ECLI:NL:RBAMS:2018:10117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
13/993019-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van bewezenverklaring en strafoplegging voor belastingfraude en faillissementsfraude

Op 7 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en faillissementsfraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als feitelijk leidinggever van een bedrijf, opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan en gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift. Daarnaast heeft hij als bestuurder van het bedrijf, dat in staat van faillissement was verklaard, goederen aan de boedel onttrokken en niet voldaan aan zijn verplichtingen om een administratie te voeren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de eerdere veroordelingen van de verdachte in aanmerking genomen, evenals de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige vormen van fraude die het vertrouwen in het belastingsysteem en de rechtsorde ondermijnen. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel van de straf verbonden, waaronder een meldplicht en behandeling voor alcoholgebruik.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/993019-18
Datum uitspraak: 7 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Kattouw, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.J. Hardonk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich (als feitelijk leidinggever) heeft schuldig gemaakt aan het (door [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) samen met een ander doen van onjuiste aangifte omzetbelasting (feit 1) en het gebruik maken van een vals geschrift (feit 2) alsmede dat hij zich (als bestuurder van [bedrijf] ) heeft schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk (feit 3).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

feit 1
[bedrijf] , op 31 oktober 2013 in Nederland,
opzettelijk, een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten één aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak:
- derde kwartaal 2013 ten name van [bedrijf] ,
onjuist heeft laten doen,
immers heeft [bedrijf] , opzettelijk op de bij de Belastingdienst ingediende digitale aangifte omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak een onjuist, bedrag aan voorbelasting doen opgeven,
zulks terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven strafbare feit verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

feit 2
[bedrijf] , in de periode van 2 mei 2013 tot en met 16 augustus 2013, in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst, te weten een suppletie-aangifte omzetbelasting eerste kwartaal 2013 (DOC-013), een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande die valsheid hierin dat,
- in deze suppletie-aangifte valselijk en in strijd met de waarheid een te hoog, bedrag aan voorbelasting is opgegeven en een te hoog, terug te vragen bedrag is opgegeven,
en bestaande dat gebruikmaken hierin dat [bedrijf] het geschrift heeft doen inleveren bij de Belastingdienst,
aan welke bovenomschreven strafbaar feit verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;

feit 3
hij in de periode van 28 februari 2013 tot en met 24 juni 2014 in Nederland,
zijnde bestuurder van [bedrijf] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Noord-Holland van 24 juni 2014, in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
1. goederen aan de boedel heeft onttrokken;
2. niet heeft voldaan en niet voldeed aan de op hem, verdachte rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en tevoorschijn brengen van boeken en bescheiden in dat artikel bedoeld,
immers heeft verdachte
1. 137.858,65 euro onttrokken door per pintransacties geld op te nemen en meerdere malen contanten af te halen van de zakelijke bankrekeningen
2. niet een administratie, als boven bedoeld, bijgehouden en aan de curator overgelegd.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, schuldhulpverlening en middelencontrole in verband met het alcoholgebruik van verdachte. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd aan verdachte en beroepsverbod op te leggen voor een periode van 3 jaar.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan belastingfraude, en het gebruik maken van een vals geschrift door voor zijn onderneming opzettelijk een onjuiste (suppletie-)aangifte omzetbelasting in te dienen. Verdachte heeft daarbij in de aangifte omzetbelasting facturen opgenomen van bedrijven die ten tijde van de data van de facturen niet meer actief waren. Daarmee is een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven. Dit heeft geleid tot een benadelingsbedrag van € 35.984,00.
Door zo te handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat de overheid te weinig inkomsten uit belasting heeft genoten. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarbinnen sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dit soort handelen geschaad. Het systeem van de omzetbelasting is immers mede gebaseerd op het vertrouwen, dat de ondernemer een juiste aangifte doet en dat de Belastingdienst op basis daarvan de verschuldigde omzetbelasting of teruggave daarvan vaststelt. Verdachte heeft hiervan misbruik gemaakt.
Verdachte heeft zich daarnaast als bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan faillissementsfraude. Verdachte heeft hierbij een totaalbedrag van 137.858,65 euro aan de boedel onttrokken, terwijl een faillissement van de onderneming in het vooruitzicht lag. Daarnaast heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende verplichting een inzichtelijke administratie bij te houden en aan de curator te overleggen. Door die handelingen zijn schuldeisers benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling aantasten. Dit vertrouwen is van essentieel belang voor een goed functionerend handelsverkeer.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt daarbij aansluiting bij de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000 en € 250.000,00 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de straf.
Bij het bepalen van de straf overweegt de rechtbank in het nadeel van verdachte dat hij blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie van 3 oktober 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder frauduleuze feiten. Verdachte heeft van deze eerdere veroordelingen kennelijk niet geleerd.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, nu niet binnen twee jaren na aanvang van de termijn (te weten op 28 april 2015, zijnde de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld) vonnis is gewezen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook acht geslagen op een rapport van de reclassering van 16 oktober 2018, waaruit blijkt dat verdachte schulden heeft en het hem tot op heden niet is gelukt om zelfstandig zijn schuldenproblematiek op te lossen en zijn financiën op orde te krijgen. Hierdoor is er geen stabiliteit op het gebied van zijn financiën en schulden en blijft volgens de reclassering de kans op recidive aanwezig. De reclassering acht daarom interventies gericht op het stabiliseren van de schulden van verdachte en het aanleren van adequate vaardigheden dan wel het leren toepassen van andere gedragsalternatieven, geïndiceerd. De reclassering adviseert tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling gericht op het aanleren van vaardigheden en effectieve oplossingsstrategieën en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik, schuldhulpverlening en middelencontrole in verband met alcoholgebruik.
Alles afwegende zal de rechtbank opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering is geadviseerd. De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een taakstraf op te leggen. Ook de reclassering heeft erop gewezen dat een gevangenisstraf mogelijk gevolgen zou kunnen hebben voor zijn huisvesting en gezin. Echter, gelet op de veroordeling van verdachte van 8 januari 2013 tot een taakstraf voor het opzettelijk onttrekken van een goed aan een pandrecht, staat het taakstrafverbod ex artikel 22b Sr aan het opleggen van een taakstraf in de weg. De rechtbank is bovendien van oordeel dat op de bewezen geachte feiten – gelet op de ernst daarvan – niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
De rechtbank ziet geen noodzaak tot het opleggen van een beroepsverbod. Verdachte heeft weliswaar meerdere ondernemingen gehad die failliet zijn gegaan en verdachte is eerder veroordeeld voor fraudeleuze feiten, maar sinds het begaan van de onderhavige feiten zijn inmiddels een aantal jaren verstreken en verdachte heeft aangegeven dat hij geen ambitie meer heeft voor het opstarten van een eigen bedrijf.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 51, 57, 63, 225 en 343 (oud) van het Wetboek van Strafrecht de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen geachte:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van het onder 2 primair bewezen geachte:
opzettelijk gebruikmaken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van het onder 3 primair bewezen geachte:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrekken en het niet voldoen aan zijn verplichting tot het voeren, het bewaren en het tevoorschijn brengen van een administratie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde
4. zich zal melden op de afgesproken dagen en tijden bij de reclassering van Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te 2521 EN ’s-Gravenhage en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
5. zich zal laten behandelen door de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Behandeling dient gericht te zijn op het aanleren van vaardigheden en effectieve oplossingsstrategieën die nodig zijn om de recidivekans te verminderen en het alcoholgebruik en de achterliggende reden hiervan bespreekbaar te maken;
6. zal meewerken aan een schuldhulpverleningstraject, gericht op het stabiliseren van zijn schulden. In overleg met de reclassering en de Materieel Juridische Dienstverlening (hierna: MJD) van Fivoor zal veroordeelde de mogelijkheden tot schuldhulpverlening dan wel schuldsanering onderzoeken. Veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde zal hierbij zowel de reclassering als de MJD openheid van zaken en inzicht in zijn financiën en schulden geven;
7. zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde zal worden gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest), urineonderzoek en bloedonderzoek.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. Riggelink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2018.