt haalbaarder binnen een individueel contact. De psychiater geeft de voorkeur aan een behandeling onder toezicht van Reclassering Nederland en met Elektronisch Toezicht waardoor verdachte structuur wordt geboden die beschermend kan zijn tegen recidive. Het beste kader hiervoor acht de psychiater een GBM voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 1 augustus 2018. In het rapport staat onder meer dat de jarenlange bemoeienis van de jeugdreclassering inmiddels is afgesloten. Gezien de ernst van de feiten, de recidive van verdachte tijdens een proeftijd en omdat eerdere interventies onvoldoende tot gedragsverandering hebben geleid, adviseert de reclassering om binnen het jeugdstrafrecht een stevig drangkader op te leggen in de vorm van een GBM met bijzondere voorwaarden en elektronische controle waarin verdere begeleiding en behandeling vormgegeven kan worden, hetgeen kan worden uitgevoerd door de volwassenreclassering. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, ambulante behandeling bij het Forensische Jeugdteam Inforsa, een locatiegebod en het volgen van onderwijs.
De rechtbank neemt de adviezen van de psychiater en psycholoog over. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate toerekenen aan verdachte.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassene die ten tijde van het plegen van de strafbare feiten meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank ziet in de inhoud van de rapporten van de psychiater en psycholoog en in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte woont bij zijn grootouders en heeft nog geen diploma gehaald maar wil graag de opleiding verkoper niveau 2 aan het ROC [plaats 4] volgen. Hij stond voorafgaand aan zijn aanhouding onder toezicht bij de jeugdreclassering en leek een positieve ontwikkeling door te maken. De rechtbank ziet ruimte voor een pedagogische benadering en schat in dat hiermee het risico op herhaling het best verlaagd kan worden.
De rechtbank zal alles overwegende verdachte daarom een jeugddetentie opleggen van 18 maanden en hem daarnaast een gedrag beïnvloedende maatregel (GBM) opleggen zoals is geadviseerd. Gezien de opgelegde jeugddetentie zal de rechtbank niet de dadelijk uitvoerbaarheid van de GBM bevelen. Elektronisch toezicht is één van de voorwaarden van de GBM, omdat dit verdachte structuur zal bieden en de reclassering kan controleren of hij zich aan de afspraken houdt.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
De voorwerpen vermeld onder 1 en 2 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)
De geldcassettes en deksel vermeld onder 3, 4, 5 en 6 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, behoren zeer waarschijnlijk niet toe aan verdachte. De rechtbank zal daarom de bewaring hiervan gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Van de scooter vermeld onder 7 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het aan verdachte toebehoort, zoals de raadsman heeft gesteld. De rechtbank zal daarom de bewaring hiervan gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Jumbo Supermarkten B.V. (met als vertegenwoordiger [persoon 2] ) vordert € 6.804,22 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde in zaak A rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering niet goed is onderbouwd. De rechtbank is het daarmee eens. Bewijsstukken omtrent de hoogte van de schade ontbreken. Het toelaten van nadere bewijslevering door Jumbo Supermarkten B.V. zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat vindt de rechtbank onevenredig. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 6 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684354-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 november 2016 van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 53 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 45, 77c, 77h, 77i, 77w, 77wc, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het ten laste gelegde in zaak B onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde onder 1 primair, 2 en 3heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair in zaak A
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 2 in zaak A
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 in zaak A
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van
1 (één) jaar,
die bestaat uit:
- een meldplicht
Verdachte moet zich melden binnen vijf werkdagen nadat hij in vrijheid is gesteld bij Reclassering Nederland op het adres [adres 6] . Daarna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- een verplichte ambulante behandeling
Verdachte laat zich behandelen door het Forensisch Jeugdteam Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra verdachte uit detentie komt. De behandeling duurt zolang de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- een locatiegebod
Verdachte is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres, zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast in overleg met verdachte en afhankelijk van dagbesteding. Op doordeweekse dagen met dagbesteding heeft verdachte een aaneengesloten blok van 12 uur dat hij niet op het verblijfadres hoeft te zijn. Zonder dagbesteding is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen. Verdachte werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het huidige verblijfadres is [adres 2] , [plaats 2] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft;
- verplicht volgen van onderwijs
Verdachte volgt onderwijs voor de duur van het toezicht of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De rechtbank bepaalt dat de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel geschiedt door Reclassering Nederland, als bedoeld in artikel 14d, lid 2 Wetboek van Strafrecht.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door een jeugddetentie voor de duur van 6 (zes) maanden.
Verklaart verbeurd:
de voorwerpen vermeld onder 1 en 2 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van:
de voorwerpen vermeld onder 3, 4, 5, 6 en 7 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht
Verklaart Jumbo Supermarkten B.V. met als vertegenwoordiger [persoon 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 17 november 2016, zijnde een jeugddetentie voor de duur van 53 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. Jongkind en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2018.