ECLI:NL:RBAMS:2018:10011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 865
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor wijzigingen ten opzichte van eerdere omgevingsvergunning; beroep gegrond met in stand laten rechtsgevolgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning. Eiseres, een besloten vennootschap gevestigd in Aalsmeer, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer, dat op 12 januari 2017 het bezwaar van eiseres tegen een eerder verleende omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard. De omgevingsvergunning betrof wijzigingen in de bouwplannen van vergunninghouder, waaronder de vervanging van twee containers door twee silo's en wijzigingen in de parkeerplaatsen. Eiseres stelde dat de aanvraag een afwijking van de bestaande vergunning betrof en dat de wijzigingen in strijd waren met het bestemmingsplan en de parkeernorm. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen, maar dat het bestreden besluit ondeugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn aan haar vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/865

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2018 in de zaak tussen

de [besloten vennootschap] , te Aalsmeer, eiseres

(gemachtigde: mr. R.A.M. Schram),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalsmeer(hierna: het college), verweerder
(gemachtigde: mr. R.J. van Eldik).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[de vergunninghouder](vergunninghouder)
en de [naamloze vennootschap] ., te Aalsmeer
(gemachtigde: mr. M.J. Faro).

Procesverloop

Met een besluit van 13 september 2016 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghouder voor het vervangen van twee containers door twee silo’s, het deels wijzigen van brandscheidingen, het wijzigen van in- en uitritten en het wijzigen van het aantal parkeerplaatsen op de [locatie] in Aalsmeer.
Met het besluit van 12 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 1] . Namens vergunninghouder is [de persoon 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouder.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om partijen door middel van mediation in de gelegenheid te stellen tot een oplossing te komen. De rechtbank heeft nadien van de mediator vernomen dat de mediation is beëindigd, dat partijen gedeeltelijke overeenstemming hebben bereikt en dat eiseres het beroep wil handhaven.
Het onderzoek is vervolgens voortgezet op de zitting van 10 juli 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [de persoon 1] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is gevestigd aan [adres] te Aalsmeer.
1.2
Op 1 oktober 2015 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een [bedrijf 1] met de daarbij behorende terreininrichtingen en in- en uitritten aan de [locatie] te Aalsmeer. Tegen deze omgevingsvergunning zijn geen rechtsmiddelen ingesteld, zodat deze in rechte vaststaat. De omgevingsvergunning is onder meer verleend voor het bouwen van een hoofdgebouw van 13,8 meter hoog en het bouwen van een silo-eiland met twaalf silo’s van eveneens 13,8 meter hoog. De totale oppervlakte van alle bouwwerken binnen het bouwvlak bedraagt 39.186 m². De omgevingsvergunning heeft verder betrekking op het realiseren van 257 parkeerplaatsen, verspreid over meerdere parkeerterreinen.
1.3
Op 20 juli 2016 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor een aantal wijzigingen ten opzichte van de eerder verleende omgevingsvergunning van 1 oktober 2015. Deze wijzigingen houden in dat twee containers in het oorspronkelijke bouwplan worden vervangen door twee silo’s, dat de brandscheidingen in het gebouw deels worden herzien, dat de in- en uitritten aan de [straten] worden gewijzigd en dat hierdoor ook het aantal parkeerplaatsen wijzigt van 257 naar 187 in afwijking van de geldende parkeernorm.
1.4
Verweerder heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend en in stand gelaten met het bestreden besluit. Op 7 juni 2017, nadat eiseres beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit, heeft het college het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vervangen van twee containers door twee silo’s aanvullend gemotiveerd met toepassing van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Besluit Omgevingsrecht (Bor).
2. Eiseres voert in beroep, samengevat, aan dat de aanvraag een afwijking behelst van een bestaande vergunning en dat de onderdelen waar de aanvraag op ziet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Gelet daarop had volgens eiseres het totale, oorspronkelijke bouwplan dat aan de aanvraag voor de vergunning van 1 oktober 2015 ten grondslag lag opnieuw moeten worden aangevraagd en beoordeeld. Eiseres voert verder aan dat de beoogde bebouwing en het beoogde gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat niet wordt voldaan aan de parkeernorm. De aanvraag voor de in- en uitrit is op geen enkele wijze getoetst en er is niet onderzocht wat de gevolgen voor de verkeersveiligheid zullen zijn. De silo’s zijn in strijd met het bestemmingsplan en hadden niet mogen worden vergund. Volgens eiseres is ten onrechte de reguliere voorbereidingsprocedure gevolgd en had de uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd moeten worden. Op de zitting van 20 juni 2017 heeft eiseres tot slot nog aangegeven zich niet te kunnen vinden in de gewijzigde brandscheidingen.
3. De voor deze zaak relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
4. Op de locatie geldt het bestemmingsplan ‘1e wijziging Green Park Aalsmeer deelgebied 9 en 10’ (het bestemmingsplan) en op de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft rust de bestemming ‘Bedrijf-2’ als bedoeld in artikel 3 van het bestemmingsplan.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres op de zitting van 20 juni 2017 heeft aangegeven dat zij haar beroepsgronden met betrekking tot de wijziging van in- en uitritten laat vallen. Eiseres heeft dit op de zitting van 10 juli 2018 bevestigd.
6. Het gaat in deze procedure daarom alleen nog over de vervanging van twee containers door twee silo’s, de wijziging van het aantal parkeerplaatsen en over het deels wijzigen van de brandscheidingen.
7. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat het gehele oorspronkelijke bouwplan in de beoordeling moet worden betrokken, overweegt de rechtbank dat, anders dan eiseres kennelijk meent, de (onherroepelijke) omgevingsvergunning van 1 oktober 2015 niet ter beoordeling voor ligt. De aanvraag van vergunninghouder heeft weliswaar betrekking op een aantal wijzigingen ten opzichte van de in rechte vaststaande omgevingsvergunning van 1 oktober 2015, maar dat betekent niet dat die omgevingsvergunning deel uitmaakt van de omvang van dit geding. De aanvraag van vergunninghouder ziet niet op een toename van de totale bebouwingsoppervlakte en ook niet op een wijziging van de gebruiksfunctie van het gebouw. De vraag of een [bedrijf 1] past binnen de geldende bestemming ‘Bedrijf-2’ is in deze procedure dus niet aan de orde. Gelet op het rechtszekerheidsbeginsel mocht vergunninghouder er op vertrouwen dat dit al (onherroepelijk) was vergund met de omgevingsvergunning van 1 oktober 2015. Indien eiseres daartegen bezwaren had, dan had zij tegen de omgevingsvergunning van 1 oktober 2015 rechtsmiddelen moeten instellen, maar dat heeft zij niet gedaan.
Brandscheidingen
8. Over de wijziging van de brandscheidingen is op de zittingen van 20 juni 2017 en 10 juli 2018 vastgesteld dat het gaat om interne brandscheidingen tussen de kantoorruimte en de productieruimte van [bedrijf 1] die worden vervangen door sprinklers. Het gaat niet om de brandscheidingen tussen [bedrijf 1] en de daarnaast gelegen expeditie ruimte. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen concrete gronden heeft gericht tegen de wijziging van deze brandscheidingen. Nog afgezien van de vraag welk belang eiseres heeft bij deze interne wijziging, leidt deze beroepsgrond daarom al niet tot een vernietiging van het bestreden besluit.
Parkeerplaatsen
9.1
Over de wijziging van het aantal parkeerplaatsen heeft eiseres aangevoerd dat volgens het bestemmingsplan ten minste 257 parkeerplaatsen dienen te worden gerealiseerd, terwijl vergunninghouder er slechts 187 wil realiseren. Er wordt daarmee afgeweken van de parkeernorm in het bestemmingsplan zonder dat volgens eiseres op andere adequate wijze in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Naar die parkeerbehoefte is bovendien geen deugdelijk onderzoek gedaan, aldus eiseres.
9.2
Op grond van artikel 3.4.3 van het bestemmingsplan geldt voor arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven een minimale parkeernorm van 0,6 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak, in dit geval komt dat neer op 257 benodigde parkeerplaatsen. Met de omgevingsvergunning van 1 oktober 2015 werd in dit aantal parkeerplaatsen voorzien. Vergunninghouder heeft het college bij schrijven van 20 juli 2016 (‘Motivatie Gebruik Parkeerplaatsen’) verzocht af te wijken van de parkeernorm in het bestemmingsplan. Op de zitting van 10 juli 2018 heeft vergunninghouder toegelicht dat het verzoek werd ingegeven door het feit dat er minder parkeerplaatsen nodig bleken te zijn en dat de ruimte die daardoor vrij zou komen kon worden gebruikt voor een veiligere, betere verkeersafwikkeling op het terrein door vrachtwagens (meer ruimte voor keren, laden en lossen). Ter onderbouwing van het verzoek heeft vergunninghouder in de ‘Motivatie Gebruik Parkeerplaatsen’ aangegeven dat er voor het gedeelte van het gebouw dat aan [bedrijf 1] wordt verhuurd in totaal 111 parkeerplaatsen nodig zijn, namelijk voor 104 medewerkers (inclusief de benodigde parkeerplaatsen bij een ploegendienstwissel) en voor 7 te verwachten bezoekers. Vergunninghouder wil voor [bedrijf 1] daarom 120 parkeerplaatsen en 2 mindervalide parkeerplaatsen realiseren. Naar verwachting zullen volgens vergunninghouder zelfs minder dan de 111 benodigde parkeerplaatsen worden gebruikt, omdat medewerkers in de praktijk ook op de fiets, scooter of motor komen. Het aantal medewerkers dat aanwezig zal zijn in het gedeelte van het gebouw van [bedrijf 2] , waar logistieke activiteiten plaatsvinden, bedraagt volgens vergunninghouder 50. Op basis van de parkeernorm in het bestemmingsplan zijn 61 parkeerplaatsen nodig. Vergunninghouder wil daarom voor deze medewerkers 65 parkeerplaatsen realiseren. Het totaal komt daarmee op 187 parkeerplaatsen (120 + 2 + 65).
9.3
De adviseur parkeren/laden en lossen van de gemeente Amstelveen heeft vervolgens een positief advies uitgebracht om vrijstelling te verlenen van de parkeernorm op grond van (de rechtbank begrijpt:) artikel 3.5.4 van het bestemmingsplan. De adviseur acht de motivatie van vergunninghouder voor afwijking van de parkeernorm vanuit het gebruik van de parkeerplaatsen op eigen terrein aannemelijk. Er worden 26 parkeerplaatsen extra gerealiseerd bovenop het aantal gelijktijdig aanwezige werknemers en bezoek, waarbij theoretisch is aangenomen dat iedereen met de auto komt. Daarmee lijkt het parkeren op eigen terrein te worden opgelost, wat nodig is omdat er bij het terrein in de openbare buitenruimte geen parkeermogelijkheden zijn, aldus de adviseur.
9.4
In het bestreden besluit heeft het college overwogen dat het in dit geval mogelijk is om op grond van artikel 3.5.4 van het bestemmingsplan af te wijken van de geldende parkeernorm, omdat de behoefte aan parkeerplaatsen minder is dan waar de parkeernorm vanuit gaat. Daarbij gaat het college uit van het door vergunninghouder voorgenomen gebruik, omdat niet op voorhand aannemelijk is dat het benodigd aantal parkeerplaatsen onjuist is. Van strijd met een goede ruimtelijke ordening is volgens het college geen sprake. Dat de parkeersituatie bij het project nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van eiseres acht het college onwaarschijnlijk. Inmiddels heeft de herinrichting van het parkeerterrein en daarmee de wijziging van het aantal parkeerplaatsen al meer dan een jaar geleden plaatsgevonden. Er zijn geen klachten ingediend over parkeeroverlast, aldus het college.
9.5
De rechtbank is van oordeel dat door vergunninghouder aannemelijk is gemaakt dat de parkeerbehoefte minder is dan het bestemmingsplan voorschrijft. Gelet op het doel en de strekking van de parkeernorm in het bestemmingsplan - dat wordt voorzien in de parkeerbehoefte - kan in dit geval op adequate wijze in die behoefte worden voorzien door toe te staan dat minder parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Dat er sprake zou zijn van strijd met een goede ruimtelijke ordening is door eiseres niet aangevoerd. Het parkeren wordt in dit geval geheel op eigen terrein opgelost. Dat eiseres daarvan nadelige gevolgen zal ondervinden is niet gebleken. Gelet op het voorgaande heeft het college op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 3.5.4 van het bestemmingsplan in redelijkheid kunnen afwijken van de parkeernorm in het bestemmingsplan.
9.6
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Silo’s
10.1
Met betrekking tot het vervangen van twee containers door twee silo’s is tussen partijen niet in geschil dat deze activiteit in strijd is met het bestemmingsplan vanwege de overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte. Het college heeft dat echter pas onderkend na het instellen van het beroep en heeft het bestreden besluit op dit punt van een nadere motivering voorzien op 7 juni 2017. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
10.2
Op 7 juni 2017 heeft het college het verlenen van een omgevingsvergunning voor de twee silo’s nader gemotiveerd. Deze motivering heeft het college neergelegd in een aanvullend besluit dat tijdens de beroepsprocedure is genomen. Van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank echter geen sprake, omdat de nadere motivering niet zelfstandig op rechtsgevolg is gericht. Omdat artikel 6:19 van de Awb alleen van toepassing is op nadere beslissingen die besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank, anders dan door het college is verzocht, geen toepassing geven aan artikel 6:19 van de Awb. Wel dient te worden beoordeeld of het college met de nadere motivering van 7 juni 2017 het motiveringsgebrek van het bestreden besluit heeft hersteld en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
10.3
In de aanvullende motivering van 7 juni 2017 heeft het college overwogen dat de totale oppervlakte van de silo’s 11 m² bedraagt en dat daarmee sprake is van een afname van ongeveer 70 m² aan bebouwd oppervlak ten opzichte van de eerder vergunde containers. Met een bouwhoogte van 8,5 meter overschrijden de silo’s echter wel de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte voor bouwwerken geen gebouw zijnde. Op grond van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor heeft het college medewerking verleend om van het bestemmingsplan af te wijken.
10.4
De rechtbank stelt vast dat de twee silo’s voldoen aan de eisen van artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor. De silo’s zijn bouwwerken en geen gebouw, zijn niet hoger dan 10 meter en de oppervlakte bedraagt niet meer dan 50 m². De beroepsgrond van eiseres dat afwijken van het bestemmingsplan alleen mogelijk is indien de silo’s buiten de bebouwde kom liggen slaagt niet, omdat artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor geen onderscheid maakt tussen bouwwerken binnen en buiten de bebouwde kom. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat het vervangen van twee containers door twee silo’s geen nadelige ruimtelijke effecten heeft op de omgeving. In plaats van horizontale opslag wordt nu verticale opslag mogelijk gemaakt. Wat betreft de bouwhoogte bevindt zich aan dezelfde zijde van het gebouw al een silo-eiland met een (hogere) bouwhoogte van 13,8 meter. De silo’s worden bovendien gerealiseerd binnen het op de verbeelding weergegeven bouwvlak. Eiseres heeft niet aangevoerd om welke redenen er (toch) geen sprake zou zijn van een goede ruimtelijke ordening. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid een omgevingsvergunning kunnen verlenen voor de twee silo’s in afwijking van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo.
10.5
Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand kunnen blijven.
De voorbereidingsprocedure
11. Volgens eiseres heeft het college het bestreden besluit ten onrechte voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure en had het college gebruik moeten maken van de uitgebreide voorbereidingsprocedure. De rechtbank is het niet met eiseres eens. Uit voorgaande overwegingen volgt dat het college op een andere grondslag een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen dan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo, waardoor artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, de uitgebreide voorbereidingsprocedure, van de Wabo niet van toepassing is. Om die reden heeft het college de aanvraag om omgevingsvergunning terecht voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure.

Conclusie

12. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en daarom moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar de rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
13. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting anders dan na tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef, en onder a, voor zover van belang, kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en: indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1º met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2º in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen,
3º (…).
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Ingevolge artikel 4, onderdeel 3, van Bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de eisen:
a. niet hoger dan 10 meter, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².
Bestemmingsplan 1e wijziging Green Park Aalsmeer deelgebied 9 en 10
Ingevolge artikel 3.1, voor zover van belang, zijn de voor ‘Bedrijf – 2’ aangewezen gronden bestemd voor sierteeltgerelateerde bedrijven, overige bedrijven, laad- en losvoorzieningen, parkeervoorzieningen en verkeersareaal.
Ingevolge artikel 3.2.4 sub b mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 meter hoog zijn.
Ingevolge artikel 3.4.3 geldt voor arbeidsextensieve/bezoekersextensieve bedrijven een minimale parkeernorm van 0,6 per 100 m² bvo.
Ingevolge artikel 3.5.4 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om in afwijking van de in 3.4.3 aangegeven parkeernormen een omgevingsvergunning te verlenen indien uit onderzoek blijkt dat op andere adequate wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte.