ECLI:NL:RBAMS:2017:9878

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
13/684542-15 en 13/689657-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot voertuigcriminaliteit, oplichting, heling en witwassen

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 28 november 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met voertuigcriminaliteit. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, oplichting van kopers van voertuigen, heling en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten gedurende een periode van ongeveer een jaar actief waren in het oplichten van verkopers van voertuigen door hen te benaderen en gegevens te ontfutselen. Deze gegevens werden vervolgens gebruikt om voertuigen op naam van de verdachte te zetten, waarna duplicaat kentekenplaten werden aangevraagd en de voertuigen werden verkocht aan nietsvermoedende kopers. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder oplichting, witwassen en heling, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan benadeelde partijen die slachtoffer zijn geworden van de oplichtingspraktijken van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684542-15 (13Subra) (A) en 13/689657-14 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 28 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[GBA] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op
9, 10, 12 en 13 oktober en 14 november 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C. Bennis en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C.J. Nierop naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A
2.1
In de zaak 13Subra wordt verdachte er, na wijziging op de zittingen van 10 maart 2016, 9 oktober 2017 en 12 oktober 2017 – kort gezegd – van beschuldigd dat hij zich in de periode van 27 maart 2014 tot en met 12 oktober 2015 heeft schuldig gemaakt aan
(mede)plegen van oplichting van 25 verkopers van voertuigen, door zich voor te doen als bonafide koper en die verkoper te bewegen tot het beschikbaar stellen van gegevens;
(mede)plegen van oplichting van 19 kopers van voertuigen, door omgekatte voertuigen te koop aan te bieden en te verkopen en de kopers daarmee te bewegen tot afgifte van een geldbedrag;
en/of
(mede)plegen van poging tot oplichting van 2 kopers van voertuigen;
3. ( (mede)plegen van (gewoonte)witwassen, door chassisnummers/framenummers, kentekenplaten en/of tenaamstellingen van 19 uit misdrijf afkomstige voertuigen te wijzigen (omkatten) en daarmee te verhullen wie de rechthebbende van die voertuigen was;
en/of
(mede)plegen van (gewoonte)opzetheling van 19 voertuigen, meermalen gepleegd;
4. deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven met betrekking tot voertuigen, namelijk het gebruik maken van valse en/of vervalste geschriften, oplichting, diefstal en witwassen;
5. (mede)plegen van het gebruik maken van valse en/of vervalste overschrijvingsbewijzen.
2.2
Voorts wordt verdachte in
zaak Averweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
6. diefstal, door middel van braak, van twee televisies, in de periode van 12 juni 2015 tot en met 16 juni 2015;
7. bedreiging van [slachtoffer] op 17 juni 2015;
8. vernieling van een ruit van [stichting] op 17 juni 2015;
9. het voorhanden hebben van een pistool en munitie op 23 oktober 2015.
Zaak B
2.3
Verdachte wordt verweten dat hij zich op 28 juni 2014 heeft schuldig gemaakt aan (mede)plegen van poging tot zakkenrollerij.
2.4
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
2.5
Verbeterde lezing tenlastelegging
2.5.1
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde oplichting
De rechtbank leest de in de eerste regel van de onder 2 ten laste gelegde oplichting genoemde datum “27 maart 2015” als “27 maart 2014”, omdat – gelet op de overige inhoud van de tenlastelegging – van een kennelijke misslag sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
2.5.2
Ten aanzien van het onder 3 laste gelegde witwassen
In raadkamer is vastgesteld dat in de tenlastelegging onder 3, met betrekking tot het witwassen, het bestanddeel ontbreekt dat verdachte de in die tenlastelegging genoemde handelingen ten aanzien van voertuigen heeft verricht terwijl hij “wist dat die voertuigen uit enig misdrijf afkomstig waren”. Immers, de volgende zinsnede ontbreekt:
“terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat voornoemde (personen)auto’s en/of motor(en) en/of scooter(s) en/of voertuig(en), geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf”.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit kan worden beschouwd als een (kennelijke) misslag en de tenlastelegging – zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad - verbeterd kan worden gelezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, indien verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo’n verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), maar een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van verdachte is vereist.
De rechtbank onderkent dat de in de tenlastelegging ontbrekende zinsnede een bestanddeel is van het (kennelijk) ten laste gelegde (gewoonte)witwassen. Bij bewezenverklaring van het ten laste gelegde kan dat feit (zonder verbeterde lezing) niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit. Dat de steller van de tenlastelegging beoogd heeft (gewoonte)witwassen als bedoeld in artikel 420bis juncto artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste te leggen, lijdt echter (mede gelet op de onder de tenlastelegging vermelde wetsartikelen en de in de aanhef van de tenlastelegging genoemde kwalificatie) geen twijfel.
Uit de behandeling ter terechtzitting alsmede uit de gevoerde verdediging, waarbij het ten laste gelegde witwassen uitvoerig aan bod is geweest, leidt de rechtbank af dat verdachte wist waarvan hij werd beschuldigd en tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De rechtbank beschouwt het dan ook als een kennelijke misslag van officier van justitie dat deze in de tenlastelegging het bestanddeel dat verdachte de in die tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht terwijl hij “wist dat de daarin genoemde voertuigen uit enig misdrijf afkomstig waren” niet heeft opgenomen en zal, nu de rechtbank uit het voorgaande afleidt dat verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad, de tenlastelegging verbeteren door daaraan de woorden
“terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat voornoemde (personen)auto’s en/of motor(en) en/of scooter(s) en/of voertuig(en), geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf”toe te voegen.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Onderzoek 13Subra, zaak A
4.1.1
Aanleiding onderzoek 13Subra en ‘modus operandi’
Uit verkregen informatie van het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit (hierna: LIV) is gebleken dat verdachte sinds oktober 2014 in een korte tijd meerdere kentekens op zijn naam had gesteld en voor deze kentekens ook duplicaatkentekens had aangevraagd. Ook door het toenemend aantal aangiften en meldingen dat kentekens zonder toestemming van de eigenaar van het betreffende voertuig op naam van anderen werd gezet rees het vermoeden dat verdachte zich, al dan niet samen met anderen, bezighield met voertuigcriminaliteit. Naar aanleiding van deze informatie is op 4 juni 2015 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 13Subra. Tijdens dit onderzoek kwamen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ) als verdachten naar voren.
Uit het onderzoek 13Subra ontstond het vermoeden dat verdachten zich bezighielden met voertuigcriminaliteit en dat daarbij gebruik werd gemaakt van een steeds terugkerende werkwijze (modus operandi). Deze werkwijze kan als volgt worden omschreven. Door verdachten werden personen, die hun voertuig via een internetsite zoals www.marktplaats.nl te koop hadden aangeboden, telefonisch benaderd. Zij deden zich voor als bonafide kopers. Verdachten toonden interesse in het te koop aangeboden voertuig en zij vroegen vaak al bij het eerste contact of de verkopers in het bezit waren van een papieren kentekenbewijs. In veel gevallen werd een bezichtiging gepland. Bij deze bezichtigingen werden de gegevens van de voertuigen, zoals het Voertuig Identificatie Nummer (hierna: VIN, ook wel chassisnummer of framenummer genoemd) en kentekenbewijs, bekeken. In een aantal gevallen werden deze gegevens op verzoek van verdachten door de verkopers telefonisch, via whatsapp, of per e-mail aan verdachten verstrekt. In géén van de gevallen vond een verkoop plaats. Kort, soms een dag , na de bezichtiging en/of ander contact tussen verdachten en de verkoper van het voertuig, werd het kenteken van dat voertuig op naam gesteld van één van de verdachten.
Uit onderzoek is gebleken dat een groot aantal gegevens die nodig zijn om kentekenbewijzen te vervalsen via de internetsite van de Rijks Dienst voor Wegverkeer (hierna: de RDW) zijn te achterhalen. Alleen de controleletter, die op deel 2 van het papieren kentekenbewijs staat vermeld, het chassisnummer/framenummer en de daaruit af te leiden meldcode zijn daar niet te vinden. Deze gegevens kunnen alleen via het voertuig en de kentekenbewijzen, die in het bezit zijn van de te naam gestelde, worden achterhaald. Door de verkopers, al dan niet tijdens een bezichtiging, te vragen naar de bij dat voertuig behorende gegevens, hebben verdachten noodzakelijke informatie verzameld voor het kunnen (doen) overschrijven van dat kenteken op naam van één van de verdachten. De RDW verstrekte vervolgens de nieuwe kentekencard en overschrijvingscode aan verdachten.
Vervolgens werd voor dat kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd bij, in veel gevallen, de kentekenplatenfabriek [naam fabriek] . De duplicaat kentekenplaat met ophoogcode werd op een gestolen voertuig geplaatst. Uit onderzoek is gebleken dat van deze gestolen voertuigen de chassisnummers/framenummers waren gewijzigd en daarmee overeenkwamen met de betreffende op het kentekenbewijs genoemde chassisnummer/framenummer, als ware het een ‘echt’ voertuig. Hiermee is sprake van een gekloond voertuig. Vervolgens werd het voertuig te koop aangeboden op marktplaats.nl of bij een garagebedrijf of scooterhandel. Verdachten deden zich daarbij voor als bonafide verkopers. De gekloonde voertuigen werden verkocht aan nietsvermoedende kopers. Verdachten waren immers in het bezit van een nieuwe kentekencard en een overschrijvingscode. Ook kwam het chassisnummer/framenummer op deze kentekencard overeen met het chassisnummer/framenummer op het te koop aangeboden voertuig. De kopers hadden aldus in beginsel geen reden te vermoeden dat er iets mis was met de voertuigen.
De hiervoor beschreven werkwijze, waarin een reeks aan strafbare feiten is aangewend, zoals oplichting van verkopers en kopers van voertuigen, heling en witwassen, had geen ander doel dan het tegen reële marktwaarde verkopen van gestolen voertuigen.
Daar waar wordt gesproken over “omkatten” van voertuigen, begrijpt de rechtbank hieronder -mede- “klonen” van voertuigen.
In het onderzoek 13Subra is de hiervoor beschreven werkwijze in 23 zaken aan het licht gekomen. Deze zaken komen aan bod in de zaaksdossiers 1 t/m 16 en 20 t/m 26. In ieder van deze zaaksdossiers wordt verdachte verweten dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan oplichting van de verkopers. In de zaaksdossiers 1 t/m 11, 13 t/m 16, 20 en 22 t/m 25 wordt hem tevens verweten kopers van voertuigen te hebben opgelicht (en of dit geprobeerd te hebben) alsmede (met uitzondering van zaaksdossier 13) zich schuldig te hebben gemaakt aan heling en witwassen. Daarnaast wordt verdachte verweten te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie en gebruik te hebben gemaakt van vervalste overschrijvingsbewijzen.
In dit vonnis zullen deze zaaksdossiers in paragraaf 4.1.4 zoveel mogelijk in chronologische volgorde worden besproken.
4.1.2
Standpunten
4.1.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde oplichting van verkopers, reeds omdat er geen bewijs is dat verdachte bij een bezichtiging aanwezig is geweest. Voorts
omdat de verkopers niet daadwerkelijk zijn overgegaan tot afgifte van gegevens in de zin van artikel 326 Sr. Verdachten zijn door de verkopers enkel in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van deze gegevens.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde oplichting van kopers heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van (poging) tot oplichting in de zaaksdossiers 1 t/m 10, 11 (poging tot oplichting), 16, 22 en 23.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van witwassen, ten laste gelegd onder feit 3, nu onvoldoende bewijs voorhanden is voor de uitvoering van verhullingshandelingen in de zin van artikel 420bis Sr.
Verder heeft de officier van justitie ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde heling betoogd dat bewezen kan worden dat verdachte wist dat hij een omgekat en daarmee van misdrijf afkomstig voertuig voorhanden heeft gehad met betrekking tot de zaaksdossiers 1 t/m 6, 10, 11, 16 en 23.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, deelname aan een criminele organisatie heeft de officier van justitie tot bewezenverklaring gerekwireerd en betoogd dat voldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte zich gedurende langere tijd actief heeft bezig gehouden met diverse activiteiten binnen de criminele organisatie. De werkzaamheden betroffen het op naam zetten van het ‘leen’ kenteken, het aanvragen van een duplicaatcode voor het verkrijgen van duplicaat kentekenplaten en het vervolgens verkopen van de omgekatte voertuigen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde aangevoerd dat niet is vast te stellen of verdachte gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste overschrijvingsbewijzen en heeft verzocht verdachte van dat feit vrij te spreken.
4.1.2.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 1 ten laste gelegde, oplichting van verkopers, omdat geen bewijs voorhanden is dat verdachte verkopers heeft bewogen tot afgifte van enig document. Daar komt bij dat verdachte in de zaaksdossiers 1 t/m 10, 12, 14 t/m 16 en 22 t/m 24 pas in beeld is gekomen na het contact met de verkopers. Ten aanzien van de overige zaaksdossiers is geen bewijs voor enige betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het hem onder 2 ten laste gelegde, (poging tot) oplichting van kopers, nu verdachte niet wist dat hij de kopers voertuigen met een valse identiteit had aangeboden dan wel dat hij met zijn handelen aangevers heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag. Daarnaast heeft de raadsman, met betrekking tot zaaksdossier 1, bepleit dat de resultaten van een enkelvoudige fotoconfrontatie niet doorslaggevend mogen zijn in de bewijsconstructie en dat om die reden onvoldoende bewijs voorhanden is.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde witwassen heeft de raadsman gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat voor geen van de overschrijvingen bewijs is geleverd dat verdachte een aanvraag heeft gedaan voor de overschrijving of de duplicaatcode.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de onder 3 ten laste gelegde heling dient te worden vrijgesproken, nu verdachte juist niet de in de tenlastelegging genoemde voertuigen voorhanden heeft gehad. De auto’s zijn achter gebleven bij de oorspronkelijke eigenaren. Verdachte heeft hooguit op enig moment voertuigen voorhanden gehad welke valselijk de genoemde kentekens hebben verkregen. Verdachte wist niet dat de voertuigen van misdrijf afkomstig waren en dat de voertuigen omgekat waren. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem onder 4 ten laste gelegde, deelname aan een criminele organisatie, nu het opzet op deelname aan een organisatie ontbreekt.
De raadsman heeft tot slot verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 5 ten laste gelegde gebruik van valse overschrijvingsbewijzen, wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
4.1.3
Beschouwingen vooraf
De rechtbank zal, voordat zij aan de bespreking van de afzonderlijke zaaksdossiers toekomt, allereerst een algemene beschouwing geven over de juridische vraagstukken die bij de beoordeling van de zaaksdossiers aan bod zullen komen. Nu deze vraagstukken in meerdere zaaksdossiers aan de orde zullen komen zal, om herhaling te voorkomen, daarom in die zaken kort worden teruggegrepen op deze algemene beschouwingen en daaraan in die betreffende zaaksdossiers conclusies worden verbonden.
4.1.3.1 Feit 3: witwassen
Uit de hiervoor beschreven gehanteerde en steeds terugkerende werkwijze is komen vast te staan dat, als onderdeel van deze werkwijze, steeds ook de tenaamstelling van een voertuig werd gewijzigd en een duplicaat kentekenplaat werd aangevraagd. De duplicaat kentekenplaat werd vervolgens op een gestolen voertuig geplaatst en het chassisnummer/framenummer op dat voertuig werd gelijkgemaakt aan het nummer op de gewijzigde kentekenpapieren. Niet kan worden vastgesteld wie feitelijk het chassisnummer heeft gewijzigd en de duplicaat kentekenplaat erop heeft geschroefd en daarmee de fysieke handelingen heeft gepleegd om de identiteit van het voertuig te wijzigen en de herkomst van het voertuig te verhullen. Wel kan worden vastgesteld wie het duplicaat kenteken heeft aangevraagd. De rechtbank is van oordeel dat het aanvragen en verkrijgen van een duplicaat kenteken een zeer belangrijk onderdeel is van het omkat- dan wel kloonproces. Daarmee werd een wezenlijke bijdrage geleverd aan het verhullen van de herkomst van de voertuigen en het verhullen van wie de rechthebbende op die voertuigen was. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, dan ook van oordeel dat het aanvragen en verkrijgen van een duplicaat kentekenplaten als wezenlijk onderdeel van het omkat- en kloonproces, medeplegen van witwassen oplevert.
4.1.3.2 Feit 3: opzet op witwassen en heling en feit 2: oogmerk oplichting
Zoals hieronder zal worden vastgesteld, heeft [verdachte] over een langere periode op grote schaal voertuigen die hij niet in zijn bezit had op zijn naam gezet, duplicaat kentekenplaten daarvoor aangevraagd en voertuigen verkocht waarop deze duplicaat kentekenplaten waren bevestigd. Zonder een verklaring van [verdachte] , die ontbreekt, kan de rechtbank uit deze gedragingen van [verdachte] geen andere conclusie trekken dan dat [verdachte] wist dat de voertuigen die hij verkocht uit misdrijf afkomstig waren en dat de herkomst van deze voertuigen werd verhuld, onder meer doordat ze werden voorzien van de duplicaat kentekenplaten die hij zelf had aangevraagd. Door deze voertuigen met deze wetenschap te verkopen, moet [verdachte] ook het oogmerk hebben gehad om de kopers op te lichten en zichzelf en/of zijn mededaders wederrechtelijk te bevoordelen.
4.1.3.3 Enkelvoudige fotoconfrontatie
De rechtbank stelt voorop dat resultaten van enkelvoudige confrontaties niet per definitie onbetrouwbaar en/of onbruikbaar voor het bewijs zijn maar wel van beperkte betekenis zijn voor het bewijs. Een enkelvoudige confrontatie levert, als het om een onbekend persoon gaat, in het algemeen geen betrouwbare herkenning op, maar een bevestiging dat de verdachte in elk geval lijkt op de dader die de getuige heeft gezien, kan daarin nog wel worden gezien. Er zal dan, om tot bewijs van daderschap te komen, voldoende ander bewijs moeten zijn waaruit het daderschap van de verdachte kan worden afgeleid.
In het onderzoek 13Subra zijn enkele aangevers onderworpen aan een fotoconfrontatie, waarbij steeds één dan wel twee foto’s van personen werden getoond als mogelijke ‘daders’. Niet is gebleken dat aangevers de personen door wie zij zouden zijn benadeeld, de ‘daders’, kenden van andere gelegenheden.
Van de onderhavige manier van confronteren gaat een suggestieve werking uit. De aangever heeft namelijk geen keuzemogelijkheid tussen verschillende personen en de indruk kan worden gewekt dat hij de persoon op de foto wel moet herkennen omdat de politie deze foto niet voor niets laat zien. Voorts kan het zijn dat de persoon op de foto slechts op de dader lijkt. De rechtbank is van oordeel dat de confrontaties, die in de zaak 13Subra tot een herkenning hebben geleid, slechts als aanvullend bewijs kunnen worden gebruikt. Het zwaartepunt van het bewijs, voor daderschap van verdachte, dient te blijken uit overig bewijs in het dossier. Enkel in die gevallen kan tot een bewezenverklaring worden geconcludeerd.
4.1.4
Beoordeling feit 1: oplichting van verkopers
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte van feit 1, (mede)plegen van oplichting van de verkopers, moet worden vrijgesproken. Er is in de zaaksdossiers namelijk geen enkel aanknopingspunt voorhanden dat verdachte betrokken is geweest bij de oplichting van verkopers.
4.1.5
Beoordeling van de zaaksdossiers -in chronologische volgorde- ten aanzien van de feiten 2: oplichting kopers en 3: witwassen en heling
4.1.5.1 Zaaksdossiers 20, 21, 25 en 26
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte in de zaaksdossiers 20, 21, 25 en 26 moet worden vrijgesproken van het medeplegen van oplichting van kopers, witwassen en heling omdat deze zaaksdossiers geen aanwijzingen voor betrokkenheid van verdachte bevatten.
4.1.5.2 Zaaksdossier 6
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 6 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 1] zijn motorscooter van het merk Piaggio met kenteken [kenteken 1] te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 24 oktober 2014 had [persoon 1] contact met een persoon die zich [naam 1] noemde, een geïnteresseerde koper, via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 1] . Er werd een afspraak gemaakt voor een bezichtiging en op verzoek van [naam 1] heeft [persoon 1] via WhatsApp de meldcode aan hem doorgegeven. [persoon 1] heeft verder niets van [naam 1] vernomen. Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 28 oktober 2014 de motorscooter met kenteken [kenteken 1] op zijn naam heeft gesteld. Op 3 november 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd en verkregen. Hierbij heeft hij zich gelegitimeerd met zijn paspoort met nummer [paspoortnummer] .
Op 3 november 2014 werd de motorscooter met kenteken [kenteken 1] door [verdachte] te koop aangeboden en verkocht aan [persoon 2] , eigenaar van [winkel 1] voor € 2.400,-. [persoon 2] heeft verklaard dat twee mannen met deze motorscooter naar zijn winkel waren gekomen. Eén van de mannen legitimeerde zich met een paspoort op naam van [verdachte] . [persoon 2] heeft de motorscooter vervolgens doorverkocht aan [persoon 3] , onder wie het voertuig in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht, tevens werden schuursporen aangetroffen. De motorscooter, met origineel kenteken [kenteken 2] bleek op 19 augustus 2014 te zijn gestolen van [persoon 4] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de motorscooter met kenteken [kenteken 1] gewijzigd, voor dit kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd en hij heeft een andere omgekatte motorscooter met dit duplicaat kenteken verkocht aan [persoon 2] . Heling, witwassen (feit 3) en oplichting van [persoon 2] / [winkel 1] (feit 2) kan daarom worden bewezen. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2.
4.1.5.3 Zaaksdossier 3
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 3 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 5] zijn motorscooter van het merk Piaggio Yourban met kenteken [kenteken 3] sinds januari 2015 te koop had aangeboden op onder andere marktplaats.nl. Eind januari 2015 hebben twee Marokkaanse jongens de motorscooter bezichtigd en daarbij een foto gemaakt van het chassisnummer.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 6 november 2014 de motorscooter met kenteken [kenteken 3] op zijn naam heeft gesteld. Op 10 november 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd en verkregen. Hierbij heeft hij zich gelegitimeerd met zijn paspoort met nummer [paspoortnummer] .
Op 11 november 2014 werd de motorscooter met kenteken [kenteken 3] door [verdachte] te koop aangeboden en verkocht aan [persoon 6] , eigenaar van [winkel 1] voor € 4.000,-. [persoon 6] heeft verklaard dat hij de motorscooter had gekocht van een man die zich legitimeerde met een paspoort op naam van [verdachte] . [persoon 6] heeft de motorscooter vervolgens doorverkocht aan [persoon 7] , onder wie het voertuig in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De motorscooter, met origineel kenteken [kenteken 35] , bleek tussen 8 en 9 november 2014 te zijn gestolen van [persoon 8] .
Uit onderzoek naar de in de woning van [medeverdachte 1] aangetroffen computer bleek dat een zoekopdracht was gegeven voor het kenteken [kenteken 3] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de motorscooter met kenteken [kenteken 3] gewijzigd, voor dit kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd en hij heeft een andere omgekatte motorscooter met dit duplicaat kenteken verkocht aan [persoon 6] . Heling, witwassen (feit 3) en oplichting van [persoon 6] / [winkel 1] (feit 2) kan daarom worden bewezen. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2.
4.1.5.4 Zaaksdossier 5
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 5 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 9] zijn scooter van het merk Piaggio, met kenteken [kenteken 4] op 3 november 2014 te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Na ongeveer 10 tot 15 dagen werd [persoon 9] gebeld door een man die interesse toonde in zijn scooter. Op verzoek van de man heeft [persoon 9] de meldcode, de laatste vier cijfers van het chassisnummer, doorgegeven. Hij heeft verder niets van de man vernomen.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 15 november 2014 de scooter met kenteken [kenteken 4] op zijn naam heeft gesteld. Op 18 november 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd en verkregen. Hierbij heeft hij zich gelegitimeerd met zijn paspoort met nummer [paspoortnummer] .
Op 20 november 2014 werd de scooter met kenteken [kenteken 4] door [verdachte] te koop aangeboden en verkocht aan [persoon 10] , werkzaam bij [winkel 2] . voor € 2.000,-. [persoon 10] heeft verklaard dat hij de scooter heeft gekocht van een man die zich legitimeerde met een paspoort op naam van [verdachte] . Op de aankoopnota staat eveneens de naam [verdachte] vermeld. [persoon 10] heeft de scooter vervolgens doorverkocht aan [persoon 12] , onder wie het voertuig in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 5] , bleek op 19 november 2014 te zijn gestolen van [persoon 11] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de scooter met kenteken [kenteken 4] gewijzigd, voor dit kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd en hij heeft een andere omgekatte scooter met dit duplicaat kenteken verkocht aan [persoon 10] . Heling, witwassen (feit 3) en oplichting van [persoon 10] / [winkel 2] . (feit 2) kan daarom worden bewezen. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2.
4.1.5.5 Zaaksdossier 1
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 1 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 13] zijn scooter van het merk Piaggio type C38 met kenteken [kenteken 6] te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 12 december 2014 was er telefonisch contact met [persoon 13] opgenomen via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 2] . Uit het politieonderzoek 13Dwemer is gebleken dat dit telefoonnummer in januari 2015 in gebruik is geweest bij [medeverdachte 3] . Diezelfde dag hadden drie mannen van Marokkaanse afkomst de scooter bezichtigd. [persoon 13] had de mannen het kentekenbewijs in laten zien. Met behulp van een enkelvoudige fotoconfrontatie had [persoon 13] [medeverdachte 1] herkend als één van de mannen die bij de bezichtiging aanwezig was. Aan [persoon 13] is ook een foto getoond van [medeverdachte 3] . [persoon 13] herkende [medeverdachte 3] niet op deze foto.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 12 december 2014 de scooter met kenteken [kenteken 6] op zijn naam heeft gesteld. Op 16 december 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd. Hierbij had hij zich gelegitimeerd met een paspoort met nummer [paspoortnummer] , toebehorende aan [verdachte] .
Op 17 december 2014 werd de scooter met kenteken [kenteken 6] te koop aangeboden en op 18 december 2014 verkocht aan [persoon 14] , eigenaar van [winkel 3] , voor € 1.700,-. [persoon 14] heeft verklaard dat de man van wie hij de scooter had gekocht een negroïde jongen was van ongeveer 20 á 22 jaar oud, rasta-achtig haar had en ongeveer 1.75 tot 1.80 meter lang was. Voor de verkoop van de scooter is deze man een tweede keer in de winkel geweest om de koop af te ronden. Een week na de aankoop was de man wederom in de winkel van [persoon 14] om een fles olie en een accuhouder te kopen. [persoon 14] is een foto getoond van [verdachte] . Direct na het tonen van de foto had [persoon 14] verklaard dat dit de man was van wie hij de scooter had gekocht. Onder [persoon 14] werd het voertuig in beslag genomen.
Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht en werden er schuursporen aangetroffen. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 7] , bleek tussen 16 en 17 december 2014 te zijn gestolen van [persoon 15] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de scooter met kenteken [kenteken 6] gewijzigd, voor dit kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd en hij heeft een andere omgekatte scooter met deze duplicaat kentekenplaat verkocht aan [persoon 14] . Heling, witwassen (feit 3) en oplichting van [persoon 14] / [winkel 3] (feit 2) kan daarom worden bewezen. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] de man is geweest die de omgekatte scooter heeft verkocht aan [persoon 14] / [winkel 3] . [persoon 14] heeft [verdachte] herkend op een politiefoto die aan hem is getoond. Onder verwijzing naar de algemene overweging onder 4.1.3.3 betrekt de rechtbank deze herkenning (bij een enkelvoudige fotoconfrontatie) in het onderhavige zaaksdossier bij het bewijs. In de omstandigheid dat [verdachte] de scooter op zijn naam had gezet, het duplicaat kenteken had aangevraagd en in onder meer de (in tijd daaraan voorafgaande) zaaksdossiers 3, 5 en 6 dezelfde modus operandi heeft toegepast, acht de rechtbank voldoende overig bewijs aanwezig voor het oordeel dat [verdachte] de omgekatte scooter heeft verkocht.
4.1.5.6 Zaaksdossier 4
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 4 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 16] zijn scooter met kenteken [kenteken 8] op 8 december 2014 te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 9 en 10 december 2014 werd [persoon 16] gebeld door een Marokkaanse jongen die interesse toonde in zijn scooter. Op 10 december 2014 heeft een bezichtiging plaatsgevonden waarbij twee Marokkaanse jongens aanwezig waren. Op aandringen van de jongens heeft [persoon 16] het chassisnummer en het kentekenbewijs laten zien.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 12 december 2014 de scooter met kenteken [kenteken 8] op zijn naam heeft gesteld. Op 16 december 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd en verkregen. Hierbij heeft hij zich gelegitimeerd met een paspoort met nummer [paspoortnummer] , toebehorende aan [verdachte] .
Op 17 december 2014 werd de scooter met kenteken [kenteken 8] door [verdachte] te koop aangeboden en verkocht aan [winkel 4] voor € 2.350,-. [winkel 4] heeft verklaard dat hij de scooter heeft gekocht van een man die zich legitimeerde met een paspoort op naam van [verdachte] . Hij weet 100% zeker dat de jongen op het legitimatiebewijs de jongen is van wie hij de scooter heeft gekocht. Op de aankoopnota staat eveneens de naam [verdachte] vermeld. [winkel 4] heeft de scooter vervolgens doorverkocht aan [persoon 17] , onder wie het voertuig in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 9] , bleek tussen 16 en 17 december 2014 te zijn gestolen van [persoon 18] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de scooter met kenteken [kenteken 8] gewijzigd, voor dit kenteken een duplicaat kentekenplaat aangevraagd en hij heeft een andere omgekatte scooter met dit duplicaat kenteken verkocht aan [winkel 4] . Heling, witwassen (feit 3) en oplichting van [winkel 4] (feit 2) kan daarom worden bewezen. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2.
4.1.5.7 Zaaksdossiers 2 en 7
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 2 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 19] zijn scooter, van het merk Piaggio type C38, met kenteken [kenteken 10] te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 13 november 2014 werd [persoon 19] gebeld door een jongen die zich [persoon 20] noemde. Op verzoek van [persoon 20] heeft [persoon 19] een foto van de kentekenpapieren opgestuurd.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 4] op 14 november 2014 de scooter met kenteken [kenteken 10] op zijn naam heeft gesteld. [medeverdachte 4] heeft bekend dat hij de scooter op zijn naam heeft laten stellen en heeft verklaard dat hij voor deze overschrijving € 100,- heeft ontvangen van [medeverdachte 1] . Op 18 november 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 22 november 2014 werd een bromfiets met kenteken [kenteken 10] door [verdachte] te koop aangeboden en verkocht aan [persoon 21] / [winkel 5] voor € 2.000,-. [verdachte] heeft zich hierbij gelegitimeerd met zijn paspoort. Van het paspoort heeft [persoon 21] een kopie gemaakt. Deze kopie zit in het dossier. [persoon 21] heeft verklaard dat hij 100% zeker weet dat de foto op het paspoort de persoon is die hij voor zich had. [persoon 21] heeft de scooter op verzoek van de RDW laten herkeuren en uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De motorcode bleek thuis te horen op een scooter met een ander framenummer en kenteken. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 11] , bleek op 16 november 2014 te zijn gestolen van [persoon 22] .
[persoon 21] heeft verklaard dat [verdachte] een week voor die verkoop ook in zijn winkel was geweest en hem een scooter te koop had aangeboden. Deze scooter had hij toen niet gekocht. Voorts heeft [persoon 21] verklaard dat [verdachte] op 3 december 2014 voor een derde keer in zijn winkel kwam en toen een scooter met kenteken [kenteken 12] (de scooter uit zaaksdossier 7) te koop had aangeboden. [persoon 21] heeft zijn broer, die op dat moment in de winkel aan het werk was, [verdachte] het verkoopbewijs voor de bromfiets met kenteken [kenteken 10] laten ondertekenen, omdat hij dat nog niet had gedaan. De broer van [persoon 21] had [verdachte] gevraagd een andere keer terug te komen. [persoon 21] heeft [verdachte] herkend op een foto die hem van [verdachte] was getoond.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 7 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 23] zijn scooter, met kenteken [kenteken 12] , eind 2014 te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 9 december 2014 werd [persoon 23] gebeld door een jongen die zich [persoon 26] noemde, met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 3] . Een dag later kwamen drie mannen de scooter bezichtigen. Zij hebben het chassisnummer van de scooter gecontroleerd en vroegen [persoon 23] of hij in het bezit was van een papieren kentekenbewijs.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 4] op 11 december 2014 de scooter met kenteken [kenteken 12] op zijn naam heeft gesteld. [medeverdachte 4] heeft bekend dat hij de scooter op zijn naam heeft laten stellen en heeft verklaard dat hij voor deze overschrijving € 100,- heeft ontvangen van [medeverdachte 1] . Op 15 december 2014 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 22 december 2014 heeft [persoon 24] / [winkel 6] de scooter met kenteken [kenteken 12] gekocht voor € 1.900,-. [persoon 24] heeft verklaard dat de verkoper een negroïde jongen was met een gouden tand in zijn bovengebit. [persoon 24] heeft de scooter doorverkocht aan [persoon 25] onder wie de scooter in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 13] , bleek tussen 18 en 19 december 2014 te zijn gestolen van [persoon 27] .
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in zaaksdossier 2 genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting van [persoon 21] (feit 2). [verdachte] is tot drie keer toe in de winkel van [persoon 21] geweest om hem scooters te koop aan te bieden (waaronder de scooter in zaaksdossier 7), waarbij één keer tot een verkoop is overgegaan. [verdachte] heeft zich daarbij gelegitimeerd met zijn paspoort en daarnaast heeft [persoon 21] [verdachte] herkend van een politiefoto. De rechtbank acht deze herkenning, gelet op voornoemde omstandigheden, bruikbaar voor het bewijs.
De rechtbank acht ook bewezen dat [verdachte] diegene is geweest die [persoon 24] (in zaaksdossier 7) op 22 december 2014 heeft opgelicht door hem een omgekatte scooter te verkopen (feit 2). [verdachte] heeft deze scooter met kenteken [kenteken 12] namelijk eerder op 3 december 2014 bij [persoon 21] te koop aangeboden. Daarbij heeft [verdachte] het duplicaat kenteken aangevraagd en voldoet hij aan het signalement van een negroïde jongen met een gouden tand in zijn bovengebit (zie I.89). [verdachte] heeft ervoor gekozen zich steeds op zijn zwijgrecht te beroepen. De rechtbank gaat er, gelet op voornoemde omstandigheden, van uit dat het [verdachte] is geweest die op 22 december 2014 de scooter aan [persoon 24] heeft verkocht.
Heling, witwassen (feit 3) en oplichting (feit 2) kan daarom worden bewezen bij de zaaksdossiers 2 en 7. De rechtbank verwijst daarbij naar de algemene overwegingen onder 4.1.3.1 en 4.1.3.2.
4.1.5.8 Zaaksdossiers 8, 9, 10 en 11
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 8 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 28] zijn scooter van het merk Piaggio, met kenteken [kenteken 14] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Begin april 2015 werd [persoon 28] gebeld via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] . Tijdens het gesprek werd gevraagd of [persoon 28] in het bezit was van een papieren kentekenbewijs. Op 7 april 2015 had de bezichtiging plaatsgevonden in Maarssen in aanwezigheid van de stiefvader van [persoon 28] , [stiefvader] . Ten tijde van die bezichtiging had het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] gebruik gemaakt van een zendmast in Maarssen, evenals de telefoonnummers eindigend op * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 6] . Dit telefoonnummer (* [telefoonnummer 6] ) behoort toe aan [medeverdachte 1] . Volgens de politie is [medeverdachte 1] ook de gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 3] zou de gebruiker zijn van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , zo leidt de politie uit een ander politieonderzoek genaamd 13Atik af.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 9 april 2015 de scooter met kenteken [kenteken 14] op zijn naam heeft gesteld. Op 13 april 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 14 april 2015 heeft [persoon 29] , eigenaar van [winkel 7] , de scooter met kenteken [kenteken 14] gekocht voor € 2.200,- en op zijn naam laten stellen. [persoon 29] heeft verklaard de scooter gekocht te hebben van [medeverdachte 2] , een kopie van diens legitimatiebewijs te hebben gemaakt en het vrijwaringsbewijs van de scooter aan hem mee te hebben gegeven. Het vrijwaringsbewijs van de scooter is aangetroffen in de woning van [medeverdachte 2] . [persoon 29] heeft € 400,- contant betaald en heeft € 1.800,- overgemaakt op het rekeningnummer ten name van [persoon 30] . Dit bleek het rekeningnummer te zijn van [verdachte] . [persoon 29] heeft de scooter doorverkocht aan [persoon 31] onder wie de scooter in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 15] , bleek tussen 12 en 13 april 2015 te zijn gestolen van [persoon 32] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 9 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 33] zijn scooter, met kenteken [kenteken 16] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 16 april 2015 werd [persoon 33] gebeld via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] . Tijdens het gesprek werd gevraagd of [persoon 33] in het bezit was van een papieren kentekenbewijs. Op 17 april 2015 heeft de bezichtiging plaatsgevonden in Weert. Twee mannen kwamen naar de scooter kijken. Ten tijde van die bezichtiging heeft het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] gebruik gemaakt van een zendmast in Weert, evenals de telefoonnummers eindigend op * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 6] . Dit telefoonnummer (* [telefoonnummer 6] ) behoort toe aan [medeverdachte 1] . Volgens de politie is [medeverdachte 1] ook de gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 3] zou de gebruiker zijn van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , zo leidt de politie uit een ander politieonderzoek genaamd 13Atik af.
Tijdens de bezichtiging hadden de mannen gevraagd of zij het chassisnummer mochten vergelijken met het nummer op het kentekenbewijs. [persoon 33] heeft toen het kentekenbewijs gegeven. In de straat waar de bezichtiging had plaatsgevonden hingen camera’s. Bij het uitkijken van deze beelden is [medeverdachte 1] herkend door de verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] .
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 18 april 2015 de scooter met kenteken [kenteken 16] op zijn naam heeft gesteld. Op 22 april 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 22 april 2015 heeft verbalisant [verbalisant 4] een scooter met kenteken [kenteken 16] zien rijden. [medeverdachte 2] bleek de bestuurder te zijn en [verdachte] de bijrijder. [medeverdachte 2] heeft [verbalisant 4] de kentekencard van de scooter overhandigd. Het chassisnummer van de scooter kwam overeen met de kentekencard.
Op 23 april 2015 heeft [persoon 34] , de scooter met kenteken [kenteken 16] gekocht van [medeverdachte 2] voor € 1.500,- waarbij [medeverdachte 2] zich heeft gelegitimeerd met zijn identiteitsbewijs. [persoon 34] heeft de scooter doorverkocht aan [persoon 35] onder wie de scooter in beslag is genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 17] , bleek tussen 22 en 23 april 2015 te zijn gestolen van [persoon 36] .
Een telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 7] heeft telefonisch contact gehad met het telefoonnummer van [persoon 34] . In een telefoon van [medeverdachte 2] staat dit nummer opgeslagen onder de naam “ [naam 2] ”. [naam 2] is de roepnaam van [medeverdachte 3] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 10 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 37] haar scooter, met kenteken [kenteken 18] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. [persoon 37] werd gebeld door een jongen genaamd [persoon 38] via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] en had met hem een afspraak gemaakt voor de bezichtiging op 20 april 2015 in Assendelft. Twee mannen kwamen naar de scooter kijken en hadden [persoon 37] naar het kentekenbewijs en het chassisnummer gevraagd. Eén van de jongens had het kentekenbewijs in zijn handen. Ten tijde van die bezichtiging had het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] gebruik gemaakt van een zendmast in Assendelft, evenals de telefoonnummers eindigend op * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 6] . Dit telefoonnummer (* [telefoonnummer 6] ) behoort toe aan [medeverdachte 1] . Volgens de politie is [medeverdachte 1] ook de gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 3] zou de gebruiker zijn van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , zo leidt de politie uit een ander politieonderzoek genaamd 13Atik af.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 21 april 2015 de scooter met kenteken [kenteken 18] op zijn naam heeft gesteld. Op 29 april 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 2 mei 2015 heeft [persoon 39] / [winkel 8] , de scooter met kenteken [kenteken 18] gekocht van [medeverdachte 2] voor € 1.700,-, waarbij [medeverdachte 2] zich heeft gelegitimeerd met zijn identiteitsbewijs. In de woning van [medeverdachte 2] werd het vrijwaringsbewijs voor het voertuig met kenteken [kenteken 18] aangetroffen. Daarnaast werd op één van de telefoons van [medeverdachte 2] een foto aangetroffen van de scooter met duplicaatkenteken [kenteken 18] . Op deze foto is [verdachte] herkend als de persoon die het voertuig met een hogedrukspuit en een borstel aan het schoonmaken is. Onder [winkel 8] werd de scooter in beslag genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 19] , bleek tussen 30 april 2015 en 1 mei 2015 te zijn gestolen van [persoon 40] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 11 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 41] zijn auto van het merk BMW X6, met kenteken [kenteken 20] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. [persoon 41] werd gebeld door een jongen genaamd [persoon 42] via het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] en * [telefoonnummer 7] en had met hem een afspraak gemaakt voor de bezichtiging op 30 april 2015 in Barendrecht. Twee mannen kwamen naar de auto kijken. Eén van de mannen was [persoon 42] , de ander stelde zich voor als [persoon 43] . De mannen hadden de auto bekeken. [persoon 42] had aangegeven dat hij de auto zo snel mogelijk wilde kopen. Op 2 mei 2015 had [persoon 41] op verzoek van de mannen nog een foto van het kentekenbewijs gemaild naar het e-mailadres van [persoon 43] , [emailadres] .
Ten tijde van die bezichtiging heeft het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 6] gebruik gemaakt van een zendmast in Barendrecht, evenals de telefoonnummers eindigend op * [telefoonnummer 5] en * [telefoonnummer 7] . Het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 6] behoort toe aan [medeverdachte 1] . Volgens de politie is [medeverdachte 1] ook de gebruiker van telefoonnummer * [telefoonnummer 4] . [medeverdachte 3] zou de gebruiker zijn van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , zo leidt de politie uit een ander politieonderzoek genaamd 13Atik af. In een telefoon van [medeverdachte 2] staat het nummer * [telefoonnummer 7] opgeslagen onder de naam “ [naam 2] ”. [naam 2] is de roepnaam van [medeverdachte 3] .
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 2 mei 2015 de auto met kenteken [kenteken 20] op zijn naam heeft gesteld. Op 6 mei 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
[persoon 41] heeft verklaard dat hij werd gebeld door de eigenaar van [winkel 9] en dat hem werd verteld dat zijn auto bij [winkel 9] te koop was aangeboden. [persoon 41] had op marktplaats.nl gezocht en had gezien dat zijn auto door een ander te koop werd aangeboden.
Op 7 mei 2015 werd [medeverdachte 2] op heterdaad aangehouden op verdenking van heling van een gestolen auto met kenteken [kenteken 20] . [medeverdachte 2] was samen met een andere man met een donkere huidskleur naar autobedrijf [persoon 44] gekomen en had voornoemde auto te koop aangeboden. [persoon 44] vertrouwde het niet en had gezien dat dezelfde auto op marktplaats te koop werd aangeboden. Nadat hij contact had opgenomen met de beheerder van die marktplaatsadvertentie, [persoon 41] , had [persoon 44] de politie gebeld. Bij zijn aanhouding had [medeverdachte 2] twee telefoons bij zich, op één van de telefoons werd een foto aangetroffen van de auto met kenteken [kenteken 20] , voorzien van een ophoogcode. Voorts was op die telefoon een filmpje opgeslagen dat was opgenomen op 7 mei 2015 waarin te zien was dat [medeverdachte 2] en [verdachte] samen in een auto zaten en enthousiast over een BMW X6 aan het praten waren.
De auto werd in beslag genomen en uit onderzoek bleek dat het VIN van die auto niet door de fabrikant was aangebracht. De auto, met origineel kenteken [kenteken 21] , bleek tussen 2 en 3 mei 2015 te zijn gestolen van [persoon 45] / [bedrijf 1]
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de duplicaat kentekenplaten aangevraagd van de voertuigen in de zaaksdossiers 8, 9, 10 en 11. De wijziging van de tenaamstelling en de feitelijke verkoop van de omgekatte voertuigen heeft [medeverdachte 2] gedaan. De betrokkenheid van [verdachte] beperkt zich in deze zaaksdossiers echter niet tot de aanvraag van duplicaatkentekenplaten. In zaaksdossier 8 heeft de koper van het omgekatte voertuig een groot deel van het aankoopbedrag overgemaakt op de rekening van [verdachte] en in zaaksdossier 9 heeft een verbalisant [verdachte] en [medeverdachte 2] , op de dag dat [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor de scooter had aangevraagd, op de scooter zien rijden. Het chassisnummer kwam volgens de verbalisant overeen met de gegevens op de kentekencard zodat het een omgekatte scooter moet zijn geweest waar ze op reden. In zaaksdossier 10 blijkt uit een foto op de telefoon van [medeverdachte 2] dat [verdachte] de omgekatte scooter aan het schoonmaken is. In zaaksdossier 11 leidt de rechtbank af uit het filmpje op de telefoon van [medeverdachte 2] , opgeslagen op 7 mei 2015, en de verklaring van [persoon 44] dat op 7 mei 2015 door [medeverdachte 2] en een andere jongen met een donkere huidskleur een BMW6 te koop is aangeboden, dat [verdachte] met [medeverdachte 2] in de omgekatte BMX6 heeft gezeten en ook samen met hem heeft geprobeerd deze aan [persoon 44] te verkopen.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er bij de oplichting van de kopers in deze zaaksdossiers (feit 2) sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] . In zaaksdossier 11 is [verdachte] zelfs bij de (mislukte) verkoop aanwezig geweest. In de andere zaaksdossiers heeft hij een essentiële rol gespeeld door de duplicaatkentekenplaten aan te vragen en daarnaast andere taken op zich te nemen. Voorafgaand in tijd aan de zaaksdossiers 8 t/m 11 heeft [verdachte] al vele keren duplicaatkentekenplaten aangevraagd en de omgekatte voertuigen met deze duplicaatkentekenplaten zelf verkocht. [verdachte] wist dus precies wat de werkwijze en bedoeling was. Ook in deze zaaksdossier kan het oogmerk tot oplichting van de kopers en wederrechtelijke bevoordeling van zichzelf en/of anderen dus worden bewezen.
Zoals hiervoor onder 4.1.3.1 overwogen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] met het aanvragen van duplicaatkentekenplaten een essentiële rol heeft vervuld in het verhullen van de herkomst van de (later) gestolen voertuigen en het verhullen wie de rechthebbende van die voertuigen was. Witwassen (feit 3) kan daarom eveneens worden bewezen.
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] de omgekatte en gestolen scooters uit de zaaksdossiers 9, 10 en 11 voorhanden heeft gehad. Voor wat betreft die zaaksdossiers kan heling (feit 3) dus ook worden bewezen. [verdachte] wordt in zaaksdossier 8 vrijgesproken van heling, nu niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] dit omgekatte en gestolen voertuig ook voorhanden heeft gehad.
4.1.5.9 Zaaksdossier 13
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 13 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 46] zijn scooter, van het merk Piaggio N/A met kenteken [kenteken 22] , sinds maart 2015 te koop had aangeboden op marktplaats.nl. [persoon 46] heeft verklaard dat hij eind april/begin mei 2015 wel eens had afgesproken met een potentiële koper en dat deze koper dan wilde kijken of het chassisnummer overeenkwam met het kentekenbewijs. Uit het dossier is gebleken dat het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] op 7 en 8 april 2015 contact heeft gehad met [persoon 46] . Volgens de politie is [medeverdachte 1] de gebruiker van dit telefoonnummer.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 18 mei 2015 de scooter met kenteken [kenteken 22] op zijn naam heeft gesteld. Op 20 mei 2015 heeft [medeverdachte 2] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 22 mei 2015 heeft [persoon 47] , via marktplaats.nl, een scooter met kenteken [kenteken 22] gekocht voor een bedrag van € 2.100,-. Uit onderzoek naar het marktplaats account is gebleken dat aan dit account de gebruikersnaam ‘ [persoon 43] ’ was gekoppeld alsmede het e-mailadres [emailadres] . Op 28 oktober 2015 werden [persoon 47] twee foto’s getoond, waarbij [medeverdachte 5] werd herkend als de verkoper van de scooter. In de nacht van 17 op 18 oktober 2015 werd de scooter van [persoon 47] gestolen. Om die reden is niet bekend geworden welk gestolen voertuig is gekloond en aan [persoon 47] is verkocht.
Het oordeel van de rechtbank
[persoon 47] heeft via het marktplaatsaccount met gebruikersnaam ‘ [persoon 43] ’ en e-mailadres [emailadres] de omgekatte scooter gekocht. [verdachte] heeft hierover geen verklaring afgelegd. Mede gelet op de betrokkenheid van [verdachte] bij de oplichting van kopers in voornoemde andere zaaksdossiers, gaat de rechtbank er vanuit dat [verdachte] de gebruiker is van het marktplaatsaccount dat op zijn naam staat en het contact met [persoon 47] heeft gelegd. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat [verdachte] in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de verkoop van de scooter aan [persoon 47] en dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] zich daarmee heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting van [persoon 47] (feit 2). Het behoeft gelet op wat hiervoor is overwogen in andere zaaksdossiers geen uitleg meer dat [verdachte] ook het oogmerk had om [persoon 47] (en alle kopers die hierna nog aan de orde komen) op te lichten.
4.1.5.10 Zaaksdossiers 14, 15 en 16
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 14 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 48] en haar broer hun scooter, met kenteken [kenteken 23] , via een vriend genaamd [persoon 49] te koop hadden aangeboden op marktplaats.nl. [persoon 49] heeft namens [persoon 48] en haar broer meerdere bezichtigingen gehad.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 6] op 29 mei 2015 de scooter met kenteken [kenteken 23] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving heeft plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden is [verdachte] door een verbalisant herkend als de persoon die samen met een andere persoon, mogelijk [medeverdachte 6] , bij de overschrijving aanwezig was. Op 3 juni 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 5 juni 2015 heeft [persoon 50] de scooter met kenteken [kenteken 23] via marktplaats gekocht voor €1.650,-. Uit onderzoek naar het marktplaats account is gebleken dat aan dit account de gebruikersnaam ‘ [persoon 43] ’ was gekoppeld, alsmede het e-mailadres [emailadres] . [persoon 50] heeft de scooter doorverkocht aan [winkel 10] onder wie de scooter in beslag werd genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 24] , bleek tussen 8 en 9 juni 2015 te zijn gestolen van [persoon 51] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 15 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 52] zijn scooter van het merk Piaggio, met kenteken [kenteken 25] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. In mei 2015 hadden twee jongens de scooter bezichtigd. Eén van de jongens had een proefrit gemaakt. Na afloop gaven de jongens aan geen interesse te hebben.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 6] op 29 mei 2015 de scooter met kenteken [kenteken 25] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving heeft plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden is [verdachte] door een verbalisant herkend als de persoon die samen met een andere persoon, mogelijk [medeverdachte 6] , bij de overschrijving aanwezig was. Op 3 juni 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 4 juni 2015 heeft [persoon 53] , de scooter met kenteken [kenteken 25] via marktplaats.nl gekocht voor
€ 2.400,-. Uit onderzoek naar het marktplaats account is gebleken dat aan dit account de gebruikersnaam ‘ [persoon 43] ’ was gekoppeld alsmede het e-mailadres [emailadres] . Onder [persoon 53] is de scooter in beslag is genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 26] , bleek tussen 1 en 2 juni 2015 te zijn gestolen van [persoon 54] .
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 16 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 55] zijn scooter van het merk Piaggio, met kenteken [kenteken 27] , te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op 28 mei 2015 hadden twee jongens de scooter bezichtigd in Beverwijk. [persoon 55] heeft verklaard dat de jongens de kentekenpapieren wilden bekijken. [persoon 55] heeft hierna niets meer van de jongens vernomen. Ten tijde van die bezichtiging had het telefoonnummer eindigend * [telefoonnummer 6] gebruik gemaakt van een zendmast in Beverwijk. Dit telefoonnummer behoort toe aan [medeverdachte 1] .
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 6] op 29 mei 2015 de scooter met kenteken [kenteken 27] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving had plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden is [verdachte] door een verbalisant herkend als de persoon die samen met een andere persoon, mogelijk [medeverdachte 6] , bij de overschrijving aanwezig was. Op 1 juni 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 3 juni 2015 heeft [persoon 56] , de scooter met kenteken [kenteken 27] via marktplaats.nl gekocht voor
€ 2.250,-. [persoon 56] heeft verklaard dat zij steeds contact had gehad met een jongen die zichzelf [persoon 43] noemde. Verder heeft [persoon 56] verklaard dat [persoon 43] is meegegaan naar het postkantoor om de scooter op haar naam over te laten schrijven. [persoon 43] had zich gelegitimeerd. Zij had daarvan een foto gemaakt. Deze foto zit in het dossier en op de foto is het paspoort van [verdachte] te zien.
Onder [persoon 56] werd de scooter in beslag genomen, die het voertuig op verzoek van de RDW had laten keuren. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De scooter, met origineel kenteken [kenteken 36] , bleek tussen 31 mei en 1 juni 2015 te zijn gestolen van [persoon 57] .
Op 7 juni 2015 werd een scooter voorzien van kenteken [kenteken 28] , op naam van [medeverdachte 1] , al rijdend aangetroffen met daarop twee mannen en twee vrouwen. In de buddyseat werd het kentekenbewijs van het kenteken [kenteken 36] aangetroffen.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor is beschreven is [verdachte] , in de zaaksdossiers 14, 15 en 16, bij de overschrijvingen van de kentekens in de Primera op 29 mei 2015 aanwezig geweest en heeft hij vervolgens voor deze kentekens duplicaat kentekenplaten aangevraagd. De rechtbank komt ten aanzien van zaaksdossier 16 tot de conclusie dat [verdachte] de scooter zelf heeft verkocht. Daarmee heeft [verdachte] zich ook schuldig gemaakt aan oplichting van de koper in zaaksdossier 16 (feit 2).
De kopers in de zaaksdossiers 14 en 15 hebben via het marktplaatsaccount met gebruikersnaam ‘ [persoon 43] ’ en e-mailadres [emailadres] de omgekatte scooters gekocht. Zoals bij zaaksdossier 13 al overwogen, gaat de rechtbank ervan uit dat [verdachte] de gebruiker was van dit account en de contacten met kopers heeft gelegd. Daarmee heeft [verdachte] in belangrijke mate bijgedragen aan de verkoop van voertuigen en zich schuldig gemaakt aan medeplegen van oplichting van de kopers in deze zaaksdossiers (feit 2).
Door de duplicaatkentekenplaten aan te vragen heeft [verdachte] (zie 4.1.3.1) zich ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen (feit 3).
Ook staat vast, voor wat betreft zaaksdossier 16, dat [verdachte] de omgekatte scooter voorhanden heeft gehad, daarom kan heling (feit 3) in dat zaaksdossier ook worden bewezen. [verdachte] wordt vrijgesproken van heling in de zaaksdossiers 14 en 15, omdat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] de omgekatte voertuigen in deze dossiers daadwerkelijk voorhanden heeft gehad.
4.1.5.11 Zaaksdossier 22
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 22 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 58] zijn motor van het merk Piaggio, met kenteken [kenteken 29] , op 25 juni 2015 te koop had aangeboden op marktplaats.nl. Op diezelfde dag werd hij door een man gebeld met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 8] . Op 27 juni 2015 kwamen twee jongens de motor bezichtigen op de [filiaal] in Amsterdam. Eén van de mannen had het kentekenbewijs bekeken en de andere man het chassisnummer. [persoon 58] heeft [medeverdachte 3] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend als één van die mannen. Ten tijde van de bezichtiging heeft het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 8] , alsmede het nummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , gebruik gemaakt van een zendmast in de onmiddellijke omgeving van de [filiaal] in Amsterdam. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer * [telefoonnummer 8] van 12 tot en met 15 mei 2015 gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer eindigend op * [telefoonnummer 9] . Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] is de telefoon aangetroffen met dit IMEI-nummer. Van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] is vastgesteld dat dit nummer net als nummer * [telefoonnummer 8] contact heeft gehad met [persoon 58] . [medeverdachte 3] zou de gebruiker zijn van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 5] , zo leidt de politie uit een ander politieonderzoek genaamd 13Atik af.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 29 juni 2015 de motor met kenteken [kenteken 29] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving heeft plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden is [medeverdachte 2] herkend als de persoon die de overschrijving heeft gedaan. Op 1 juli 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 8 juli 2015 heeft [persoon 59] , de motor met kenteken [kenteken 29] via marktplaats gekocht voor € 6.000,-. [persoon 59] had contact gehad met een persoon die gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 10] . Uit onderzoek is gebleken dat dit telefoonnummer in de periode van 27 juni 2015 tot en met 12 juli 2015 in voornoemde telefoon met IMEI-nummer eindigend op * [telefoonnummer 9] had gezeten. Voorts is uit onderzoek gebleken dat het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] opvolgend op het nummer eindigend op * [telefoonnummer 10] in hetzelfde telefoontoestel zat, het telefoontoestel dat in de woning van [medeverdachte 1] is aangetroffen. De motor is op 8 juli 2015 in de Bruna in het filiaal [filiaal] overgeschreven op naam van [persoon 59] . [persoon 59] heeft verklaard dat de verkoper van de motor met hem was meegegaan naar het postkantoor. Op de camerabeelden van de Bruna is [medeverdachte 5] herkend als de verkoper van de motor.
[persoon 59] heeft de motor doorverkocht aan [persoon 60] , onder wie de motor in beslag is genomen. Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De motor, met origineel kenteken [kenteken 30] , bleek tussen 30 juni en 1 juli 2015 te zijn gestolen van [persoon 61] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de duplicaat kentekenplaat aangevraagd. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] met deze handeling een essentiële rol heeft vervuld in het verhullen van de herkomst van de (later) gestolen motor en het verhullen wie de rechthebbende van dat voertuig was (zie 4.1.3.1). Witwassen (feit 3) kan daarom worden bewezen.
Hoewel niet is vast te stellen dat [verdachte] feitelijk de omgekatte motor heeft verkocht, stelt de rechtbank dat [verdachte] , gezien de essentiële rol die hij in dit zaaksdossier heeft vervuld door het duplicaat kenteken aan te vragen, ook als medepleger van oplichting van [persoon 59] (feit 2) kan worden aangemerkt. De rechtbank komt tot het oordeel dat niet bewezen kan worden dat [verdachte] de omgekatte motor daadwerkelijk voorhanden heeft gehad, zodat [verdachte] ten aanzien van zaaksdossier 22 wordt vrijgesproken van heling (feit 3).
4.1.5.12 Zaaksdossier 23
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 23 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 62] haar auto van het merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 31] , te koop heeft aangeboden op onder meer marktplaats.nl. Op 28 juni 2015 werd zij door een jongen gebeld met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 10] . [persoon 62] heeft verklaard dat de jongen had gevraagd of zij in het bezit was van een papieren kentekenbewijs. Op 29 juni 2015 kwamen twee jongens de auto bezichtigen in Tilburg. Op verzoek van de jongens had [persoon 62] haar kentekenpapieren laten zien. De jongens wilden het serienummer van de kentekenpapieren vergelijken met het serienummer van de auto. [persoon 78] was bij de bezichtiging aanwezig en heeft naderhand bij een enkelvoudige fotoconfrontatie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] herkend als de jongens die de auto hadden bezichtigd. Naar aanleiding van de foto van [medeverdachte 3] verklaarde hij; “Ja, ik herken hem. Hij had constant het woord. Zijn haar was iets anders. Aan de zijkanten was het opgeschoren en boven iets korter. Ik herken hem aan zijn ogen en zijn neus.” Aan [persoon 62] werden dezelfde foto’s getoond. Zij herkende [medeverdachte 1] niet. Bij de foto van [medeverdachte 3] verklaarde [persoon 62] : “Ik denk hem te herkennen. Maar ik weet het niet zeker.”
Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 10] in de periode van 27 juni 2015 tot en met 12 juli 2015 gebruik heeft gemaakt van het IMEI-nummer eindigend op * [telefoonnummer 9] . Voorts is uit onderzoek gebleken dat het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] opvolgend op het nummer eindigend op * [telefoonnummer 10] in hetzelfde telefoontoestel heeft gezeten. Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] is een telefoon aangetroffen met het IMEI-nummer * [telefoonnummer 9] . In deze telefoon is een sms-je van [persoon 62] aangetroffen met de inhoud: “zou jij mij kunnen laten weten of je een keus hebt gemaakt”.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [verdachte] op 1 juli 2015 de auto met kenteken [kenteken 31] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving heeft plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden is [verdachte] door politieagenten herkend als de persoon die de overschrijving heeft gedaan. Op 6 juli 2015 heeft [verdachte] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 14 juli 2015 heeft [persoon 63] , de auto met kenteken [kenteken 31] via marktplaats.nl gekocht voor
€ 9.000,-. Uit onderzoek naar het marktplaats account is gebleken dat aan dit account de gebruikersnaam ‘de groote’ was gekoppeld alsmede het e-mailadres [emailadres] . [persoon 63] heeft contact gehad met een persoon, die zichzelf [persoon 64] noemde en die gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 11] en * [telefoonnummer 4] . De auto is op 14 juli 2015 in de Bruna in het filiaal [filiaal] overgeschreven op naam van [persoon 63] . [persoon 63] heeft verklaard dat de verkoper van de auto met hem was meegegaan naar het postkantoor, daar was ook een tweede man aanwezig. Op de camerabeelden van de Bruna is [medeverdachte 5] door politieagenten herkend als één van de verkopers van de auto. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte 5] het geld van [persoon 63] heeft geteld en in zijn broek stopt. Middels een enkelvoudige fotoconfrontatie heeft [persoon 63] [verdachte] herkend als de tweede verkoper. [persoon 63] heeft verklaard dat hij van [verdachte] het paspoort heeft gezien en het kentekenbewijs van de auto.
Toen [persoon 63] die nacht op marktplaats.nl zocht naar mistlampen voor zijn nieuwe auto, kwam hij erachter dat zijn nieuwe auto, met hetzelfde kenteken, nog op marktplaats.nl te koop werd aangeboden. [persoon 63] heeft contact opgenomen met de verkoopster van de auto en zij vertelde hem dat haar auto nog voor haar deur stond. Onder [persoon 63] werd de auto in beslag genomen.
Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De auto, met origineel kenteken [kenteken 32] , bleek 29 juni 2015 te zijn gestolen van [persoon 65] .
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] heeft de tenaamstelling van de auto met kenteken [kenteken 31] gewijzigd en voor dit voertuig een duplicaat kentekenplaat aangevraagd. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] met de aanvraag van de duplicaat kentekenplaat een essentiële rol heeft vervuld in het verhullen van de herkomst van de (later) gestolen auto en het verhullen wie de rechthebbende van dat voertuig was (zie 4.1.3.1). Ook staat vast dat [verdachte] de omgekatte auto voorhanden heeft gehad, omdat hij deze heeft aangeboden en verkocht. Heling en witwassen (feit 3) kan daarom worden bewezen.
Uit de hiervoor beschreven inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] samen met [medeverdachte 5] feitelijk de omgekatte auto heeft verkocht. [verdachte] kan dan ook als medepleger van oplichting van [persoon 63] (feit 2) worden aangemerkt. De auto stond op naam van [verdachte] , [verdachte] is herkend door [persoon 63] als één van de verkopers en [persoon 63] heeft via het marktplaatsaccount met gebruikersnaam ‘de groote’ en e-mailadres [emailadres] de omgekatte auto gekocht.
4.1.5.13 Zaaksdossier 24
De rechtbank gaat bij de beoordeling van zaaksdossier 24 van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de stukken is gebleken dat [persoon 66] zijn driewielige motor, van het merk Piaggio met kenteken [kenteken 33] , op 8 juli 2015 te koop heeft aangeboden op marktplaats.nl. Op 8 juli 2015 werd hij door een man gebeld met het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 8] . [persoon 66] heeft verklaard dat de man onder meer had gevraagd of hij in het bezit was van een papieren kentekenbewijs. Op 9 juli 2015 kwamen twee mannen de motor bezichtigen in Purmerend. Het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 6] heeft ten tijde van die bezichtiging uitgepeild in Purmerend. Dit telefoonnummer behoort toe aan [medeverdachte 1] . Op verzoek van de mannen had [persoon 66] de kentekenpapieren laten zien. De mannen wilden nakijken of het chassisnummer overeenkwam met het kentekenbewijs. [persoon 66] heeft er na deze bezichtiging voor gekozen om zijn motor te laten verkopen door een bedrijf, genaamd [bedrijf 2] . [persoon 66] heeft verklaard dat hij door [bedrijf 2] gebeld werd met de mededeling dat een potentiële koper in de winkel was, genaamd [getuige] , die in Amsterdam Noord via marktplaats.nl op 11 juli 2015 een zelfde motor met hetzelfde kenteken, te weten [kenteken 33] heeft bezichtigd, maar dat op dit kenteken een ophoogcode stond.
Getuige [getuige] , die een driewielige motor wilde kopen, heeft contact gehad met een man die zich [persoon 67] noemde en gebruik maakte van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 12] . [getuige] heeft verklaard dat zij niet tot de koop was overgegaan omdat er geen alarmkastje op de motor zat en de ‘masterkey’ ontbrak. Op 13 juli 2015 werd [getuige] gebeld door het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] waarbij werd medegedeeld dat de verkoper de originele sleutel van het voertuig had. Uit onderzoek is gebleken dat het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 4] van 13 juli 2015 tot en met 14 juli 2015 gebruik heeft gemaakt van de telefoon met IMEI-nummer eindigend op * [telefoonnummer 9] . Bij een doorzoeking in de woning van [medeverdachte 1] is de telefoon aangetroffen met het IMEI-nummer * [telefoonnummer 9] .
Op 14 juli 2015 heeft [getuige] een sms-bericht ontvangen van het telefoonnummer eindigend op * [telefoonnummer 11] met de inhoud “4500”. Op een foto die de politie hen toonde hebben [getuige] en haar vriend [verdachte] beiden herkend als de man die hen de motor te koop had aangeboden.
Uit informatie van het LIV is gebleken dat [medeverdachte 2] op 9 juli 2015 de motor met kenteken [kenteken 33] op zijn naam heeft gesteld. Deze overschrijving heeft plaatsgevonden bij de Primera op het [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden van de Primera is [medeverdachte 2] door een politieagent herkend als de persoon die de overschrijving heeft gedaan. Op 11 juli 2015 heeft [medeverdachte 2] een duplicaat kentekenplaat voor dit kenteken aangevraagd.
Op 28 juli 2015 heeft [persoon 68] de motor met kenteken [kenteken 33] via marktplaats.nl gekocht voor
€ 4.600,-. De adverteerder was genaamd ‘ [persoon 67] ’ en maakte gebruik van de telefoonnummers eindigend op * [telefoonnummer 12] en * [telefoonnummer 13] . [persoon 68] had aan ‘ [persoon 67] ’ gevraagd waarom het stuurslot niet goed op zijn plaats zat. ‘ [persoon 67] ’ zei dat er was geprobeerd om de motor te stelen. Daarom had de motor ook een duplicaatcode op het kentekenplaat. De overschrijving vond plaats in de Primera in het filiaal [filiaal] te Amsterdam. Op de camerabeelden van de Primera is [medeverdachte 5] door politieagenten herkend als de verkoper van de motor. Onder [persoon 68] is de motor in beslag genomen.
Uit onderzoek bleek dat het VIN niet door de fabrikant was aangebracht. De motor, met origineel kenteken [kenteken 34] , bleek te zijn gestolen van [persoon 69]
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] is door [getuige] en haar vriend door middel van een enkelvoudige fotoconfrontatie herkend als de man die hen de, naar later bleek, omgekatte motor te koop had aangeboden. De rechtbank heeft onder 4.1.3.3 geoordeeld dat een dergelijke herkenning alleen als aanvullend bewijs mag worden gebruikt voor het aantonen van de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit. Nu dit zaaksdossier geen aanvullend bewijs bevat, acht de rechtbank de herkenningen onvoldoende om tot bewijs te komen van de in dit zaaksdossier ten laste gelegde feiten 2 en 3. De rechtbank spreekt [verdachte] dan ook vrij van deze feiten.
4.1.6
Conclusie ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
Verdachte zal ten aanzien van alle aan hem in
feit 1ten aanzien van alle zaaksdossiers, te weten 1 t/m 16 en 20 t/m 26 worden vrijgesproken van medeplegen van oplichting van de verkopers.
Verdachte zal van het hem in
feit 2ten laste gelegde medeplegen van oplichting van de kopers, ten aanzien van de zaaksdossiers 20, 24 en 25 worden vrijgesproken en in zaaksdossier 24 van poging tot oplichting van de koper.
In de zaaksdossiers 1 t/m 10, 13 t/m 16, 22 en 23 komt de rechtbank tot bewezenverklaring van medeplegen van oplichting van de kopers en in zaaksdossier 11 van medeplegen van poging tot oplichting van de koper.
Verdachte zal van het hem in
feit 3ten laste gelegde medeplegen van (gewoonte)witwassen, ten aanzien van de zaaksdossiers 20, 24 en 25 worden vrijgesproken.
In de zaaksdossiers 1 t/m 11, 14 t/m 16, 22 en 23 komt de rechtbank tot bewezenverklaring van medeplegen van gewoontewitwassen.
Verdachte zal van het hem in
feit 3ten laste gelegde medeplegen van (gewoonte)heling, ten aanzien van de zaaksdossiers 8, 14, 15, 20, 22, 24 en 25 worden vrijgesproken.
In de zaaksdossiers 1 t/m 7, 9, 10, 11, 16 en 23 komt de rechtbank tot bewezenverklaring van medeplegen van gewoonteheling.
4.1.7
Criminele organisatie, feit 4
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie hanteert de rechtbank het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte, dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient in de eerste plaats een samenwerkingsverband te zijn om te kunnen spreken van een organisatie. Dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms zijn het gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Voldoende is dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient dit verband een zekere duur te hebben.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet - mede - gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich - daarnaast - ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te zijn begaan, dan wel een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al een deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd, waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is aldus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
Organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een organisatie constateert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten onderling en in verschillende samenstellingen en situaties met elkaar hebben samengewerkt tot het verwezenlijken van het uiteindelijke doel, het verdienen van geld door de verkoop van gestolen voertuigen. Deze samenwerking heeft ten minste gedurende een periode van ongeveer een jaar, van oktober 2014 tot en met oktober 2015 plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt dat een aantal verdachten zich gedurende langere tijd op grote schaal en systematisch heeft bezig gehouden met het oplichten van verkopers van voertuigen, door hen de benodigde gegevens over hun voertuigen te ontfutselen, de kentekens van die voertuigen zonder medeweten van die verkopers op naam van één van de verdachten te zetten en voor die kentekens duplicaat kentekenplaten aan te vragen. Vervolgens werden deze duplicaat kentekenplaten op gestolen, omgekatte voertuigen geplaatst en verkocht voor hoge geldbedragen. Uit het dossier komt een beeld naar voren van een vaste werkwijze bij het plegen van voornoemde strafbare feiten, waarbij een aantal verdachten zich nadrukkelijk bezig houdt met bepaalde onderdelen van het traject. Zo zijn er verdachten die zich bezighouden met het oplichten van verkopers, (onbekende) verdachten die zich bezighouden met het stelen van voertuigen en verdachten die zich hebben bezighouden met het omkatten van de gestolen voertuigen en het verkopen daarvan.
Hoewel dat niet is vereist om van een organisatie te spreken, blijkt uit die de rolverdeling dat hier sprake was van een duidelijk gestructureerde organisatie. De rechtbank leidt, uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, de navolgende rolverdeling af. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft zich (samen met een ander of anderen) voornamelijk beziggehouden met het oplichten van de verkopers en heeft, door zich voor te doen als bonafide koper, daarmee de voor het wijzigen van de tenaamstelling van een kentekenbewijs benodigde informatie verkregen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben zich vervolgens beziggehouden met het wijzigen van die tenaamstellingen, het aanvragen van duplicaat kentekenplaten en het verkopen van omgekatte/gekloonde voertuigen. In deze structuur hebben verdachten (samen met anderen) geruime tijd intensief met elkaar samengewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband kan worden vastgesteld. Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte daar onderdeel van uitmaakte.
Oogmerk
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dat samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad om het ten laste gelegde doel, kort gezegd voertuigcriminaliteit, te bewerkstelligen. Uit het gehele dossier blijkt duidelijk dat verdachte en zijn medeverdachten zich bezig hielden met het verkopen van omgekatte/gekloonde voertuigen en dat hun hele samenwerkingsverband op dat doel en geld dat daarmee te verdienen was, was gericht. In het onderhavige onderzoek zijn in een periode van anderhalf jaar 23 zaken aan het licht gekomen, waarvan er 21 plaatsvonden in de periode van ongeveer een jaar dat de organisatie actief was, waarin door verdachten (in wisselende samenstellingen) is samengewerkt tot het verwezenlijken van het beoogde doel. Het oogmerk van de organisatie was duidelijk gericht op het verkopen van omgekatte/gekloonde voertuigen en de daarbij behorende misdrijven oplichting, diefstal en witwassen.
Deelname
Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en, zo ja, of zijn bijdrage van dermate gewicht is geweest, dat kan worden gesproken van een strafbare deelname.
Verdachte heeft in totaal 17 kopers opgelicht (waarvan 1 poging), heeft zich 16 keer schuldig gemaakt aan witwassen en 11 keer aan heling. Het aandeel van verdachte in de organisatie was enorm groot. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie, te weten het verkopen van omgekatte voertuigen. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de organisatie en deze bijdrage heeft in aanzienlijke mate het oogmerk van de organisatie verwezenlijkt.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
4.1.8
Vrijspraak, feit 5: gebruik maken van valse/vervalste overschrijvingsbewijzen
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 5 ten laste, omdat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte ten tijde van de overschrijvingen gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste overschrijvingsbewijzen. Immers, er zijn in het onderzoek 13Subra geen valse of vervalste documenten aangetroffen die betrekking hebben op één van de ten laste gelegde zaaksdossiers. Uit de beschikbare bewijsmiddelen is enkel het vermoeden gerezen dat bij de overschrijvingen gebruik moet zijn gemaakt van valse of vervalste overschrijvingsbewijzen, maar dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het hem onder 5 ten laste gelegde.
Feiten 6 tot en met 9 en zaak B
4.1.9
Bewezenverklaring, feit 6 (zaaksdossier 19)
De rechtbank acht met de officier van justitie bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van één televisie, toebehorende aan [stichting] op 16 juni 2015. De rechtbank baseert dat oordeel op de aangifte van [aangever] waaruit blijkt dat op die datum een televisie is weggenomen en de verklaring van verdachte dat hij een televisie naar [winkel 1] heeft gebracht. De rechtbank spreekt verdachte vrij van diefstal van een tweede televisie, omdat het dossier daartoe onvoldoende bewijs bevat. Van braak wordt verdachte vrijgesproken, zoals ook door de raadsman bepleit.
4.1.10
Vrijspraak, feit 7 (zaaksdossier 18)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in feit 7 ten laste gelegde, bedreiging van mevrouw [slachtoffer] . Het dossier bevat enkel de verklaring van [slachtoffer] waarin zij aangeeft door verdachte te zijn bedreigd. Verdachte heeft het feit ontkend. De enkele verklaring van [slachtoffer] is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van bedreiging te komen.
4.1.11
Bewezenverklaring, feit 8 (zaaksdossier 18)
Verdachte heeft bekend de ruit vernield te hebben. Dit volgt ook uit de aangifte. De rechtbank acht dit feit dan ook, met de officier van justitie, bewezen. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.12
Bewezenverklaring, feit 9 (zaaksdossier 29)
Onder verwijzing naar de bewijsmiddelen zoals deze zijn opgenomen in
bijlage IIbij dit vonnis acht de rechtbank met de officier van justitie bewezen dat verdachte zich op 23 oktober 2015 (bij zijn aanhouding in de zaak 13Subra) schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en een patroon. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.1.13
Vrijspraak, zaak B (13/689657-14)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem in zaak B ten laste gelegde, zakkenrollerij. Op de beschikbare camerabeelden is naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk te zien of verdachte in de zakken van aangever heeft gevoeld. Daarnaast heeft aangever wisselende verklaringen afgelegd in die zin dat hij in eerste instantie over twee momenten heeft verklaard waarop er in zijn zakken werd gevoeld en later over één moment.

5.Bewezenverklaring

5.1
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing, dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het in zaak A en B ten laste gelegde (zoals in rubriek 5.2 is vermeld), op de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen.
5.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in onder 2 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
in de periode 27 maart 2014 tot en met 12 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en listige kunstgrepen hierna genoemde (aspirant) kopers hebben bewogen tot de afgifte van een hierna genoemd geldbedrag,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk:
  • een verkoper van een ander voertuig benaderd met het doel gegevens te verkrijgen waarmee het kenteken van dat voertuig op een andere naam kon worden gezet en/of
  • een kenteken van een voertuig doen laten overschrijven op een andere naam, waardoor een nieuw kentekenbewijs werd verkregen en/of
  • een duplicaatcode aangevraagd voor het verkrijgen van (duplicaat) kentekenplaten en/of
  • een voertuig (laten) voorzien van een ander, niet bij dat voertuig behorend, VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus (laten) voorzien van een valse identiteit en/of
  • dat voertuig, voorzien van een ander, niet bij dat voertuig behorend VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus voorzien van een valse identiteit, te koop aangeboden en/of
  • nadat een (aspirant) koper zich had gemeld, een afspraak voor een ontmoeting en/of bezichtiging gemaakt en/of
  • nadat de (aspirant) koper verdachte en/of zijn mededader(s) had ontmoet, zich uitgegeven voor de rechtmatige eigenaar althans voor een te goeder trouw zijnde verkoper en/of zich voorgedaan als beschikkingsbevoegd over het in de advertentie genoemde voertuig en/of
  • aan die (aspirant) koper dat voertuig, voorzien van een ander, niet bij dat voertuig behorend VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus voorzien van een valse identiteit, laten zien en/of
  • daarbij de indruk gewekt dat het op dat voertuig aanwezige VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs voor dat voertuig was afgegeven en aldus bij dat voertuig hoorde en/of dat het een "eerlijk" voertuig betrof en/of
  • vervolgens nadat er een verkoopprijs overeen was gekomen, dat voertuig aan de koper verkocht en geleverd en/of
waardoor die koper vervolgens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, immers werd aldus met betrekking tot:
ZD01
een scooter, merk en type Piaggio C38 met origineel kenteken [kenteken 7] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 6] in de periode van 12 december 2014 tot en met 18 december 2014 [persoon 14] en/of [winkel 3] Amsterdam bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 1.700,- euro en
ZD02
een scooter, merk en type Piaggo met origineel kenteken [kenteken 11] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 10] in de periode van 13 november 2014 tot en met 22 november 2014 [persoon 21] en/of Amsterdam [winkel 12] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.000,- euro en
ZD03
een motorscooter merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 35] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 3] in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 17 november 2014 [persoon 6] en/of [winkel 1] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 4.000,- euro en
ZD04
een scooter, merk en type Vespa LX Touring met origineel kenteken [kenteken 9] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 8] in de periode van 9 december 2014 tot en met 17 december 2014 [winkel 4] en/of [winkel 11] bewogen tot afgifte van een geldbedrag en
ZD05
een snorfiets, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 5] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 4] in de periode van 3 november 2014 tot en met 20 november 2014 [persoon 10] en/of [winkel 2] . bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.000,- euro en
ZD06
een motorscooter, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 2] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 1] in de periode van 24 oktober 2014 tot en met 3 november 2014 [persoon 2] en/of [winkel 1] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.400,- euro en
ZD07
een scooter, merk en type Piaggio origineel kenteken [kenteken 13] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 12] in de periode van 9 december 2014 tot en met 22 december 2014 [persoon 70] en/of [winkel 6] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 1.900,- euro en
ZD08
een scooter, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 15] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 14] in de periode van 5 april 2015 tot en met 14 april 2015 [persoon 29] en/of [winkel 7] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.200,- euro en
ZD09
een scooter, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 17] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 16] in de periode van 16 april 2015 tot en met 23 april 2015 [persoon 34] en/of [winkel 16] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 1.500,- euro en
ZD10
een scooter, merk en type Piaggio C38 met origineel kenteken [kenteken 19] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 18] in of omstreeks de periode van 20 april 2015 tot en met 2 mei 2015 [persoon 71] en/of [winkel 8] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 1.700,- euro en
ZD13
een scooter, merk en type Piaggio, met een onbekend gebleven origineel kenteken, valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 22] in of omstreeks de periode van 16 april 2015 tot en met 22 mei 2015
[persoon 47] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.100,- euro en
ZD14
een scooter, merk en type Vespa met origineel kenteken [kenteken 24] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 23] in of omstreeks de periode van 5 juni 2015 tot en met 1 augustus 2015 [persoon 50] en/of [bedrijf 3] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 1.650,- euro en
ZD15
een scooter, merk en type Piaggio C38 met origineel kenteken [kenteken 26] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 25] in de periode van 1 mei 2015 tot en met 4 juni 2015 [persoon 53] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.400,- euro en
ZD16
een scooter, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 36] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 27] in de periode van 28 mei 2015 tot en met 3 juni 2015 [persoon 56] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 2.250,- euro en
ZD22
een motorscooter, merk en type Piaggio met origineel kenteken [kenteken 30] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 29] in de periode van 25 juni 2015 tot en met 8 juli 2015 [persoon 59] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 6.000,- euro en
ZD23
een auto, merk Volkswagen Golf met origineel kenteken [kenteken 32] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 31] in de periode van 28 juni 2015 tot en met 14 juli 2015 [persoon 63] bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 9.000,- euro en
ten aanzien van het onder 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
in de periode 30 april 2015 tot en met 12 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen hierna genoemde (aspirant) koper hebben trachten te bewegen tot de afgifte van een hierna genoemd geldbedrag,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk:
  • een verkoper van een ander voertuig benaderd met het doel gegevens te verkrijgen waarmee het kenteken van dat voertuig op een andere naam kon worden gezet en/of
  • een kenteken van een voertuig (doen) laten overschrijven op een andere naam, waardoor een nieuw kentekenbewijs werd verkregen en/of
  • een duplicaatcode aangevraagd voor het verkrijgen van (duplicaat) kentekenplaten en/of
  • een voertuig (laten) voorzien van een ander, niet bij dat voertuig behorend, VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus (laten) voorzien van een valse identiteit en/of
  • dat voertuig, voorzien van een ander, niet bij dat voertuig behorend VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus voorzien van een valse identiteit, te koop aangeboden en/of
  • nadat een (aspirant) koper zich had gemeld, een afspraak voor een ontmoeting en/of bezichtiging gemaakt en/of
  • nadat de (aspirant) koper verdachte en/of zijn mededader(s) had ontmoet, zich uitgegeven voor de rechtmatige eigenaar althans voor een te goeder trouw zijnde verkoper en/of zich voorgedaan als beschikkingsbevoegd over het in de advertentie genoemde voertuig en/of
  • aan die (aspirant) koper dat voertuig, voorzien van een ander, niet bij die auto behorend VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs en aldus voorzien van een valse identiteit, laten zien en/of
  • daarbij de indruk gewekt dat het op dat voertuig aanwezige VIN-nummer en/of kenteken en/of kentekenplaten en/of kentekenbewijs voor dat voertuig was afgegeven en aldus bij dat voertuig hoorde en/of dat het een "eerlijk" voertuig betrof/of
om die (aspirant) koper vervolgens te bewegen tot bovenomschreven afgifte, immers werd aldus getracht met betrekking tot:
ZD11
een auto, merk BMW met origineel kenteken [kenteken 21] , valselijk voorzien van het kenteken [kenteken 20] in of omstreeks de periode van 30 april 2015 tot en met 7 mei 2015 [persoon 44] en/of [winkel 9] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag van 30.000,- euro;
ten aanzien van het onder 3 eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
in de periode van 27 maart 2014 tot en met 12 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, van
  • (ZD01) een voertuig (merk Piaggio C38) met kenteken [kenteken 7] en
  • (ZD02) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 11] en
  • (ZD03) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 35] en
  • (ZD04) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 9] en
  • (ZD05) een voertuig (merk Piaggio C38) met kenteken [kenteken 5] en
  • (ZD06) een voertuig (merk Piaggio M45) met kenteken [kenteken 2] en
  • (ZD07) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 13] en
  • (ZD08) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 15] en
  • (ZD09) een voertuig (merk Piaggio Vespa S) met kenteken [kenteken 17] en
  • (ZD10) een voertuig (Piaggio C38) met kenteken [kenteken 19] en
  • (ZD11) een voertuig (merk BMW) met kenteken [kenteken 21] en
  • (ZD14) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 24] en
  • (ZD15) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 26] en
  • (ZD16) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 36] en
  • (ZD22) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 30] en
  • (ZD23) een voertuig (merk Volkswagen Golf) met kenteken [kenteken 32] ;
de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voertuigen was, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), van voornoemde voertuigen de chassisnummer(s) en/of framenummer(s) en/of kentekenpla(a)t(en) gewijzigd of laten wijzigen en aldus de identiteit gewijzigd en laten wijzigen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat voornoemde voertuigen, geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en van voren omschreven misdrijf een gewoonte hebben gemaakt;
ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
in de periode van 27 maart 2014 tot en met 12 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander,
  • (ZD01) een voertuig (merk Piaggio C38) met kenteken [kenteken 7] en
  • (ZD02) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 11] en
  • (ZD03) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 35] en
  • (ZD04) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 9] en
  • (ZD05) een voertuig (merk Piaggio C38) met kenteken [kenteken 5] en
  • (ZD06) een voertuig (merk Piaggio M45) met kenteken [kenteken 2] en
  • (ZD07) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 13] en
  • (ZD09) een voertuig (merk Piaggio Vespa S) met kenteken [kenteken 17] en
  • (ZD10) een voertuig (Piaggio C38) met kenteken [kenteken 19] en
  • (ZD11) een voertuig (merk BMW) met kenteken [kenteken 21] en
  • (ZD16) een voertuig (merk Piaggio) met kenteken [kenteken 36] en
  • (ZD23) een voertuig (merk Volkswagen Golf) met kenteken [kenteken 32]
voorhanden gehad en/of overgedragen terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten dat voornoemde voertuigen, geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, en van voren omschreven misdrijf een gewoonte hebben gemaakt;
ten aanzien van het in onder 4 ten laste gelegde
in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 12 oktober 2015 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven met betrekking tot voertuigen, namelijk:
  • oplichting en
  • diefstal en
  • witwassen;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde (ZD 19)
in de periode van 12 juni 2015 tot en met 16 juni 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één televisie (merk Samsung), toebehorende aan [stichting] ;
ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde (ZD 18)
op 17 juni 2015 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, toebehorende aan [stichting] , heeft vernield door een steen door voornoemde ruit te gooien;
ten aanzien van het onder 9 ten laste gelegde
op 23 oktober 2015 te Amsterdam, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk BBM, 315 auto, kaliber 6,35 mm browning) en munitie van categorie III, te weten 1 patroon (kaliber 6,35 mm browning), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 3 oktober 2017.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien verdachte wordt veroordeeld voor één of meer feiten, bij het bepalen van de straf rekening te houden met de rol van verdachte bij deze strafbare feiten. Verdachte heeft als katvanger gefungeerd. De raadsman heeft gesteld zich te kunnen vinden in het advies van de reclassering, om verdachte een straf conform voorarrest op te leggen en een (forse) taakstraf, deels voorwaardelijk, in combinatie met reclasseringstoezicht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt in de eerste plaats veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie en een lange serie voor die organisatie gepleegde misdrijven. De criminele organisatie hield zich bezig met het omkatten van gestolen voertuigen met behulp van gegevens die aan bonafide aanbieders/verkopers waren ontfutseld, en het verkopen van die omgekatte voertuigen aan bonafide kopers. Per voertuig werden zodoende drie partijen benadeeld: het slachtoffer van de diefstal, degene aan wie de gegevens van het te klonen voertuig werden ontfutseld en de koper die door de nieuwe identiteit van het voertuig werd bewogen het tegen een normale marktprijs te kopen. Verdachte wist dat de voertuigen die hij verkocht uit misdrijf afkomstig waren, en wist dus dat daardoor de eigenaren van de voertuigen werden gedupeerd. Hij wist dat hij nog meer mensen dupeerde als hij hun voertuig, dat hij niet bezat, op zijn naam zette en nieuwe kentekenplaten aanvroeg om op een gestolen voertuig te zetten. Hij wist ook dat hij vervolgens nóg meer mensen dupeerde als hij ze de gestolen en omgekatte voertuigen verkocht. Verdachte en zijn medeverdachten bezorgden mensen problemen die uiteenliepen van administratieve en praktische problemen (tijdelijk niet mogen rijden, herkeuring) tot flinke financiële schade. Kennelijk interesseerde dat hen niets, en gingen zij slechts voor hun eigen geldelijke gewin.
Verdachtes handelen binnen de organisatie was langdurig (oktober 2014 - juli 2015), veelvuldig en hardnekkig, en brutaal. Zo was verdachte begin mei 2015 amper aan aanhouding ontkomen toen hij met zijn medeverdachte [medeverdachte 2] - die wel werd aangehouden - een gestolen en gekloonde BMW X6 probeerde te verkopen (zaaksdossier 11). Nog geen maand later was verdachte alweer volop actief bij het klonen en helen van gestolen voertuigen. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld voor een aantal andere feiten die losstaan van de voertuigcriminaliteit. Het verreweg ernstigste feit daarvan is dat hij op het - betrekkelijk toevallige - moment van zijn aanhouding een geladen pistool op zak had, terwijl hij zich op de openbare weg bevond en net boodschappen had gedaan bij de Albert Heijn.
Dit alles levert een zeer zorgelijk beeld op. Verdachte heeft zich steeds op zijn zwijgrecht beroepen en geen enkele inzage willen geven in zijn beweegredenen om de misdrijven te plegen waarvoor hij nu wordt veroordeeld. Hij heeft niet willen vertellen waarom hij bij zijn aanhouding met een geladen pistool op zak liep, en ook geen enkele inzage willen geven in hoe hij nu - toch alweer een tijd later - terugkijkt op de strafbare feiten en zijn rol binnen de criminele organisatie. De raadsman heeft gesteld dat verdachte slechts een katvanger was, maar verdachte heeft dat niet verklaard. Het is ook duidelijk onjuist, want de term katvanger wordt gebruikt voor mensen die bijvoorbeeld een voertuig of een vennootschap op hun naam laten zetten zonder te weten wat de daadwerkelijke bezitter/bestuurder daarmee doet en zelf niet veel meer doen dan bijvoorbeeld het afgeven van stukken of post. [verdachte] was evenwel intensief betrokken bij het verhullen van de herkomst van gestolen voertuigen door zelf tenaamstellingen te wijzigen en zelf nieuwe kentekenplaten aan te vragen, en heeft vervolgens zelf veelvuldig omgekatte/gekloonde voertuigen verkocht. Dat [verdachte] daarmee een rol had die veel makkelijker aan het licht zou komen dan de rol van bijvoorbeeld de medeverdachten die zich bezig hielden met het verkrijgen van gegevens over voertuigen om tenaamstellingen te wijzigen, maakt zijn rol zeker niet kleiner. Omdat verdachte weigert enige openheid van zaken te geven, kan de rechtbank moeilijk inschatten of hij in herhaling zal vallen.
Dat verdachte sinds zijn schorsing niet opnieuw in aanraking is gekomen met justitie en sinds enige tijd vast werk heeft zijn twee positieve ontwikkelingen, maar die kunnen het zorgelijke beeld maar in beperkte mate wegnemen.
De rechtbank acht het een passend uitgangspunt om iemand die wordt veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie als deze met een rol als die van verdachte en voor de serie bijbehorende oplichtingen, witwas- en helingsfeiten, een gevangenisstraf voor de duur van veertien tot vijftien maanden op te leggen. Dat is hetzelfde uitgangspunt als zij heeft gehanteerd bij medeverdachte [medeverdachte 1] , en hoger dan het uitgangspunt dat zij heeft gehanteerd bij medeverdachte [medeverdachte 2] , die een kleinere rol in de organisatie had.
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn landelijke oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Deze oriëntatiepunten van het LOVS gaan voor het enkele voorhanden hebben van een pistool uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, zonder strafverzwarende omstandigheden. In dit geval zijn er strafverzwarende omstandigheden. Het betreft een geladen vuurwapen, waarmee verdachte rondliep op de openbare weg en in een supermarkt. Onder die omstandigheden dient een gevangenisstraf van ten minste zes maanden te worden opgelegd.
Het uitgangspunt voor de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf komt daarmee uit op 20 tot 21 maanden. Verdachte was niet alleen betrokken bij voertuigcriminaliteit en het voorhanden hebben van een wapen, maar heeft ook een televisie gestolen en een ruit vernield. Hoewel dit ook kwalijke feiten zijn, leggen ze onvoldoende gewicht in de schaal om tot een hoger uitgangspunt te komen. De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, en ziet ook daarin geen reden een hogere straf op te leggen.
Verdachte is geschorst met als voorwaarde elektronisch toezicht (enkelband). Dat toezicht heeft ongeveer negen maanden geduurd, en in die periode is verdachte flink in zijn bewegingsvrijheid beperkt. De rechtbank is van oordeel dat dit in de straf moet worden verdisconteerd en doet dit door daar twee maanden van af te trekken.
De rechtbank zal de resterende 18 tot 19 maanden naar beneden afronden op 18 maanden, en de helft daarvan voorwaardelijk opleggen. De reden om zo’n groot deel voorwaardelijk op te leggen is vooral gelegen in de redelijk positieve ontwikkeling die verdachte volgens het reclasseringsrapport en naar eigen zeggen heeft doorgemaakt en zijn relatief jeugdige leeftijd. De rechtbank zal alle door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden opleggen.
Omdat verdachte ongeveer vier maanden in voorarrest heeft gezeten voordat hij werd geschorst, moet hij met deze strafoplegging weer “naar binnen”. De rechtbank is zich bewust van de mogelijkheid dat dit de eerder genoemde positieve ontwikkeling - in elk geval tijdelijk - doorbreekt. De serie feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld, en het feit dat hij daar geen enkele verantwoording over aflegt, laten de rechtbank echter geen andere optie. Er is nog onvoldoende met verdachte “afgerekend”. Het belang van verdachte, en tot op zekere hoogte de samenleving, bij het ongestoorde behoud van zijn werk, woning enzovoorts dient te wijken voor het - ook zwaarwegende - belang van de samenleving dat mensen die tientallen andere mensen benadelen door grootschalige voertuigcriminaliteit te plegen en met een geladen vuurwapen over straat lopen, daarvoor worden afgestraft.
Geen van de medeverdachten moet weer “naar binnen”. Dat heeft te maken met hoe lang de verschillende verdachten in voorlopige hechtenis hebben gezeten en de persoonlijke omstandigheden van de medeverdachten. Dat verdachte wel weer “naar binnen” moet is met name het gevolg van het feit dat verdachte naast de in het kader van de criminele organisatie gepleegde feiten een ander ernstig, gevangenisstrafwaardig feit heeft begaan, namelijk het bezit van een geladen vuurwapen op de openbare weg.
De rechtbank heeft de eis van de officier, die in het geval van verdachte is gebaseerd op ongeveer dezelfde feiten als waarvoor hij door de rechtbank wordt veroordeeld, niet gevolgd, omdat die geen recht doet aan de ernst van de strafbare feiten, in het bijzonder het feit dat verdachte bij zijn aanhouding een geladen vuurwapen op zak had.
De rechtbank ziet overigens geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte heeft zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 13] , [persoon 19] , [persoon 5] , [persoon 72] , [persoon 23] , [persoon 52] , [persoon 73] , [persoon 74] , [persoon 47] , [persoon 53] en [persoon 56] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat met betrekking tot die feiten is gerekwireerd tot vrijspraak.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [winkel 3] / [persoon 14] , [winkel 12] / [persoon 21] , [winkel 11] / [winkel 4] , [winkel 1] / [persoon 2] , [winkel 13] / [persoon 75] , [persoon 34] , [winkel 14] / [persoon 76] en [persoon 68] betoogd dat deze vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de vorderingen zijn ingediend door bedrijven en steeds is verzuimd een uittreksel uit de Kamer van Koophandel bij het verzoek te voegen.
De vordering van [bedrijf 1] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat een onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de in deze zaak te bewijzen feiten en de diefstal als gevolg waarvan [bedrijf 1] schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 63] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 9.000,-, met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2015. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
De vordering van benadeelde partij [persoon 56] kan tot een bedrag van € 2.250,- worden toegewezen, met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2015. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [persoon 13] , [persoon 19] , [persoon 5] , [persoon 16] , [persoon 23] , [persoon 52] , [persoon 53] , [persoon 73] en [persoon 74] dienen te worden afgewezen, omdat de raadsman en de officier van justitie van oordeel zijn dat verdachte van die feiten dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman verzocht deze vorderingen af te wijzen nu de benadeelden niet aan de stelplicht en bewijslast hebben voldaan.
De raadsman heeft bepleit dat de vorderingen tot immateriële schade van de benadeelde partijen [persoon 14] , [persoon 19] , [persoon 53] onvoldoende zijn onderbouwd en heeft verzocht deze af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen tot materiële schade van de benadeelde partijen [persoon 14] , [persoon 21] /Amsterdam [winkel 12] , [winkel 4] / [winkel 15] , [persoon 2] / [winkel 1] , [winkel 13] , [persoon 34] , [persoon 77] , [persoon 47] , [persoon 56] , [persoon 63] , [persoon 68] dienen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu niet is gebleken dat de door de benadeelden aangeschafte voertuigen zijn gerevindiceerd, of onttrokken aan het verkeer via een onherroepelijke einduitspraak. Derhalve kan nu niet vastgesteld worden wat de schade is van de benadeelden. Dan wel hebben de benadeelde partijen niet voldaan aan de stelplicht en bewijslast, aldus de raadsman.
De raadsman heeft voorts verzocht de schadevergoedingsmaatregel niet toe te wijzen daar waar de vordering is ingediend door een bedrijf.
De raadsman heeft verzocht de vordering van [bedrijf 1] af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, nu de schade van [bedrijf 1] is veroorzaakt door diefstal en verdachte geen diefstal ten laste gelegd is. Daarnaast is de schade niet nader onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
Algemene beschouwingen
9.3.1.1 Vertegenwoordigingsbevoegdheid benadeelde bedrijven
Bijna alle benadeelde bedrijven hebben bij hun vordering geen uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd waaruit blijkt dat de persoon die de vordering heeft ingediend, bevoegd is het bedrijf te vertegenwoordigen. Het ontbreken van een uittreksel heeft, anders dan door de officier en de raadsman is bepleit, zeker niet zonder meer als gevolg dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Er kan aanleiding te zijn om zo’n uittreksel te verlangen, maar dan dienen er wel concrete aanknopingspunten in het dossier te vinden te zijn of door de verdediging te zijn aangevoerd, die aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die de vordering heeft ingediend doen twijfelen. Deze aanknopingspunten ontbreken in dit onderzoek. De personen die namens de benadeelde bedrijven de vorderingen hebben ingediend, hebben ook aangifte gedaan namens het bedrijf. Dit wijst er eerder op dat de betreffende persoon wel vertegenwoordigingsbevoegd is. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de benadeelde bedrijven rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd.
9.3.1.2 Verweer: gestolen voertuigen (mogelijk) niet gerevindiceerd of onttrokken aan het verkeer
Uitgangspunt bij gestolen voertuigen is dat deze na inbeslagname teruggaan naar de oorspronkelijke (bestolen) eigenaar, dan wel, als deze ze aan een verzekeraar heeft gecedeerd, hun verzekeraar. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier te vinden dat in 13Subra van dit uitgangspunt is afgeweken of zal worden afgeweken. Door de raadsman is ook niet gemotiveerd betoogd waarom dit in 13Subra anders zou zijn. Het verweer wordt daarom verworpen.
9.3.1.3 De vorderingen tot immateriële schadevergoeding
De wet regelt in artikel 106, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Op grond van voornoemd artikel kan immateriële schadevergoeding worden toegekend indien sprake is van ‘aantasting van de persoon op andere wijze’. Dit begrip wordt door de Hoge Raad beperkt uitgelegd. Wie slachtoffer wordt van diefstal van een voertuig, oplichting door mensen die gegevens over een voertuig ontfutselen of oplichting door koop van een gestolen voertuig, wordt niet in de persoon aangetast, tenzij iemand daardoor geestelijk letsel in de zin van een aan de hand van objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld zou hebben opgelopen. In geen enkele zaak is onderbouwd of gebleken dat daarvan sprake is. Het vormt een onevenredige belasting van dit strafproces om deze vorderingen eventueel nader te laten onderbouwen, zodat alle vorderingen tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen hun vordering dan eventueel nog bij de civiele rechter aanbrengen.
9.3.2
Vorderingen niet-ontvankelijk
De aangevers [persoon 13] (ZD 1, feit 1), [persoon 19] (ZD 2, feit 1), [persoon 5] (ZD 3, feit 1), [persoon 72] (ZD 4, feit 1), [persoon 23] (ZD 7, feit 1), [persoon 52] (ZD 15), [persoon 73] (ZD 21, feit 1) en [persoon 74] (ZD 25, feit 1) hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij zijn echter niet-ontvankelijk in hun vorderingen in deze zaak omdat verdachte van feit 1 wordt vrijgesproken.
Aangever [persoon 68] (ZD 24, feit 2) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij is niet-ontvankelijk in zijn vorderingen in deze zaak omdat verdachte in ZD24 van feit 2 wordt vrijgesproken.
9.3.3
De vordering van [persoon 14] / [winkel 3] (ZD 1, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 14] vordert € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding en daarnaast
€ 2.600,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde materiële schadebedrag bestaat voor € 1.700,- uit het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig en voor het overige uit kosten gemaakt ten behoeve van het opknappen van het voertuig.
De vordering immateriële schadevergoeding wordt, onder verwijzing naar wat hiervoor onder 9.3.1.3 is overwogen, niet-ontvankelijk verklaard.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig van € 1.700,- komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. De vordering tot vergoeding van kosten gemaakt ten behoeve van het opknappen van het voertuig is onvoldoende onderbouwd en komt om die reden niet voor vergoeding in aanmerking. De vordering tot materiële schadevergoeding wordt daarom voor het overige niet ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.700,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 18 december 2014.
9.3.4
De vordering van [persoon 21] / [winkel 5] (ZD 2, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 21] / [winkel 5] vordert € 2.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig van € 2.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van in totaal € 2.000,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 22 november 2014.
9.3.5
De vordering van [winkel 11] (ZD 4, feit 2)
De benadeelde partij [winkel 4] vordert € 3.400,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering betreft voor € 3.150,- het bedrag waarvoor de benadeelde het omgekatte voertuig heeft doorverkocht aan een derde en voor € 250,- aan proceskosten.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [winkel 4] € 2.350,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De gederfde winst van de doorverkoop door [winkel 4] , die moest worden teruggedraaid, is geen rechtstreekse schade van de oplichting. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevraagde vergoeding voor kosten gemaakt ten behoeve van rechtsbijstand is onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.350,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 december 2014.
9.3.6
De vordering van [persoon 2] / [winkel 1] (ZD 6, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 2] / [winkel 1] vordert € 3.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering betreft het bedrag waarvoor de benadeelde het omgekatte voertuig heeft doorverkocht aan een derde.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 2] € 2.400,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De gederfde winst van de doorverkoop door [persoon 2] / [winkel 1] , die moest worden teruggedraaid, is geen rechtstreekse schade van de oplichting. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.400,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 3 november 2014.
9.3.7
De vordering van [persoon 24] / [winkel 6] (ZD 7, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 24] / [winkel 6] vordert € 2.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering betreft het bedrag waarvoor de benadeelde het voertuig heeft doorverkocht aan een derde.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 24] € 1.900,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De gederfde winst van de doorverkoop door [persoon 24] / [winkel 6] , die ongedaan moest worden gemaakt, is geen rechtstreekse schade van de oplichting. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.900,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 22 december 2014.
9.3.8
De vordering van [persoon 34] / [winkel 16] (ZD 9, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 34] vordert € 2.925,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag betreft voor € 2.575,- het bedrag waarvoor de benadeelde het omgekatte voertuig heeft doorverkocht aan een derde, voor € 275,- aan keuring door de RDW en voor € 75,- uit gederfde inkomsten.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 34] € 1.500,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De gederfde winst van de doorverkoop door [persoon 34] , die ongedaan moest worden gemaakt, is geen rechtstreekse schade van de oplichting. De benadeelde partij zal voor dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De gevraagde vergoeding voor kosten gemaakt ten behoeve van keuring door de RDW en gederfde inkomsten is onvoldoende onderbouwd met stukken (bijvoorbeeld een factuur). Wel acht de rechtbank aannemelijk dat de keuring van het voertuig door de RDW kosten zijn verbonden. De rechtbank schat deze kosten op € 75,- en wijst dit bedrag dan ook toe. Voor het overige wordt de vordering op dit punt niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank waardeert het toe te wijzen bedrag in totaal op € 1.575,-.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.575,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 23 april 2015.
9.3.9
De vordering van [persoon 39] / [winkel 8] (ZD 10, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 39] / [winkel 8] vordert € 1.945,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 1.750,- uit het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig en voor € 195,- aan kosten voor het rijklaar maken van het voertuig.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 39] € 1.700,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De gevraagde vergoeding voor kosten rijklaar maken is onvoldoende onderbouwd. De vordering wordt voor het meerdere dan € 1.700,- niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.700,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 2 mei 2015.
9.3.10
De vordering van [persoon 45] / [bedrijf 1] (ZD 11)
De benadeelde partij [persoon 45] / [bedrijf 1] vordert € 20.800,- aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat voor € 9.800,- uit doorbetaalde leasetermijnen (7 maanden maal € 1.400,-) van de gestolen auto, voor € 5.000,- aan goederen uit de gestolen auto en voor € 6.000,- aan waardevermindering van die auto.
Materiële schade
De schade van € 5.000,- aan goederen die uit de auto zijn weggenomen, is veroorzaakt door de diefstal. Verdachte wordt daar niet voor veroordeeld. De benadeelde partij is in dit deel van de vordering dus niet-ontvankelijk.
De vordering is voor wat betreft de leasetermijnen onvoldoende onderbouwd. De leasetermijnen lijken voort te vloeien uit huurkoop en dus te zien op de afbetaling van de auto. Deze kosten zouden zonder het strafwaardige handelen van verdachte ook zijn gemaakt. Wel acht de rechtbank aannemelijk dat door [bedrijf 1] schade is geleden, voor vervangend vervoer en waardevermindering van de auto, als gevolg van het onder 3 bewezen geachte witwassen (het omkatten). De rechtbank schat deze schade op € 5.000,- en zal de vordering tot dit bedrag dan ook toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank legt niet de schadevergoedingsmaatregel op, nu de benadeelde een rechtspersoon betreft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 5.000,- zal worden toegewezen.
9.3.11
De vordering van [persoon 47] (ZD 13, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 47] vordert € 2.554,06 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 2.200,- uit het aankoopbedrag van het (moet worden aangenomen) omgekatte voertuig, voor € 276,86,- aan doorbetaalde verzekeringspremie, voor € 37,20 aan benzinekosten en voor € 40,- uit reparatiekosten.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 47] € 2.100,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij is voor het meer gevorderde niet ontvankelijk.
De gevraagde vergoeding voor kosten gemaakt ten behoeve van premie-, benzine- en reparatiekosten is onvoldoende onderbouwd. De vordering wordt op dit punt eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.100,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 22 mei 2015. De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op.
9.3.12
De vordering van [persoon 53] (ZD 15, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 53] vordert € 750,- aan immateriële schadevergoeding en daarnaast
€ 2.629,65 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 2.400,- uit het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig, voor € 149,82 aan doorbetaalde verzekeringspremie, voor € 70,- aan een slot en voor € 9,83 aan overschrijvingskosten.
Immateriële schade
De vordering immateriële schadevergoeding wordt, onder verwijzing naar wat hiervoor onder 9.3.1.3 is overwogen, niet-ontvankelijk verklaard.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 47] € 2.400,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2.
De gevraagde vergoeding voor kosten gemaakt ten behoeve van premie- en overschrijvingskosten en kosten voor een nieuw slot is onvoldoende onderbouwd. De vordering wordt op dit punt niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.400,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 4 juni 2015. De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op.
9.3.13
De vordering van [persoon 56] (ZD 16, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 56] vordert € 3.600,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat voor € 2.400,- uit het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig, voor € 700,- aan kosten advocaat en telefoonkosten en voor € 500,- advocaatkosten.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 56] € 2.250,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2. Dit bedrag komt dan ook voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij is voor het meergevorderde niet ontvankelijk in zijn vordering. De gevraagde vergoeding voor kosten gemaakt ten behoeve van advocaat- en telefoonkosten is onvoldoende onderbouwd. De vordering wordt op dit punt eveneens niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 2.250,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 3 juni 2015. De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op.
9.3.14
De vordering van [persoon 63] (ZD 23, feit 2)
De benadeelde partij [persoon 63] vordert € 9.000,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag betreft het aankoopbedrag van het (naar later bleek) omgekatte voertuig.
Materiële schade
Het aankoopbedrag van het omgekatte voertuig komt voor vergoeding in aanmerking. Uit de aangifte blijkt dat [persoon 63] € 9.000,- voor het voertuig heeft betaald. Deze schade betreft rechtstreekse schade, welke is geleden als gevolg van de bewezen verklaarde oplichting in feit 2.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding van in totaal € 9.000,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 14 juli 2015. De rechtbank legt de schadevergoedingsmaatregel op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 47, 57, 140, 310, 326, 350, 416, 417 420bis, 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1, 5 en 7 en in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 2, 3, 4, 6, 8 en 9 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 2 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
ten aanzien van het in zaak A onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde
medeplegen van poging tot oplichting;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van het in zaak A onder 3 tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde
medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling;
ten aanzien van het in zaak A onder 4 bewezen verklaarde:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het in zaak A onder 6 bewezen verklaarde:
diefstal;
ten aanzien van het in zaak A onder 8 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van het in zaak A onder 9 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
een gedeelte, groot 9 (negen) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde dient zich conform de afspraak met zijn toezichthouder te melden bij reclassering Inforsa op het adres: Sarphatistraat 8-14 te Amsterdam. Hierna dient veroordeelde zich te blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gedragsinterventie
Veroordeelde dient deel te nemen aan de gedragsinterventie: GI-GGZ Leefstijltraining.
Behandelverplichting – ambulante behandeling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor middelengebruik en/of psychische problemen bij de Forensisch Ambulante Zorg van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven, indien de reclassering dat noodzakelijk acht.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde wordt verplicht om vanaf het moment dat de proeftijd zal starten mee te werken aan woonbegeleiding door Discus of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, te verblijven en zich te houden aan het ( [persoon 48] -)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan schuldhulpverlening of afbetalingsregeling, zoals afgesproken met de maatschappelijk werker van het Forensisch Jeugdteam van Inforsa, indien en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Veroordeelde wordt verplicht mee te werken aan een intelligentietest.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart
[persoon 13]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 19]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 5]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 16]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 23]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 52]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 73]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 74]niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart
[persoon 68]niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 14] / [winkel 3], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 1.700,- (zeventienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 18 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 14] / [winkel 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van
[persoon 21] / [winkel 12], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 2.000,- (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 21] / [winkel 12] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[winkel 11], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 2.350,- (drieëntwintighonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 17 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [winkel 11] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 2] / [winkel 1], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 2.400,- (vierentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 november 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] / [winkel 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 24] / [winkel 6], gevestigd te [plaats 2] , toe tot € 1.900,- (negentienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 december 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 24] / [winkel 6] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 34] / [winkel 16], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 1.575,- (vijftienhonderd en vijfenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 34] / [winkel 16] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 39] / [winkel 8] ,gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 1.700,- (zeventienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 2 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 39] / [winkel 8] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 45] / [bedrijf 1] ,gevestigd te [plaats 1] toe tot
€ 5.000,- (vijfduizend euro). Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 45] / [bedrijf 1] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 47] ,wonende te [plaats 1] , toe tot € 2.100,- (eenentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 47] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 47] € 2.100,- (eenentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 mei 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 31 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 53], gevestigd te [plaats 1] , toe tot € 2.400,- (vierentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 53] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 53] € 2.400,- (vierentwintighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 34 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 56] ,wonende te [woonplaats] , toe tot € 2.250,- (tweeëntwintighonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 56] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 56] € 2.250,- (tweeëntwintighonderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 3 juni 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 32 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering tot materiële schade van
[persoon 63] ,wonende te [plaats 1] , toe tot € 9.000,- (negenduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 63] , voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 63] € 9.000,- (negenduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 80 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2017.