ECLI:NL:RBAMS:2018:10107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
19 november 2019
Zaaknummer
13/741181-17 en 13/666881-10 (herroeping VI) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en opzetheling van aanzienlijke geldbedragen in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en opzetheling. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van 136.550 euro en het voorhanden hebben van 6.550 euro, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op 31 juli 2017 in Amsterdam samen handelingen hebben verricht die duiden op het witwassen van het grote geldbedrag, dat in een gehuurde auto was aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de herkomst van het geld, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen ongeloofwaardig waren, gezien de omstandigheden waaronder het geld was aangetroffen en de nauwe samenwerking met zijn medeverdachte. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van opzetheling van een bromfiets en een motorscooter. De rechtbank achtte de opzetheling bewezen, omdat de verdachte betrokken was bij de handelingen die leidden tot het voorhanden krijgen van deze gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden en heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan strafbare feiten had schuldig gemaakt. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de diefstal van de bromfiets.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741181-17 en 13/666881-10 (herroeping VI) (Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] , gedetineerd in het [naam] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Medeplegen van witwassen;
Diefstal in vereniging van een bromfiets, subsidiair medeplegen van heling van diezelfde bromfiets;
Diefstal in vereniging met braak van een motorscooter, subsidiair medeplegen van heling van diezelfde motorfiets;
Medeplegen van brandstichting van een politieauto.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1 (witwassen)
4.1.1
Toetsingskader witwassen
Allereerst dient beoordeeld te worden of verdachte en zijn medeverdachte de bewuste geldbedragen voorhanden hebben gehad. Indien dat het geval is dient de vraag te worden beantwoord of kan worden bewezen dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat het niet vereist is dat het geldbedrag afkomstig is uit een
nauwkeurig aangeduidmisdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het geldbedrag afkomstig is uit
enigmisdrijf. Om dit te beoordelen hanteert de rechtbank het volgende toetsingskader.
Uit de feiten en omstandigheden moet een vermoeden van witwassen kunnen worden vastgesteld. Als die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp of geldbedrag. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. [1] Als op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, dan nog kan bewezen worden dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is. Dit is mogelijk als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
4.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
130.000 euro
De officier van justitie vindt ten aanzien van dit geldbedrag bewezen dat verdachte dit heeft witgewassen door het verrichten van verhullingshandelingen.
De officier van justitie heeft gewezen op de feiten en omstandigheden waaronder het geldbedrag van 130.000 euro werd aangetroffen. Zij wijst onder meer op de hoogte van het bedrag, de coupures waarin het bedrag is aangetroffen en op de wijze waarop en de plaatsen waar het geldbedrag is aangetroffen. Deze feiten en omstandigheden leveren volgens de officier van justitie een witwasvermoeden op. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij het geld verdiend had door meerdere dagen te gokken in een koffiehuis aan de Javastraat acht zij onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het volgens haar dan ook niet anders zijn dan dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is.
Dat verdachte en de medeverdachte dit bedrag tezamen en in vereniging hebben witgewassen, blijkt volgens haar onder meer uit de beelden van de parkeerplaats Tetterode en de losse koeken die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, die overeenkomen met de verpakkingsdozen waarin het geld is aangetroffen. Verder is hiervoor van belang dat de auto waarin het geld is aangetroffen op naam van medeverdachte [medeverdachte] is gehuurd.
6.550 euro
De officier van justitie vindt ten aanzien van dit geldbedrag bewezen dat verdachte dit heeft witgewassen door het geldbedrag voorhanden te hebben.
Volgens de officier van justitie is ook ten aanzien van het geldbedrag van 6.550 euro sprake van een witwasvermoeden. Verdachte heeft verklaard dat hij dit geldbedrag voor een vriend genoemd [naam vriend] bewaarde. Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek verricht naar deze verklaring door zowel [naam vriend] als [naam 1] te horen. De officier van justitie acht hun verklaringen niet geloofwaardig, onder andere omdat zij niet eenduidig over de plaats van de overdacht van het geld hebben verklaard. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het volgens de officier van justitie daarom niet anders zijn dan dat ook dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
4.1.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het witwassen van het geldbedrag van 130.000 euro. Hij wijst er onder meer op dat verdachte de auto waarin het geld is aangetroffen niet heeft gehuurd dat er geen bewijs is dat verdachte in aanraking is geweest met de verpakkingen waarin het geld is aangetroffen en dat uit niets blijkt dat de verpakkingen aan verdachte hebben toebehoord en/of dat hij het geld naar de auto heeft gebracht. De raadsman wijst verder op de verklaring van verdachte ter terechtzitting over de bij hem aangetroffen koeken en cornflakes, en op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] over de herkomst van het geld. Verdachte heeft het geld niet voorhanden gehad en hij heeft geen verhullingshandeling verricht, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het geldbedrag van 6.550 euro heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman is er geen bewijs dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. De omstandigheden waaronder verdachte in het bezit is gekomen van dat geldbedrag zijn daarnaast ook niet zodanig dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig was.
4.1.4.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Aangetroffen goederen
Op 31 juli 2017 kwam de politie, naar aanleiding van een melding over een verdachte situatie op de Willem de Zwijgerlaan in Amsterdam ter plaatse. Bij aankomst zagen de verbalisanten dat verdachte in de richting van de politieauto keek, vervolgens wegdook en zich probeerde te verstoppen. Zij zagen dat hij iets wat later de autosleutel van de gehuurde Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] bleek te zijn, in de bosjes gooide. Met de in de bosjes aangetroffen autosleutel hebben de verbalisanten de auto geopend en in de achterbak tassen aangetroffen met dure merkkleding met de labels er nog aan. Hierop hebben de verbalisanten verdachte aangehouden. In het schoudertasje dat verdachte bij aanhouding om zijn schouder had, bleek een stapel bankbiljetten te zitten dat later 6.550 euro [3] bleek te bedragen. Toen de verbalisanten medeverdachte [medeverdachte] , die op een snorfiets kwam aanrijden, wilden aanspreken, reed hij hard weg. Na een achtervolging is ook hij aangehouden. Bij fouillering van medeverdachte [medeverdachte] werd een geldbedrag van 3.236 euro en 90 eurocent [4] aangetroffen. De aangetroffen Volkswagen Golf is door de politie doorzocht. [5] In totaal werd in de auto 130.000 euro aangetroffen, op de vloer voor de bijrijderstoel, onder de vloermat bij de bijrijderstoel en in de bagageruimte. De bankbiljetten waren in bundeltjes verpakt in broodzakjes die weer waren verpakt in dichtgeplakte chips-, koek- en Kellogs Fruit ’n Fibre verpakkingen. Tevens werden in de auto tassen met dure kleding en een huurovereenkomst van de auto op naam van medeverdachte [medeverdachte] , aangetroffen. [6]
Op 11 augustus 2017 is de woning van medeverdachte [medeverdachte] op het adres [woonadres] doorzocht. In de bij de woning behorende berging is in de jaszakken van een jas een geldbedrag van € 1.520,- [7] gevonden. Ook werd in een jaszak een Audi autosleutel aangetroffen van een Audi die op naam bleek te staan van medeverdachte [medeverdachte] .
(Tezamen en in vereniging met een ander) voorhanden hebben
130.000 euro
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de volgende omstandigheden, verdachte en medeverdachte [medeverdachte] het geldbedrag van 130.000 euro tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.
Het huurcontract van de Volkswagen Golf waarin het bedrag is aangetroffen, staat op naam van medeverdachte [medeverdachte] . [8]
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn op 29, 30 en 31 juli 2017, veelal samen, al dan niet met anderen daarbij, bij deze auto op de bewaakte parkeerplaats Tetterode gezien. Uit de camerabeelden van Tetterode-Parking, op welk parkeerterrein de Volkswagen Golf op 31 juli door de politie is aangetroffen, die door de politie zijn bekeken, blijkt dat zij op 29 juli 2017 om 02:23 uur samen in de huurauto het parkeerterrein komen oprijden. Verdachte bestuurt de auto. Medeverdachte [medeverdachte] verricht een handeling bij de betaalzuil. Op de beelden is te zien dat verdachte de achterklep opent, dat medeverdachte [medeverdachte] voorovergebogen bij de achterbak staat en dat verdachte met de zaklamp in de achterbak schijnt. Ze verlaten samen het parkeerterrein. [9]
Op 30 juli 2017 rond 18:19 uur wordt gezien dat vier personen naar de auto lopen, onder wie verdachte Twee personen dragen zogenoemde
big shoppersmee. Verdachte zet een rode
big shopperin de achterbak. Alle personen verrichten handelingen in de achterbak. Medeverdachte [medeverdachte] komt op een scooter aanrijden en even later verlaat hij samen met de vier personen, waaronder verdachte, de parkeerplaats. Om 19:37 uur komt verdachte met medeverdachte [medeverdachte] en twee onbekende personen weer aan bij de parkeerplaats. Wederom vinden er handelingen in de achterbak plaats. Verdachte neemt plaats op de bestuurdersstoel. Hij rijdt twee keer een rondje op de parkeerplaats om vervolgens de auto één plaats naast waar die daarvoor stond neer te zetten. Gezamenlijk verlaten zij weer het parkeerterrein. [10]
Op 31 juli 2017 om 01:58 uur komt verdachte met een koelbox naar de auto. Bij de auto bevinden zich nog vier andere personen. Verdachte rijdt een klein stukje in de auto. De achterbak wordt geopend en er vindt veel activiteit plaats rond de achterbak. Om 2:17 uur wordt de auto in een ander parkeervak, het parkeervak waar de auto door de politie wordt aangetroffen, geparkeerd. Vervolgens is te zien dat twee scooters, met onder andere medeverdachte [medeverdachte] daarop, wegrijden richting de uitgang van het parkeerterrein. Om 2:29 uur is te zien dat verdachte de auto opent en naar de bijrijdersdeur loopt. Te zien is dat hij die deur opent en de auto in bukt. Vervolgens is te zien dat verdachte de auto afsluit. Kort daarna wordt hij aangehouden. [11] Verdachte bleek in het bezit te zijn van de autosleutel.
Bij doorzoeking van de auto door de politie, op 31 juli 2017, wordt 130.000 euro aangetroffen. Het geld zat in bundels van 10.000 euro verstopt in onder meer diverse verpakkingsmaterialen van LU en Oreo koekjes, maar ook in Kellogs Fruit ’n Fibre” dozen. Op 11 augustus 2017 heeft er in de woning van verdachte een doorzoeking plaatsgevonden. In de keuken van verdachte lagen los koeken behorend bij de in de auto aangetroffen dozen waar koeken waren uitgenomen zodat de stapels bankbiljetten op de plek van de koeken konden worden gestopt. Ook zat in een plastic houdbaarheidsdoos in een kast in de keuken van verdachte een hoeveelheid “Fruit ’n Fibre” met onder meer banaan en kokos, wat overeen kwam met de oorspronkelijke inhoud van de aangetroffen verpakkingsdozen “Fruit ’n Fibre” in de auto. [12] Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van de aangetroffen 130.000 euro in de auto. De verklaring van verdachte ter zitting dat medeverdachte [medeverdachte] koekjes bij hem heeft achtergelaten en dat hij niet wist dat de dozen bedoeld waren om geld in te stoppen, acht de rechtbank, gelet op voornoemde omstandigheden ongeloofwaardig en zal dus door haar terzijde worden geschoven.
De rechtbank is op grond van het voorgaande ook van oordeel dat naar uiterlijke verschijningsvormen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn in de dagen voorafgaand aan hun aanhouding meerdere malen in elkaars gezelschap bij de auto geweest, waarbij meermalen is gezien dat handelingen worden verricht bij de geopende kofferbak van de auto. De auto is gehuurd op naam van medeverdachte [medeverdachte] , verdachte wordt gezien terwijl hij de auto korte stukjes bestuurt en verdachte wordt met de autosleutels door de politie aangetroffen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
6.550 euro
Nu het geldbedrag van 6.550 euro in een tasje dat verdachte om zijn nek had is aangetroffen, had verdachte ook dit geldbedrag voorhanden.
Witwasvermoeden
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of onder deze omstandigheden sprake is van een witwasvermoeden het volgende laten meewegen:
  • de waarde en de samenstelling van de aangetroffen geldbedragen;
  • de wijze waarop de geldbedragen werden aangetroffen;
  • het feit dat verdachte bij het zien van de politie de sleutel van de auto in de bosjes gooide en wegdook en dat medeverdachte [medeverdachte] bij het zien van de politie snel van de politie weg reed;
  • de informatie die bekend is over het legale inkomen van verdachte
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat zonder meer sprake is van een witwasvermoeden. Van verdachte mag dan ook een verklaring worden verlangd die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte en het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het geldbedrag van 130.000 euro
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens de pro forma zitting van deze rechtbank op 10 november 2017 een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag. Deze verklaring is op verzoek van verdachte aan zijn dossier toegevoegd als zijnde een getuigenverklaring. Verdachte heeft zelf geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte] voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld, namelijk dat die verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard het geld te hebben verdiend met gokken in een koffiehuis aan de Javastraat in Amsterdam. De naam of nadere adresgegevens van het koffiehuis heeft hij niet willen verstrekken. Daar komt bij dat hij pas drie en een halve maand na het aantreffen van het geld verklaart over de herkomst van het geld, nadat hij – zo blijkt uit door de politie afgeluisterde telefoongesprekken van onder meer verdachte – door verdachte onder druk is gezet om de schuld voor het aangetroffen geldbedrag op zich te nemen. [15]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het geldbedrag van 130.000 euro van enig misdrijf afkomstig is. De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, ook van oordeel dat verdachte wist dat het geldbedrag dat hij voorhanden had van enig misdrijf afkomstig was. Het in vereniging witwassen van voornoemd geldbedrag is daarmee bewezen.
Ten aanzien van het geldbedrag 6.550 euro
Verdachte heeft daarover verklaard dat hij dit geldbedrag voor zijn vriend [naam vriend] bewaarde. Het Openbaar Ministerie heeft deze verklaring proberen te verifiëren door [naam vriend] en vervolgens ook [naam 1] als getuigen te horen, omdat [naam vriend] verklaarde het geld van [naam 1] te hebben gekregen zodat hij inkopen kon doen voor de winkel van [naam 1] .
De rechtbank vindt deze verklaringen onbetrouwbaar, nu zij verschillend verklaren over de overdracht van het geld. Het witwasvermoeden is dan ook niet ontkracht.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, ook van oordeel dat verdachte wist dat het geldbedrag van enig misdrijf afkomstig was. Het witwassen van voornoemd geldbedrag is daarmee bewezen.
4.2.
Overige feiten
4.2.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal niet bewezen. De subsidiair ten laste gelegde opzetheling acht zij wel bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal niet bewezen. De subsidiair ten laste gelegde opzetheling acht zij wel bewezen.
Ten aanzien van feit 4
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs.
4.2.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 2. Verdachte heeft niets te maken met de diefstal van de bromfiets. Een bekende van verdachte vroeg aan hem of de bromfiets bij hem mocht staan. Verdachte vond dat verzoek midden in de nacht niet opmerkelijk, omdat hij een sleutel van de bromfiets zag en dacht dat het wel goed zat.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 3. De vingerafdrukken van verdachte betekenen niet dat verdachte de motorfiets heeft gestolen of gebruikt. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting een aannemelijke verklaring voor zijn vingerafdrukken heeft gegeven.
Ten aanzien van feit 4
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van feit 4, onder andere omdat de CIE melding en de verschafte informatie hierover door het Team Criminele Inlichtingen van de politie niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
4.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2 primair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt de ten laste gelegde opzetheling tezamen en in vereniging met anderen wel bewezen. Daarvoor is het volgende van belang. Verdachte heeft midden in de nacht geholpen met het tillen van een scooter, terwijl die op het stuurslot stond en er een kettingslot door het achterwiel heen zat. Ondertussen gaven de alarmlichten van de scooter licht. Die omstandigheden maken dat verdachte moet hebben geweten dat de scooter van misdrijf afkomstig was. De verklaring van verdachte dat hij zag dat een van de jongens een sleutel had, acht de rechtbank gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden niet geloofwaardig.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 3 primair ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt de ten laste gelegde opzetheling wel bewezen. Daarvoor is het volgende van belang. De motorscooter is kort na de diefstal aangetroffen, hooguit 39 uren erna, en op dat moment was op de spiegel een vingerafdruk van verdachte aanwezig. De eigenaar van de scooter heeft verklaard dat hij zijn scooter niet heeft uitgeleend tot dat deze werd gestolen. De verklaring van verdachte dat die vingerafdruk daarop gekomen is, omdat verdachte in de spiegel van de motorscooter gekeken zou hebben, vindt de rechtbank ongeloofwaardig, waarbij de rechtbank mee weegt dat verdachte deze verklaring pas ter terechtzitting heeft afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat het kan niet anders dan dat verdachte heeft opgemerkt dat er zodanige schade was aangebracht aan het contactslot dat starten op de gebruikelijke wijze niet meer mogelijk was. Verdachte moet naar het oordeel van de rechtbank daarom geweten hebben dat de motorscooter van diefstal afkomstig was. De rechtbank acht ook bewezen dat de opzetheling tezamen en vereniging is gepleegd nu tevens een vingerafdruk van [medeverdachte] op de scooter is aangetroffen.
Ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 4 ten laste is gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de CIE-meldingen niet voor het bewijs worden gebruikt, zal het voorwaardelijk verzoek van de raadsman tot het horen van de melders worden afgewezen omdat dit niet noodzakelijk is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 31 juli 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van 130.000,- euro in een auto en
- een geldbedrag van 6.550,- euro
voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader wisten dat bovenomschreven
voorwerpen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
op 12 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, een bromfiets (merk: Sym, kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof.
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
in de periode van 13 juni 2017 tot en met 15 juni 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander een motorscooter (kenteken [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen wisten dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het onder 1 bewezen geachte feit heeft begaan op grond van de in rubriek 4. in voetnoten vervatte bewijsmiddelen.
De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het onder 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen geachte feiten heeft begaan op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen. Die bijlage is aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder feit 1, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden met aftrek van voorarrest.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om niet uit te gaan van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie, maar rekening te houden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Gelet daarop zou een aanzienlijk lagere straf dan door de officier van justitie is geëist, opgelegd moeten worden.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft ter waarde van 136.550 euro witgewassen. Dit is een ernstig misdrijf. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale betalingsverkeer gebracht of geprobeerd te brengen. Dit is niet alleen een gevaar voor de integriteit van het financiële en economische verkeer, ook worden deze inkomsten daarmee aan het zicht van justitie onttrokken. Bovendien maakt het witwassen van dit illegaal verkregen geld dat van criminaliteit kan worden geprofiteerd. In andere woorden: dat misdaad zou lonen. Hierdoor levert het een bijdrage aan het voortbestaan van allerlei vormen van criminaliteit.
In witwaszaken met dit soort geldbedragen wordt door rechters doorgaans dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vele maanden opgelegd. De zogenoemde LOVS-oriëntatiepunten noemen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden als uitgangspunt voor fraudedelicten met een bedrag tussen 125.000 en 250.000 euro. Deze oriëntatiepunten zijn ontwikkeld om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd.
Ten opzichte van dat uitgangspunt is sprake van strafverzwarende omstandigheden. Verdachte heeft zich naast het witwassen ook tweemaal schuldig gemaakt aan opzetheling. Heling zorgt er net als witwassen voor dat plegers van strafbare feiten kunnen profiteren van de opbrengsten.
Ook is strafverzwarend dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 januari 2018 al meerdere keren is veroordeeld voor vermogensdelicten. Daarnaast liep verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten nog in een proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Die eerdere veroordelingen en proeftijd hebben verdachte er blijkbaar niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden passend en geboden. Die straf zal de rechtbank daarom aan verdachte opleggen.
Beslag
Onder verdachte is een geldbedrag van 6.550 euro in beslag genomen. Dit geld is van verdachte. Nu feit 1 met betrekking tot dit voorwerp is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 528,56 als vergoeding voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering volledig toe te wijzen.
De raadsman verzoekt bij een vrijspraak van de primair ten laste gelegde diefstal de vordering af te wijzen.
De raadsman verzoekt subsidiair de vordering met uitzondering van het eigen risico af te wijzen. Ten aanzien van de overige posten is onduidelijk waarom die niet door de verzekeraar worden vergoed.
Ingevolge artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij in het strafproces voegen. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. De strafbaarstelling van heling strekt (mede) ter bescherming van het belang van de rechthebbende op het geheelde goed en de bestolene kan onder omstandigheden als benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van zijn schade door de heler. De concrete omstandigheden van het geval zijn bepalend voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen de helingshandeling en de door de rechthebbende op het geheelde goed geleden schade om te kunnen aannemen dat deze door die helingshandeling rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de opzetheling en de kort daarvoor gepleegde diefstal van de bromfiets in zodanig nauw verband tot elkaar staan dat de door de verdachte gepleegde opzetheling de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt.
De rechtbank acht de kosten voor de aankoop van de fiets (€ 60,-) niet voor toewijzing vatbaar, nu de benadeelde partij ook OV-kosten (€ 76,56) heeft gevorderd.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het overige (€ 468,56) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [benadeelde partij] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
11.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2013 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Verdachte is bij besluit van 10 mei 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Bij de stukken bevindt zich de op 7 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741181-17, met v.i.-zaaknummer 99/000345-13.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de gehele voorwaardelijke invrijheidstelling van 300 dagen, omdat verdachte zich niet aan voornoemde algemene voorwaarde heeft gehouden.
De raadsman heeft primair verzocht om de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling te verlengen en subsidiair om de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk toe te wijzen.
Hij heeft onder meer betoogd dat onduidelijk is tot wanneer de proeftijd van voorwaardelijke invrijheidstelling liep. Mogelijk is feit 1 na afloop van de proeftijd gepleegd.
Zoals naar voren is gekomen in dit vonnis, is gebleken dat verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde strafbare feiten 2 en 3 begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De rechtbank ziet in hetgeen de raadsman hierover heeft opgemerkt geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen in het dossier is vermeld over het beloop van de proeftijd. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 33, 33a, 36f, 47, 57, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

13. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, het onder feit 2 primair, feit 3 primair en onder feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 als tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde, het onder feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van witwassen en witwassen.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair
Medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Verklaart verbeurd:
1. Geld Euro
85 x 50; 23 x 100 euro
5427188
Vordering benadeelde partij (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , wonende op het adres [adres 1] , toe tot € 468,56 (vierhonderdachtenzestig euro en zesenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 468,56 (vierhonderdachtenzestig euro en zesenvijftig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 juni 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening
,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 9 (negen) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Herroeping V.I.
Wijst toe de vordering strekkende tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten
300 (driehonderd) dagen, alsnog wordt ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en F.P. Lauwaars, rechters,
in tegenwoordigheid van E.J.M. van der Hooft, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2018.

Voetnoten

1.Dit is eerder bepaald door het Gerechtshof Amsterdam in zijn arrest van 11 januari 2013:
2.In de hierna volgende voetnoten wordt telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het procesdossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders wordt vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 009 en proces-verbaal van bevindingen, p. 02 013.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 046.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 007 – 02 0010.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 02 007 – 02 010.
7.Proces-verbaal van bevindingen doorzoeking woning [medeverdachte] , p. 02 082.
8.Proces-verbaal van bevindingen huurcontract VW Golf, p. 02 047 – 02 053.
9.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden Tetterode-Parking, p. 02 055 – 02 059.
10.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden Tetterode-Parking, p. 02 063 – 02 072.
11.Proces-verbaal van bevindingen uitkijken beelden Tetterode-Parking, p. 02 054 – 02 072.
12.Proces-verbaal van bevindingen bij doorzoeking woning [verdachte] , p. 02 077 – 02 079.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. A 022 – A 023.
14.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek ICOV [medeverdachte] , p. B 065 – B 066.
15.O.a. proces-verbaal van bevindingen onderzoek bezoek en contact [medeverdachte] en [verdachte] , p. 02 140 – 02 143 en proces-verbaal van bevindingen relevante tapgesprekken verschaffen ontlastende verklaring [verdachte] , p. 02 144 – 02 150.