ECLI:NL:RBAMS:2017:9861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
13/741123-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake vormverzuimen en bewezenverklaring van wapen- en drugsmisdrijven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998 en gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank constateerde drie vormverzuimen: onrechtmatige staande houding, onrechtmatige fouillering en het niet tijdig geven van de cautie. Ondanks deze verzuimen besloot de rechtbank niet over te gaan tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. De verdachte werd bewezen verklaard voor het voorhanden hebben van een revolver, cocaïne en MDMA. De rechtbank oordeelde dat de staande houding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van schuld was. De fouillering was ook onrechtmatig, aangezien er geen ernstige bezwaren waren voor een kledingonderzoek. De verdachte had bovendien vragen over een strafbaar feit moeten beantwoorden zonder dat hem de cautie was gegeven. De rechtbank oordeelde echter dat deze schendingen niet zo ingrijpend waren dat bewijsuitsluiting of strafvermindering gerechtvaardigd was. De rechtbank achtte de feiten bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot 150 dagen jeugddetentie, waarvan 55 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals toezicht door de jeugdreclassering en deelname aan een traject in Polen. De rechtbank legde ook de tenuitvoerlegging op van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, waaronder een taakstraf en een gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/741213-17, 13/157459-16 (TUL) en 13/038484-17 (TUL)
Datum uitspraak: 21 december 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA] ,
gedetineerd in het [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.A. de Back, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. N.M. van Wersch, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Diemen, althans in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson), en/of munitie van categorie III, te weten 6 patronen (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 05 september 2017 te Diemen, althans in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 0,23 gram cocaine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op of omstreeks 24 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 2.79 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
- 0,05 gram amfetamine en MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en MDMA, zijnde cocaïne en/of amfetamine en MDMA (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen. Zij komt hiertoe op grond van de bekennende verklaring van verdachte op de zitting, de processen-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van technisch onderzoek en de uitslag van de onderzochte cocaïne. De officier van justitie verzoekt verdachte vrij te spreken van het voorhanden hebben van 0,05 gram amfetamine, nu deze stof ten tijde van het ten laste gelegde feit nog niet vermeld stond op Lijst I van de Opiumwet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich primair op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1. en 2. ten laste gelegde. Hij is van mening dat de staande houding en de fouillering van verdachte onrechtmatig zijn. Bovendien had verdachte na de staande houding en de fouillering de cautie gegeven moeten worden. Dit is niet gebeurd, zodat ook dit een vormverzuim met zich meebrengt. De raadsman bepleit bewijsuitsluiting van al het onrechtmatig verkregen bewijs, wat tot vrijspraak van het onder 1. en 2. ten laste gelegde zou moeten leiden. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de drie voornoemde vormverzuimen strafvermindering als gevolg moeten hebben. Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Vormverzuim(en)
De rechtbank is van oordeel dat de staande houding van verdachte onrechtmatig was. Verbalisanten kregen een melding dat twee personen in de Havikskruid te Diemen iemand aan het opwachten waren. Aldaar aangekomen zagen zij dat de twee personen, onder wie naar later zou blijken verdachte, met versnelde pas richting de bushalte liepen. Uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisant hierop besloot te gaan rennen, zodat hij verdachte kon staande houden. Er was echter nog geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, zoals op grond van de artikelen 27 en 52 van het Wetboek van Strafvordering vereist is voor een staande houding. Dit maakt dat de latere staande houding onrechtmatig was.
Hierna trok de verbalisant verdachte na in de politiesystemen, waaruit volgde dat hij meerdere antecedenten ter zake de Opiumwet had. Op grond van artikel 9 van de Opiumwet werd verdachte vervolgens gefouilleerd. Volgens lid 2 van voornoemd artikel, zijn er voor een onderzoek aan de kleding ernstige bezwaren nodig. Het hebben van antecedenten valt hier niet onder. Naar het oordeel van de rechtbank was deze fouillering dus onrechtmatig.
Ook werd verdachte op straat, voordat hem de cautie was gegeven, een aantal vragen met betrekking tot een strafbaar feit gesteld. Dit levert volgens de rechtbank eveneens een vormverzuim op.
In tegenstelling tot de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat deze vormverzuimen niet leiden tot bewijsuitsluiting of strafvermindering. De schendingen zijn niet dusdanig ingrijpend en leveren niet in die mate een inbreuk op ten aanzien van de grondrechten van verdachte, dat bewijsuitsluiting moet volgen. Verder is niet gesteld dat verdachte enig concreet nadeel heeft ondervonden als gevolg van de vormverzuimen. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot strafvermindering.
4.3.2.
Het oordeel ten aanzien van het onder 1. en 2. en 3. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. De rechtbank grondt haar oordeel op de bekennende verklaring van verdachte op zitting, de processen-verbaal van bevindingen, het proces-verbaal van technisch onderzoek, de uitslag van de onderzochte cocaïne ter zake feit 2 en het drugsrapport ter zake feit 3.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in onder 1. ten laste gelegde:
op 5 september 2017 te Diemen, één wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Smith & Wesson), en munitie van categorie III, te weten 6 patronen (kaliber .22 Long Rifle), voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in onder 2. ten laste gelegde:
op 5 september 2017 te Diemen, opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,23 gram cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het in onder 3. ten laste gelegde:
op 24 november 2016 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,79 gram cocaïne en 0,05 gram amfetamine en MDMA, middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 150 dagen, waarvan 55 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden, zoals deze door de jeugdreclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich ten aanzien van de strafmaat op hetzelfde standpunt als de officier van justitie.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver en patronen. Uit het opgemaakte proces-verbaal van het wapenonderzoek volgt dat de revolver was geladen en voor onmiddellijk gebruik gereed was. Vuurwapens worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vormen een groot gevaar en een aanzienlijke bedreiging voor de samenleving. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank vindt het een zorgelijk feit dat verdachte met een revolver op zak over straat loopt, zeker gezien zijn jeugdige leeftijd.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een kleine hoeveelheid harddrugs, te weten cocaïne en amfetamine/MDMA. Dergelijke verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel lichamelijk, psychisch en sociaal schadelijke gevolgen met zich brengt. Met de verboden handel van deze middelen worden grote winsten gemaakt. Daarnaast gaat de verspreiding van deze drugs gepaard met andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft daaraan bijgedragen door deze middelen voorhanden te hebben.
Blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 10 november 2017 is verdachte eerder voor Opiumwet gerelateerde misdrijven veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom over te gaan tot het plegen van dergelijke feiten.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt voor het voorhanden hebben van een revolver, uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De rechtbank ziet aanleiding een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals deze door de jeugdreclassering zijn geadviseerd. De rechtbank bepaalt dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/157459-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 december 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 40 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op één jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 11 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/038484-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 24 mei 2017 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat van deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijk opgelegde straffen gevorderd. Zij heeft daarbij in de zaak met parketnummer 13/038484-17 verzocht de gevangenisstraf voor de duur van één maand om te zetten in een taakstraf voor de duur van 60 uren.
De raadsman heeft zich wat betreft de vorderingen tenuitvoerlegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straffen te bevelen.
De rechtbank zal in de zaak met parketnummer 13/038484-17 de eerder opgelegde gevangenisstraf omzetten in een taakstraf van 60 uren.
Daarbij merkt de rechtbank op dat zij ervan uit gaat dat – zoals door de officier van justitie ter zitting toegezegd – de uit te voeren taakstraffen worden geacht te zijn uitgevoerd indien verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden het traject in Polen heeft afgerond.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 77c, 77z, 77aa en 77za van het Wetboek van Strafrecht, op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
- Handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Ten aanzien van het onder 2. en 3. ten laste gelegde:
- Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 2 van de Opiumwet, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie, voor de duur van
150 (honderdvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
48 (achtenveertig) dagen, van deze
jeugddetentieniet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde vanaf 28 december 2017:
meewerkt met de begeleiding vanuit CuraXL en zich houdt aan de aanwijzingen die hem in dat kader worden gegeven, ook als dat inhoudt dat hij geen gebruik mag maken van
social media;
wordt verplicht mee te werken aan een traject in Polen vanuit CuraXL dat start op 28 december 2017 voor een minimale duur van drie maanden met als vervolg een begeleid wonen-traject buiten Amsterdam. Hij zal daartoe verblijven in begeleid wonen, en zal meewerken aan het verkrijgen en behouden van zijn dagbesteding, zulks als de jeugdbescherming nodig acht;
zich direct vanuit de Penitentiaire Inrichting laat ophalen door jeugdreclassering en/of CuraXL indien zij dit noodzakelijk vinden om hem vervolgens naar Polen te (laten) brengen;
zich onder toezicht en begeleiding laat stellen van de jeugdreclassering, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Draagt de jeugdreclassering van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Wijst af de vordering van de officier van justitie, die strekt tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen revolver, nu verdachte daar reeds afstand van heeft gedaan.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 6 december 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 40 (veertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 24 mei 2017 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van 1 (één) maand – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de tenuitvoerlegging van de taakstraf plaatsvindt in het kader van het reguliere Polentraject van Cura XL, zoals expliciet door de officier van justitie is toegezegd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 28 december 2017.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2017.