ECLI:NL:RBAMS:2018:10042

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
18 juni 2019
Zaaknummer
13-845019-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van beleggingsfraude en witwassen in verband met een vakantiepark

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van beleggingsfraude en witwassen. De verdachte was niet verschenen, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman. De rechtbank heeft het onderzoek gevoerd op de terechtzittingen van 19, 20 en 27 juni 2018. De verdachte werd beschuldigd van het oplichten van beleggers door middel van onjuiste mededelingen in een prospectus en van gewoontewitwassen van de geïnvesteerde bedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de organisatie waar de verdachte bij betrokken was, in financiële problemen verkeerde en uiteindelijk failliet ging. Er zijn in totaal 237 aangiften van fraude gedaan tegen de organisatie. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de beschuldigingen onvoldoende bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat de oplichtingsmiddelen zoals in de tenlastelegging genoemd, niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van zowel de oplichting als het witwassen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op de wederrechtelijke toe-eigening van de gelden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de dagvaarding voldeed aan de eisen en dat er geen sprake was van een onherstelbaar vormverzuim. De benadeelde partijen die zich in het strafgeding hadden gevoegd, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat de verdachte werd vrijgesproken van beide feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-845019-15 (Promis)
Datum uitspraak: 10 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 juni 2018, 20 juni 2018 en 27 juni 2018. Verdachte is niet verschenen, maar is vertegenwoordigd door zijn raadsman die namens verdachte het woord heeft gevoerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. A. Rogaar en mr. B.B.A. Frakking (hierna: de officier van justitie) en van wat de raadsman van verdachte, mr. M. van Stratum, naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

Verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting, kort gezegd beschuldigd van het samen met anderen (feitelijk leidinggeven aan) oplichten van beleggers door het doen van onjuiste mededelingen in het prospectus. Als dat niet kan worden bewezen dan wordt verdachte beschuldigd van (feitelijk leidinggeven aan) verduistering van de geïnvesteerde bedragen. Beide beschuldigingen zijn onder 1 ten laste gelegd. Onder 2 wordt verdachte beschuldigd van het samen met anderen (feitelijk leidinggeven aan) gewoontewitwassen van de geïnvesteerde bedragen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Inleiding

3.1.
De organisatie
[bedrijf 1 ] B.V. (hierna [bedrijf 1 ] ) is in 1999 opgericht. Vanaf 27 april 2006 werd het bestuur daarvan gevormd door [bedrijf 2] B.V., [bedrijf 3] B.V. en [bedrijf 4] B.V., ondernemingen waarvan respectievelijk verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (indirecte) bestuurder waren. [naam BV/naam project] B.V. (hierna [naam BV/naam project] ) is een dochteronderneming van [bedrijf 1 ] Het bestuur van [naam BV/naam project] werd gevormd door [bedrijfsnaam] B.V., waarvan vanaf 1 september 2006 verdachte en zijn medeverdachten de indirecte bestuurders waren.
3.2.
Activiteiten van de [naam 3] organisatie
[bedrijf 1 ] had als doel het ontwikkelen van vakantieparken in Frankrijk. Voor het aantrekken van vermogen werd door [bedrijf 1 ] voor elk nieuw project een prospectus uitgebracht en een emissievennootschap opgericht. Het prospectus bevatte onder meer het projectplan, de voorwaarden die gaan gelden voor de beleggers/participanten, het te behalen rendement en de looptijd. Nadat de ontwikkeling van het betreffende vakantiepark was gerealiseerd was het doel om de ontwikkelde accommodaties of kavels te verkopen of te verhuren. Het door de participanten ingelegd vermogen werd na een aantal jaar weer aan hen terug betaald en tussentijds kregen participanten een rendementsuitkering op hun inleg. De uiteindelijk behaalde winst viel toe aan de [naam 3] organisatie.
3.3.
Faillissement
De [naam 3] organisatie is in 2008 financieel in zwaar weer gekomen. Zowel [bedrijf 1 ] als [naam BV/naam project] zijn op 17 oktober 2011 respectievelijk 22 februari 2011 in staat van faillissement verklaard.
3.4.
Verdenkingen van fraude
In de periode van november 2012 tot en met mei 2013 is in totaal 237 keer aangifte gedaan van fraude, gepleegd door [bedrijf 1 ] Naar aanleiding daarvan is besloten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar [naam BV/naam project] en haar bestuurders.

4.Gedeeltelijke nietigheid van de dagvaarding

4.1.
Het verweer van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding zowel voor feit 1 als voor feit 2 gedeeltelijk nietig is. Voor feit 1 geldt dit omdat niet nader is omschreven op welke wijze sprake zou zijn van gebruikmaking van oplichtingsmiddelen. Verdachte weet hierdoor niet waartegen hij zich op dit punt moet verdedigen. Voor feit 2 geldt dat de begrippen ‘verbergen’ en ‘verhullen’ in de tenlastelegging niet nader zijn omschreven, waardoor de tenlastelegging onbegrijpelijk is.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank onderschrijft het standpunt van de raadsman op beide punten niet. De beschuldiging onder 1 van de tenlastelegging is naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijk omschreven. Daaruit en uit de inhoud van het dossier blijkt voldoende waartegen verdachte zich moet verdedigen. Voor feit 2 geldt dat uit vaste rechtspraak blijkt dat de termen “verbergen en/of verhullen” voldoende feitelijke betekenis hebben, zodat een nadere feitelijke omschrijving niet nodig is. De dagvaarding voldoet dus aan de daaraan te stellen eisen.

5.Waardering van het bewijs: Oplichting en verduistering (feit 1)

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat [naam BV/naam project] samen met [bedrijf 1 ] en [bedrijfsnaam] B.V. ruim honderd participanten in het project [naam BV/naam project] hebben opgelicht en dat verdachte, als een van de indirecte bestuurders, hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben met het uitgegeven prospectus in project [naam BV/naam project] beleggers geprobeerd over te halen om in dit project te investeren. De oplichtingsmiddelen zoals in de tenlastelegging genoemd zijn allemaal passages uit het prospectus om de potentiële beleggers te bewegen geld te investeren. De situatie die in het prospectus aan potentiële beleggers werd voorgehouden kon echter door verdachten van meet af aan op geen enkele wijze worden gerealiseerd. Zo zou er volgens het prospectus een Franse vennootschap, een zogenaamde SARL , worden opgericht, waaraan het ingelegde geld ter beschikking zou worden gesteld. Die SARL is echter nooit opgericht. Op het moment van het uitgeven van het prospectus was het oprichten van een SARL ook al lang geen vast onderdeel meer van de bedrijfsvoering in de [naam 3] organisatie, zo blijkt uit het dossier. Als de participanten hadden geweten dat hun geld niet ter beschikking gesteld zou worden aan de Franse vennootschap zouden ze niet hebben ingelegd. Ook de andere passages uit het prospectus die als oplichtingsmiddel in de tenlastelegging staan schetsen een onjuiste voorstelling van zaken. De rendementsbelofte die verdachten in het prospectus hebben gedaan was gezien de liquiditeitsproblemen waar verdachten op dat moment al lang mee bekend waren volstrekt onhaalbaar. De oplichtingsmiddelen hebben in onderlinge samenhang bij de ruim honderd participanten – waaronder in elk geval de in de tenlastelegging genoemde getuigen – een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen waardoor zij zijn bewogen tot het participeren in project [naam BV/naam project] .
Bij de emissie van het project [naam BV/naam project] hebben verdachten maar met één doel gehandeld, namelijk om aan liquide middelen te komen om vervolgens met dat geld rendementen uit eerdere projecten te kunnen uitkeren. Verdachten hadden de gelden van de participanten van project [naam BV/naam project] nodig om salarissen te kunnen blijven betalen en om de schijn op te houden dat er geen vuiltje aan de lucht was in de [naam 3] organisatie.
Verdachte is in de civiele procedure aansprakelijk gehouden voor onbehoorlijk bestuur binnen [naam BV/naam project] en [bedrijf 1 ] B.V. Verdachte was als bestuurder bevoegd en redelijkerwijs gehouden om maatregelen te nemen ter voorkoming van strafbare gedragingen, maar heeft dit nagelaten. Hij heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
5.2.
Het standpunt van de raadsman
5.2.1.
Vormverzuim
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat de verhoren van de getuigen en de verdachte niet audiovisueel zijn geregistreerd. Door het niet naleven van het vormvoorschrift is verdachte rechtstreeks getroffen en in zijn verdediging geschaad. Op dit verzuim dient bewijsuitsluiting dan wel een strafkorting te volgen.
5.2.2.
Vrijspraak van feitelijk leiding geven
Binnen [bedrijf 1 ] speelde verdachte een zeer beperkte rol. Hij was geen volwaardig bestuurslid en heeft niet of nauwelijks aan besluitvorming deelgenomen. Er is dan ook geen sprake van feitelijk leiding geven.
5.2.3.
Vrijspraak van (medeplegen van) oplichting
Iemand moet door een oplichtingsmiddel, door de ingeroepen onjuiste voorstelling van zaken, tot afgifte zijn bewogen. Uit de verklaringen van participanten blijkt echter dat niet het prospectus, maar hun eerdere ervaringen met [bedrijf 1 ] en het rendement de voornaamste redenen waren om te investeren. Zij hebben in goed vertrouwen geïnvesteerd en hebben niet de vereiste omzichtigheid betracht door, zonder informatie in te winnen, zonder het prospectus uit te pluizen en zonder andere informatiebronnen te raadplegen, in een nieuw project te beleggen. Bovendien hebben zij niet geïnformeerd naar de overeenkomst betreffende het beschikbaar stellen van de gelden door [naam BV/naam project] aan de [SARL vennootschap 2] . Participanten zijn niet door een oplichtingsmiddel bewogen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van medeplegen van oplichting.
5.2.4.
Verjaring / vrijspraak van verduistering
De tenlastegelegde verduistering is verjaard omdat het een feit uit 2008 betreft. Op grond van artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) verjaart het recht op strafvervolging van misdrijven waarop een gevangenisstraf van niet meer dan 3 jaar is gesteld, wat bij ‘verduistering’ aan de orde is, na zes jaar.
Mocht de rechtbank tot een ander oordeel komen dan moet verdachte van verduistering worden vrijgesproken. Hij heeft geen significante betrokkenheid gehad bij de hem verweten strafbare handelingen en was niet of nauwelijks op de hoogte was van de gang van zaken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
Het prospectus en het project [naam BV/naam project]
In februari 2008 heeft [bedrijf 1 ] een prospectus uitgegeven voor het project [naam BV/naam project] . Via de emissievennootschap [naam BV/naam project] zijn 198 participaties uitgegeven ter waarde van € 12.500,- per participatie, tegen een rendement van 9,25% IRR en met een looptijd van drie jaar. Het prospectus houdt onder meer de volgende passages in die ook terugkomen op de tenlastelegging.
1. door [naam BV/naam project] wordt het geïnvesteerde vermogen van de participanten beschikbaar gesteld aan [SARL vennootschap 2] en deze zal met het geïnvesteerde vermogen van de participanten in de Dordogne(regio) (rondom een meertje) grond en/of een (vakantie)park en/of diverse faciliteiten (zoals horeca en/of zwembad en/of sport en/of animatie) en/of de infrastructuur aanleggen en/of financieren en/of aankopen;
2. [naam BV/naam project] ontvangt middelen van [SARL vennootschap 2] om (gedurende de looptijd van 3 jaren) rendement te kunnen uitbetalen aan de participanten;
3. [naam BV/naam project] ontvangt middelen van [SARL vennootschap 2] om (aan het eind van de looptijd) het ingelegde kapitaal af te lossen aan de participanten;
4. ter zekerheid voor de participanten worden de aandelen van [naam BV/naam project] verpand aan de onafhankelijke Stichting Bewaarder [bedrijf 1 ] (die optreedt ten behoeve van de participanten), die het stemrecht heeft en die jaarlijks de participanten informeert over de waarde van de bezittingen van [naam BV/naam project] en informeert over de voortgang van het project en die erop toeziet (door middel van een accountant) dat de afgeloste gelden van [SARL vennootschap 2] aan [naam BV/naam project] ten goede komen aan de participanten;
5. het rendement is niet afhankelijk van enig bedrijfsresultaat;
6. de participanten krijgen in halfjaarlijkse termijnen (30 juni 2008 en 31 december 2008) het vaste rendement van 9,25% IRR (op jaarbasis) uitgekeerd;
7. voor het ontwikkelen van onroerend goed zijn aan [SARL vennootschap 2] (bouw)vergunningen verleend en/of zijn de aanbestedingen gedaan;
8. ter zekerheid participeert [bedrijf 1 ] als initiatiefnemer met een achtergestelde lening van EURO 100.000 en/of participanten krijgen, indien projectopbrengsten (in het eerste half jaar) niet voldoende opbrengen, toch rendement uitgekeerd;
9. [naam BV/naam project] heeft het recht om aan het einde van de looptijd van drie jaren de participanten het voorstel te doen om tegen dezelfde voorwaarden de looptijd te verlengen of, indien een participant niet op het voorstel ingaat, de inleg af te lossen.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en in overeenstemming met de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vast dat na het sluiten van de emissie de ingelegde gelden niet zijn overgemaakt naar [SARL vennootschap 2] maar rechtstreeks zijn overgemaakt van [naam BV/naam project] naar [bedrijf 1 ] De SARL is nooit opgericht. De medeverdachten hebben verklaard dat na de emissie niets van de in [naam BV/naam project] ingelegde gelden daadwerkelijk naar project [naam BV/naam project] is gegaan. Het ingelegde geld is op één hoop gegaan bij [bedrijf 1 ] en vanuit daar uitgegeven aan andere projecten, rendementsuitkeringen en salarissen. Welke bedragen precies waaraan zijn uitgegeven is op basis van het dossier niet duidelijk geworden. In juli 2008 is aan de participanten in [naam BV/naam project] een rendementsuitkering gedaan. Daarna ging het bergafwaarts met de [naam 3] organisatie en zijn er geen uitkeringen meer gedaan. Participanten hebben hun inleg niet terug gekregen.
5.3.2.
Oplichting
Voor een strafbare oplichting zoals bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr is nodig dat de dader één of meer oplichtingsmiddelen heeft gebruikt, waardoor degene die wordt opgelicht, is bewogen tot afgifte van (in dit geval) geld.
Zijn de in de tenlastelegging opgenomen passages uit het prospectus oplichtingsmiddelen in de zin van de strafwet?
Als oplichtingsmiddelen zijn de hiervoor weergegeven en van 1 tot en met 9 genummerde passages in de tenlastelegging opgenomen. De vraag die moet worden beantwoord is of deze ‘oplichtingsmiddelen’ ook daadwerkelijk oplichtingsmiddelen zijn. Dit is volgens de rechtbank voor de nummers 1 tot en met 6, 8 en 9 in beginsel niet het geval. Hierbij gaat het om in het prospectus opgenomen, door [bedrijf 1 ] gegeven garanties en/of toegezegde prestaties. Hiervan kan niet worden gezegd dat het oplichtingsmiddelen zijn, omdat het gaat om toekomstige onzekere gebeurtenissen tot nakoming waartoe [bedrijf 1 ] zich heeft verbonden en die in feite de kern van de inhoud van de overeenkomst met de participanten vormen. Het niet nakomen van de afspraken in die overeenkomst levert op zich zelf nog geen oplichting op.
Dat kan anders zijn als van meet af aan door de verdachte een zo vertekend beeld van de werkelijkheid is geven dat alleen nog maar sprake is van onwaarheden en listige kunstgrepen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als van geen enkele (geplande) daadwerkelijke bedrijfsactiviteit sprake is, of als anderszins al bij het uitgeven van het prospectus vaststaat dat zo goed als uitgesloten is dat de daarin genoemde garanties of toegezegde prestaties niet kunnen worden gerealiseerd.
De rechtbank oordeelt dat ook hiervan geen sprake is. Uit het dossier komt naar voren dat [bedrijf 1 ] en/of [naam BV/naam project] activiteiten heeft/hebben ontplooid die duiden op (de intentie tot) het daadwerkelijk uitvoeren van het project [naam BV/naam project] . Dat de SARL nooit is opgericht en de inleggelden vrijwel direct van de rekening van [naam BV/naam project] werden overgemaakt naar de rekening van [bedrijf 1 ] betekent, tegen de achtergrond van bovengenoemde intentie, niet dat het nooit de bedoeling is geweest het project [naam BV/naam project] uit te voeren en dat het geld slechts was bestemd om andere kosten te dekken.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat de [SARL vennootschap 2] niet is opgericht omdat er geen geld voor was. Uit e-mailberichten van 17 april 2008 en 22 mei 2008 kan worden opgemaakt dat de oprichting van de SARL wel was beoogd. Op de vraag waarom de ingelegde gelden naar de bankrekening van [bedrijf 1 ] zijn overgemaakt heeft [medeverdachte 1] geantwoord dat dit kwam door problemen met de Franse banken en dat de rekeningen door de Franse banken werden opgezegd, kennelijk omdat er een vermoeden was van witwassen. Ook [naam 2] bestuurder van de Stichting, heeft verklaard dat er in Frankrijk vermoedens van witwassen bestonden en dat daarom is besloten de geldstromen allemaal via [bedrijf 1 ] te laten verlopen.
Medeverdachten hebben verklaard dat de gronden bedoeld voor het project [naam BV/naam project] niet zijn aangekocht door de (niet opgerichte) [SARL vennootschap 2] , maar dat deze al in eigendom waren van een andere aan [bedrijf 1 ] gelieerde vennootschap, te weten [SARL vennootschap 1] . Deze gronden zijn al in 2005 aangekocht. Ook blijkt dat in 2007 bouwvergunningen voor deze gronden zijn afgegeven. [medeverdachte 2] heeft desgevraagd verklaard dat het stuk grond zou worden aangekocht door SARL [naam BV/naam project] . Dat is niet gebeurd omdat deze overdracht in Frankrijk hoge kosten meebracht.
Ook blijkt uit het dossier dat de Stichting bezig is geweest met het vestigen van een hypotheek op de grond in Saint-Eutrope, dit ter zekerheid voor de beleggers in [naam BV/naam project]
Op grond van bovenstaande bevindingen en activiteiten die zijn ontplooid voorafgaand aan de emissie van [naam BV/naam project] , kan de rechtbank niet concluderen dat verdachten nooit het voornemen hebben gehad om het project [naam BV/naam project] te ontwikkelen. Het dossier bevat te weinig ondersteuning voor de lezing van de officier van justitie dat de emissie uitsluitend zou zijn uitgeschreven om geld voor andere projecten binnen te halen.
Op basis hiervan kan niet worden vastgesteld dat de passages onder 1 tot en met 6, 8 en 9 oplichtingsmiddelen in de zin van de strafwet zijn.
Dat verdachten als bestuurders van [bedrijf 1 ] verkeerde keuzes hebben gemaakt om de financiële problemen af te wenden en daarbij slecht ondernemerschap hebben getoond, is onvoldoende om te concluderen tot oplichting van de beleggers.
Voor de passage onder 7 geldt dat dit feitelijke mededelingen zijn die voorwenden een ten tijde van de emissie al bestaande situatie te beschrijven. Omdat die mededelingen niet kloppen, de SARL was immers niet opgericht dus waren daaraan ook geen bouwvergunningen verleend, is dit een oplichtingsmiddel. Het is immers een combinatie van leugens.
Zijn de beleggers in [naam BV/naam project] door het oplichtingsmiddel bewogen tot deelname in het project [naam BV/naam project] ?
Het oplichtingsmiddel luidt:
“voor het ontwikkelen van onroerend goed aan [SARL vennootschap 2] (bouw)vergunningen zijn verleend en/of de aanbestedingen zijn gedaan”.
Van de 104 participanten in [naam BV/naam project] zijn negen participanten gehoord. Van de 95 niet gehoorde participanten is niet bekend of zij door dit oplichtingsmiddel zijn bewogen tot het beleggen in [naam BV/naam project] , zodat ten aanzien van hen niet kan worden bewezen dat sprake is van oplichting. De rechtbank kan ook voor de negen participanten die als getuige zijn gehoord niet vaststellen dat zij door deze specifieke mededeling in het prospectus zijn bewogen te investeren in [naam BV/naam project]
5.3.3.
Vrijspraak oplichting
De rechtbank concludeert dat acht van de negen in de tenlastelegging opgenomen oplichtingsmiddelen niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Van het enige overgebleven oplichtingsmiddel is op basis van het dossier niet bewezen dat de participanten hierdoor daadwerkelijk zijn bewogen om in [naam BV/naam project] te beleggen. Verdachte wordt van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde vormen van oplichting vrijgesproken.
5.3.4.
Verduistering
Uit artikel 70 lid 1 Sr in samenhang met artikel 72 lid 1 Sr volgt dat misdrijven waarop een maximum gevangenisstraf van drie jaar is gesteld na zes jaar niet meer kunnen worden vervolgd, tenzij een daad van vervolging deze verjaring stuit. Een daad van vervolging is bijvoorbeeld een vordering tot het instellen van een onderzoek door de rechter-commissaris of een vordering tot het verlenen van een machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. De verjaringstermijn begint op de dag na die waarop het feit is gepleegd (artikel 71 Sr).
De rechtbank gaat bij het vaststellen van de datum waarop de verjaringstermijn begint uit van de laatste dag die in de tenlastelegging is genoemd, zodat de verjaringstermijn begint op 1 januari 2009. De eerstvolgende daad van vervolging is de vordering tot verlenen van machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek. Deze vordering is gedaan op 3 februari 2015; zes jaar en één maand nadat de verjaringstermijn is begonnen. De rechtbank stelt vast dat het recht tot strafvordering voor de tenlastegelegde verduistering is verjaard en zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging daarvan.

6.Waardering van het bewijs: Gewoontewitwassen (feit 2)

6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat dat [naam BV/naam project] B.V. samen met [bedrijf 1 ] een bedrag van € 2.508.499,- heeft witgewassen, waarbij bedragen zijn overgedragen, omgezet en daarvan gebruik is gemaakt en dat verdachte, als een van de indirecte bestuurders, hieraan feitelijk leiding heeft gegeven. Gelet op de omvang en de duur is sprake van gewoontewitwassen. Als gronddelict geldt de oplichting zoals die onder 1 ten laste is gelegd. Dat is het misdrijf waaruit de inleggelden van de participanten afkomstig zijn. Omdat de gelden niet meer te traceren zijn en niet aan de participanten zijn teruggegeven, zijn ze dus verbruikt en maakt dat sprake is van witwassen.
6.2.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft vrijspraak van feit 2 bepleit, omdat verdachte enerzijds geen significante betrokkenheid heeft gehad bij de hem verweten handelwijze en anderzijds geen feitelijk leiding heeft gegeven aan strafbare witwaspraktijken. Het is de vraag welk misdrijf ten grondslag ligt aan het witwassen, omdat verdachte van oplichting dan wel verduistering moet worden vrijgesproken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Voor een veroordeling voor witwassen is nodig dat het voorwerp dat onderwerp is van de witwashandeling afkomstig is van een misdrijf. Verdachte wordt vrijgesproken van oplichting, waardoor het inleggeld niet uit dat misdrijf afkomstig is. Ten aanzien van de vervolging voor verduistering is de officier van justitie niet-ontvankelijk wegens verjaring van het recht van strafvordering. Daarom komt de rechtbank in dat kader niet toe aan de beantwoording van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering.
In het kader van de witwasverdenking moet de rechtbank beoordelen of het inleggeld uit het misdrijf verduistering afkomstig is. Het dossier bevat hiervoor te weinig aanknopingspunten. Verdachten hebben het geld van de participanten rechtmatig onder zich gehad en dat voor een ander doel gebruikt dan op basis van het prospectus en de projectovereenkomst was afgesproken. In zoverre hebben verdachten zich het geld wederrechtelijk toegeëigend. Echter, gezien de eerdere overweging dat niet vastgesteld kan worden dat verdachten nooit voornemens zijn geweest om uitvoering te geven aan project [naam BV/naam project] , kan de rechtbank echter niet vast stellen dat verdachten opzet hebben gehad op de wederrechtelijkheid van de toe-eigening. Met andere woorden: de verklaring van de medeverdachten dat zij in de veronderstelling waren dat ze het geld van de emissie op de grote hoop mochten gooien en uit diezelfde hoop alle betalingen, ook voor dit project konden doen, vindt de rechtbank niet onaannemelijk. Er kan dus ook niet worden vastgesteld dat het geld uit het misdrijf verduistering afkomstig is. Van een ander misdrijf waaruit het geld afkomstig zou kunnen zijn, is uit het dossier niet gebleken.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat het inleggeld –onmiddellijk of middellijk– afkomstig is van een misdrijf, kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.

7.Bewijsuitsluitingsverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Omdat de rechtbank tot vrijspraak van beide feiten komt hoeft dit verweer niet verder te worden besproken.

8.Benadeelde partijen

Een groot aantal beleggers heeft zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd (zie
bijlage 2) om de schade te verhalen die zij hebben geleden. Voor de behandeling van een vordering tot schadevergoeding is in een strafzaak alleen plaats als de verdachte wordt veroordeeld. Omdat verdachte wordt vrijgesproken van beide feiten zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vordering. De benadeelde partijen kunnen hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder 1 meer en meest subsidiair tenlastegelegde.
Verklaart de benadeelde partijen opgenomen in bijlage 2 niet-ontvankelijk in hun vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van Leuven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2018.
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]
[....]