9.3Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 18 maanden met aftrek van voorarrest. Daarnaast legt de rechtbank de GBM op zoals hierna is omschreven. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak en twee voltooide inbraken. Dit zijn ernstige feiten. Uit het dossier is gebleken dat verdachte, in twee gevallen samen met een mededader, met veel geweld te werk is gegaan. Vlak na sluitingstijd hebben zij met een moker de glazen deuren van de supermarkten ingeslagen op het moment dat het personeel bezig was met het legen/vullen van een pinautomaat. De omstandigheden waaronder deze inbraken zijn gepleegd (vlak na sluitingstijd, waarbij personeel aanwezig was en gericht op de geldcassettes in de pinautomaten) maakt naar het oordeel van de rechtbank dat deze inbraken van een zwaardere categorie zijn en karakteristieken vertonen van een overval op een geldtransport. Uit de stukken blijkt dat de betrokken medewerkers veel angst hebben ervaren en ook dat omstanders getuige zijn geweest van de feiten. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd en puur uit geldelijk gewin gehandeld. Dergelijke gewelddadige inbraken veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en de direct betrokkenen kunnen hier lange tijd de nadelige gevolgen van ondervinden. Verdachte heeft bij deze inbraken een actieve, uitvoerende rol gehad. Verdachte heeft geen berouw getoond en zich gedurende het onderzoek beroepen op zijn zwijgrecht.
De rechtbank heeft in strafverzwarende zin meegewogen dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 blijkt dat verdachte eerder voor gekwalificeerde diefstallen en geweldsdelicten is veroordeeld, waarvoor hij onder meer een jeugddetentie opgelegd heeft gekregen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologisch onderzoek pro justitia van 19 juli 2018. De psycholoog is van oordeel dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, bestaande uit een oppositionele-opstandige (gedrags)stoornis, matig tot ernstig qua ernst. Hierdoor bestaat de neiging tot en het sneller vertonen van grensoverschrijdend gedrag, waarbij onvoldoende wordt nagedacht over mogelijke consequenties. Er is beperkte zelfreflectie en verdachte heeft moeite met het tijdig overzien van situaties. Hierdoor heeft hij meer moeite zijn gedrag tijdig bij te sturen en neemt het risico op recidive toe. Het is aannemelijk dat de gedragsstoornis zijn beschikbare gedragskeuzes voorafgaand of ten tijde van de ten laste gelegde feiten heeft beperkt. De psycholoog adviseert dan ook de bewezen feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Verdachte is positief gericht ten aanzien van scholing en wil zich hiervoor inzetten. Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag zonder begeleiding of behandeling wordt ingeschat als matig. Er is sprake van beperkte handelingsvaardigheden en pedagogische beïnvloeding wordt noodzakelijk geacht. De psycholoog adviseert het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Een voorwaardelijke veroordeling met bijzondere voorwaarden wordt als gepasseerd station beschouwd. De psycholoog adviseert aan verdachte op te leggen een gedrag beïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van 1 jaar in combinatie met toezicht door Reclassering Nederland. De eerste periode kan toepassing van elektronische controle dienen als extra controlemiddel. In aanvulling hierop wordt een behandeling door Inforsa geadviseerd zodat zijn ontwikkeling in positieve zin bijgestuurd kan worden en de ontwikkeling van een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan worden voorkomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 20 juli 2018. Hieruit blijkt dat een oppositionele gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is gediagnosticeerd. Daarnaast voldoet verdachte aan enkele kenmerken van PTSS, maar hij ontkent last te hebben van herbelevingen of vermijding. Door de gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is sprake van een mindere morele remming ten aanzien van normoverschrijdend gedrag. Daarnaast lijkt in behoorlijke mate loyaliteit te bestaan ten aanzien van zijn vrienden. Hierdoor zal verdachte nog minder geneigd zijn voor zichzelf na te denken over de mogelijke gevolgen van zijn handelen. De psychiater adviseert daarom de bewezen geachte feiten verminderd aan verdachte toe te rekenen. De psychiater concludeert dat het voor verdachte het meest passend is het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Zijn handelingsvaardigheden zijn nog vrij beperkt en hij lijkt open te staan voor pedagogische beïnvloeding. Voorst doet hij jonger aan dan zijn kalenderleeftijd aangeeft. Het is van belang dat verdachte in zorg blijft bij de voor hem vertrouwde personen. Verdachte zegt open te staan voor behandeling zeker wanneer dit voortzetting betekent van de behandeling bij Inforsa die hij sinds november 2017 volgt. Doel van een behandeling zijn (naast agressieregulatie) het behoud van een goed contact met zijn grootouders, het moreel besef vergroten en leren welke consequenties zijn gedrag zal hebben voor hemzelf en zijn omgeving. Daarnaast lijkt het vergroten van zijn copingsvaardigheden van belang te zijn. Dit lijkt haalbaarder binnen een individueel contact. De psychiater geeft de voorkeur aan een behandeling onder toezicht van Reclassering Nederland en met Elektronisch Toezicht waardoor verdachte structuur wordt geboden die beschermend kan zijn tegen recidive. Het beste kader hiervoor acht de psychiater een GBM voor de duur van 1 jaar.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies van Reclassering Nederland van 1 augustus 2018. In het rapport staat onder meer dat de jarenlange bemoeienis van de jeugdreclassering inmiddels is afgesloten. Gezien de ernst van de feiten, de recidive van verdachte tijdens een proeftijd en omdat eerdere interventies onvoldoende tot gedragsverandering hebben geleid, adviseert de reclassering om binnen het jeugdstrafrecht een stevig drangkader op te leggen in de vorm van een GBM met bijzondere voorwaarden en elektronische controle waarin verdere begeleiding en behandeling vormgegeven kan worden, hetgeen kan worden uitgevoerd door de volwassenreclassering. De geadviseerde bijzondere voorwaarden zijn een meldplicht, ambulante behandeling bij het Forensische Jeugdteam Inforsa, een locatiegebod en het volgen van onderwijs.
De rechtbank neemt de adviezen van de psychiater en psycholoog over. De rechtbank zal de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate toerekenen aan verdachte.
Uitgangspunt is dat een jongvolwassene die ten tijde van het plegen van de strafbare feiten meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. De rechtbank ziet in de inhoud van de rapporten van de psychiater en psycholoog en in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte woont bij zijn grootouders en heeft nog geen diploma gehaald maar wil graag de opleiding verkoper niveau 2 aan het ROC [plaats 4] volgen. Hij stond voorafgaand aan zijn aanhouding onder toezicht bij de jeugdreclassering en leek een positieve ontwikkeling door te maken. De rechtbank ziet ruimte voor een pedagogische benadering en schat in dat hiermee het risico op herhaling het best verlaagd kan worden.
De rechtbank zal alles overwegende verdachte daarom een jeugddetentie opleggen van 18 maanden en hem daarnaast een gedrag beïnvloedende maatregel (GBM) opleggen zoals is geadviseerd. Gezien de opgelegde jeugddetentie zal de rechtbank niet de dadelijk uitvoerbaarheid van de GBM bevelen. Elektronisch toezicht is één van de voorwaarden van de GBM, omdat dit verdachte structuur zal bieden en de reclassering kan controleren of hij zich aan de afspraken houdt.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
De voorwerpen vermeld onder 1 en 2 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n)
De geldcassettes en deksel vermeld onder 3, 4, 5 en 6 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, behoren zeer waarschijnlijk niet toe aan verdachte. De rechtbank zal daarom de bewaring hiervan gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Van de scooter vermeld onder 7 van de beslaglijst van 18 oktober 2018, die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht, is onvoldoende aannemelijk geworden dat het aan verdachte toebehoort, zoals de raadsman heeft gesteld. De rechtbank zal daarom de bewaring hiervan gelasten ten behoeve van de rechthebbende.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij Jumbo Supermarkten B.V. (met als vertegenwoordiger [persoon 2] ) vordert € 6.804,22 aan materiële schadevergoeding.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde in zaak A rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering niet goed is onderbouwd. De rechtbank is het daarmee eens. Bewijsstukken omtrent de hoogte van de schade ontbreken. Het toelaten van nadere bewijslevering door Jumbo Supermarkten B.V. zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Dat vindt de rechtbank onevenredig. De benadeelde partij kan zijn vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 6 februari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684354-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 november 2016 van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 120 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 53 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.