ECLI:NL:RBAMS:2018:10120

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
13/728180-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een toenmalige vriendin gedurende een periode van meer dan een jaar met een gevangenisstraf als gevolg

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 september 2018 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn toenmalige vriendin. De verdachte, geboren in 1967 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is beschuldigd van meermalen opzettelijk mishandelen van het slachtoffer, wat heeft geleid tot letsel en pijn. De mishandelingen vonden plaats tussen 1 november 2014 en 14 mei 2016 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meermalen met kracht heeft geslagen en het slachtoffer bij de keel heeft vastgepakt.

Tijdens de zitting op 6 september 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en de verdediging van de raadsman, mr. J.M. Keizer, gehoord. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank oordeelt dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen rechtvaardigingsgronden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 44 dagen geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van één maand. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte. Tevens is vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, maar dit heeft niet geleid tot een andere strafmaat. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 500,- toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/728180-15
Datum uitspraak: 20 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [geboorteland] ) op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Klerk, en van hetgeen de raadsman van verdachte, mr. J.M. Keizer, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 14 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
  • (meermalen) (met kracht) heeft geslagen/gestompt in/tegen/op het lichaam en/of
  • (meermalen) (met kracht) heeft geschopt/getrapt in/tegen op het lichaam en/of
  • (meermalen) (met kracht) bij/om de keel heeft vastgepakt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 februari 2015 tot en met 14 mei 2016 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
  • meermalen met kracht heeft geslagen tegen het lichaam en
  • meermalen met kracht bij de keel heeft vastgepakt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 dagen, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft tevens oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gevorderd, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , en gevorderd de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel te bevelen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het mishandelen van aangeefster [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin. De mishandelingen hebben plaatsgevonden over een periode van ruim een jaar. Verdachte heeft aangeefster meerdere keren geslagen en bij haar keel vastgepakt. Verdachte was tijdens het plegen van de feiten volgens aangeefster telkens onder invloed van alcohol. Verdachte heeft door op die manier te handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en bij haar telkens opnieuw pijn en letsel veroorzaakt. Ook heeft hij inbreuk gemaakt op haar gevoel van veiligheid, omdat zij zich juist in haar eigen relatie veilig had moeten kunnen voelen. Daarnaast heeft het handelen van verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg gebracht, nu in ieder geval één mishandeling op straat ten overstaan van een getuige heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Omdat verdachte in het buitenland verblijft en werkt, ziet de rechtbank geen aanleiding om een taakstraf op te leggen. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van één maand passend en geboden is. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte ten aanzien van de verdenking van mishandeling op 15 mei 2016 in verzekering is gesteld en dat hij op 17 mei 2016 is heengezonden. Het voorarrest bedraagt dus slechts drie dagen.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Het aanvangstijdstip van de start van de redelijke termijn wordt in casu door de rechtbank bepaald op 15 mei 2016, zijnde de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Eerst vanaf deze datum kon verdachte naar het oordeel van de rechtbank in alle redelijkheid verwachten dat er tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. Nu de behandeling van de zaak vervolgens op 6 september 2018 heeft plaatsgevonden, komt de rechtbank tot een overschrijding van de redelijke termijn op de uitspraakdatum van ongeveer vier maanden. Gezien deze geringe overschrijding volstaat de rechtbank met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden.
In tegenstelling tot de officier van justitie ziet de rechtbank geen aanleiding om de maatregel van artikel 38v Sr op te leggen en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel te bevelen. Uit het dossier en ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat er sprake is van een omstandigheid als omschreven in artikel 38v vierde lid Sr, te weten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens aangeefster. Verdachte woont en werkt in Duitsland en tot op heden is niet gebleken dat verdachte zelf direct of indirect contact met aangeefster heeft opgenomen. Aangeefster heeft stukken overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat verdachte haar via derden bedreigt. De rechtbank kan echter uit deze stukken niet opmaken dat verdachte zelf, al dan niet via derden, nog steeds contact met aangeefster zoekt en zich daarbij dreigend opstelt.

8.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.400,- aan materiële schadevergoeding en € 40.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk zal worden verklaard, nu deze volledig betrekking heeft op de eerder tegen verdachte bestaande verdenking van mensenhandel, waarvoor verdachte nu niet terecht staat.
De vordering tot immateriële schadevergoeding ziet ook voornamelijk op de eerder bestaande verdenking van mensenhandel. In de toelichting op de vordering heeft de benadeelde partij echter ook beschreven dat verdachte haar sloeg. Nu de rechtbank verdachte veroordeelt voor het meermalen mishandelen van de benadeelde partij, acht zij een vergoeding van de geleden immateriële schade naar aanleiding van die mishandelingen billijk. De rechtbank begroot de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering zal voor het meerdere niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift is toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van € 500,- (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 februari 2015) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en P.J.H. van Dellen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.