ECLI:NL:RBAMS:2017:9860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
13/684248-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens meerdere winkeldiefstallen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2017, is de verdachte, geboren in Italië in 1964, beschuldigd van vijf winkeldiefstallen, waarvan één met geweld, gepleegd tussen 7 september 2016 en 28 juni 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en de verdediging door mr. C.T. Pittau. De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, waarbij de rechtbank op basis van aangiftes en camerabeelden tot de conclusie komt dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank acht het geweld bij de eerste diefstal niet bewezen, maar de overige feiten zijn wel bewezen verklaard. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 240 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank heeft ook beslist dat de in beslag genomen goederen bewaard moeten worden ten behoeve van de rechthebbende. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684248-17
Datum uitspraak: 7 december 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] [woonplaats] gedetineerd in de “Penitentiaire Inrichting [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.H. Boersma, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.T. Pittau, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan vijf winkeldiefstallen, waarvan één met geweld, gepleegd in de periode van 7 september 2016 tot en met 28 juni 2017. De hele tenlastelegging is opgenomen in de bijlage en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte van het onder 3. primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat onvoldoende duidelijk is of verdachte lamskoteletten of zijn eigen telefoon in zijn zak stopte dan wel eruit haalde. Ten aanzien van de overige feiten refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Oordeel over het onder 1. ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1. ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De rechtbank komt hiertoe op grond van de aangifte en de bekennende verklaring die verdachte op de zitting van 8 september 2017, ten aanzien van de diefstal, heeft afgelegd. De rechtbank acht echter het ten laste gelegde geweld bij deze diefstal niet bewezen, omdat de rechtbank van oordeel is dat de duw, waarover aangever spreekt, niet is gegeven teneinde het bezit van het gestolene te verzekeren. Immers, meteen na deze duw gaf verdachte de schoenen terug aan aangever.
4.3.2.
Oordeel over het onder 3. ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3. primair ten laste gelegde bewezen. Aan de hand van de camerabeelden is volgens de rechtbank voldoende vast komen te staan dat verdachte de lamskoteletten in de winkel in zijn jaszak heeft gestopt. Hierdoor heeft hij het goed onttrokken aan de heerschappij van de eigenaar, waarvan deze aangifte heeft gedaan. Verdachte heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan diefstal. Dat verdachte de lamskoteletten hierna weer in een ander schap – buiten het zicht van de camera’s – heeft teruggelegd maakt dit niet anders, omdat de diefstal toen al was voltooid.
4.3.3.
Oordeel over het onder 2., 4. en 5., ten laste gelegde
De rechtbank acht de feiten, zoals ten laste gelegd onder 2., 4. en 5., bewezen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de aangiftes en de op 8 september 2017 ter zitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van die feiten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:
op 30 mei 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paar schoenen (waarde 49,90 euro), toebehorende aan Van Haren (vestiging [adres vestiging] );
ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:
op 7 september 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kledingstukken, toebehorende aan winkelbedrijf H&M ( [adres 2] );
ten aanzien van het onder 3. primair ten laste gelegde:
op 13 januari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee pakken lamskoteletten, toebehorende aan winkelbedrijf Marqt;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
op 13 januari 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas, toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 1] ;
ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde:
op 28 juni 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paar schoenen (ter waarde van 85,- euro), toebehorende aan winkelbedrijf [winkelbedrijf 2] (gelegen aan de [adres 3] ).

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 235 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden, zoals de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 1 december 2017, aan het voorwaardelijk strafdeel te verbinden. De officier van justitie heeft voorts mee gedeeld dat het zijn bedoeling is het onvoorwaardelijke deel van de door hem geëiste vrijheidsstraf gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte niet de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) op te leggen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een deels voorwaardelijke straf gepast is, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 1 december 2017.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ter terechtzitting is het advies van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 1 december 2017 besproken. Daarnaast was R. Jacobs, reclasseringswerker en opsteller van voornoemd rapport, op de zitting aanwezig. Uit het rapport volgt onder meer dat de mogelijkheid bestaat dat verdachte de verantwoordelijk wenst te nemen voor zijn delictgedrag en een ander leven zou willen, maar dat hij de vaardigheden mist om uit een destructieve relatie en/of middelengebruik te stappen. Daarnaast staat in het rapport dat niet valt uit te sluiten dat verdachte ontvankelijk is voor hulpverlening en dat hij daadwerkelijk anders wil. Verdachte heeft op zitting verklaard gemotiveerd te zijn en te willen meewerken aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. Ook is hij voornemens werk te zoeken en de Nederlandse taal te leren.
In het rapport wordt geadviseerd aan verdachte als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht bij het Leger des Heils, een behandelverplichting – ambulante behandeling (inclusief medewerking aan urinecontroles), een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang en tot slot medewerking verlenen aan budgetbeheer en/of schuldhulpverlening.
In tegenstelling tot het rapport van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 23 augustus 2017, opgesteld ten behoeve van de vorige rechtszitting op 8 september 2017, concludeert dit rapport dus niet tot oplegging van een (on)voorwaardelijke ISD-maatregel. Dit is door reclasseringswerker R. Jacobs ter zitting bevestigd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen en dat zijn hinderlijke en vervelende feiten. Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 15 augustus 2017 is verdachte al veelvuldig wegens vermogensdelicten veroordeeld.
De rechtbank ziet, gelet op de verklaringen van verdachte en R. Jacobs op zitting en het reclasseringsrapport, geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf en van het advies van de reclassering. De rechtbank legt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op, die gelijk is aan zijn voorarrest. Daarnaast bepaalt de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf ter hoogte van 60 dagen, en stelt daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: 1 STK Schoenen en 1 STK Jas.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De rechtbank is van oordeel dat beide inbeslaggenomen goederen dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1., 2., 3. primair, 4. en 5. ten laste gelegde:
-
Diefstal, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
60 (zestig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht. De veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen volgend op het onherroepelijk worden van zijn vonnis en bij invrijheidstelling melden bij de reclassering van het Leger des Heils op het volgende adres: [adres 4] Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Behandelverplichting – Ambulante behandeling – Urinecontroles. De veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij [ambulante zorg 1] , [ambulante zorg 2] of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Veroordeelde werkt mee aan urinecontroles teneinde zicht te krijgen op middelengebruik en werkt, naast de beschreven trajecten bij [ambulante zorg 1] of [ambulante zorg 2] , mee aan een aanvullend traject bij de verslavingszorg in geval de reclassering dat nodig vindt.
Opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De veroordeelde wordt verplicht om vanaf het moment dat er een passende plek beschikbaar is te verblijven in [naam verblijfplaats] of een soortgelijke instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. In de periode tot aan een eventuele opname overlegt betrokkene met de reclassering en zal hij verblijven in een setting voor maatschappelijke opvang in geval de reclassering dat nodig acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende. De veroordeelde wordt verplicht om inzage te geven in zijn financiële situatie en mee te werken aan budgetbeheer en/of schuldhulpverlening in geval de reclassering dat nodig acht. De veroordeelde wordt verplicht om 26 uur dagbesteding te hebben in de week en/of aantoonbare inzet te tonen om deze te verkrijgen en/of werkt mee aan een re-integratie traject (voor minimaal 26 uur in de week) bij 50/50, Leger des Heils, of een soortgelijk project.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de onder 9. genoemde goederen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2017.