ECLI:NL:RBAMS:2017:9596

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
13/650350-15 (A) en 13/659212-16 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor gewelddadige overval en andere strafbare feiten

Op 21 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 41-jarige man, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar voor zijn rol bij een gewelddadige overval. De overval vond plaats op 23 april 2015 op een golfbaan in Amsterdam, waarbij de verdachte en een medeverdachte de aanwezige schoonmakers onder bedreiging met vuurwapens hebben gedwongen tot de afgifte van sleutels en mobiele telefoons. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de overval hebben gepleegd, waarbij zij de slachtoffers in een kast hebben opgesloten en een kluis met geld hebben meegenomen. Naast de overval is de verdachte ook beschuldigd van andere strafbare feiten, waaronder diefstal van een auto en een poging tot diefstal met een pinpas. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele van de ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de overval en de poging tot diefstal. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de bedreiging van de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte is ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650356-15 (A) en 13/659213-16 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 21 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
feitelijk verblijvende op het adres:
[verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13, 14, 15 november 2017 en 12 december 2017, alwaar gelijktijdig zijn behandeld de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (parketnummers 13/650350-15 en 13/659212-16) en [medeverdachte 2] (parketnummers 13/650457-15 en 13/659211-16).
De rechtbank heeft de zaken tegen verdachte [verdachte] , die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K.F.E. den Hartog en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Lochs naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting van 14 november 2017 – ten laste gelegd dat
In zaak A:
1.
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Brasserie [naam Brasserie] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren en/of
- met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een kluis (inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag) en/of een of meer sleutels en/of een of meer mobiele telefoon(s), in elk geval van enig goed geheel of ten dele toebehorende aan Brasserie [naam Brasserie] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) heeft/hebben gericht op en/of getoond aan die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) heeft/hebben gezegd: "Ik maak jullier dood" en/of "Waar is de kluis" en/of "Waar is het geld", althans (telkens) woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in een kast heeft/hebben opgesloten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 april 2015 tot en met 23 april 2015 te Almere, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto (gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of een valse sleutel;
3.
hij op of omstreeks 10 mei 2015 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en dat weg te nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, met bij een diefstal met geweld weggenomen bankpas heeft getracht (bij een geld/pinautomaat van de ABN-Amrobank) geld op te nemen/ te pinnen;
In zaak B:
1.
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Almere, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 23 april 2015 te Almere, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen één of meer kogels in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] geschoten;
2.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 december 2014 tot en met 31 juli 2015 te Amsterdam en/of Almere en/of Ouderkerk aan de Amstel en/of Rotterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [naam 3] en/of anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van diefstallen met geweld en/of afpersingen en/of diefstallen door middel van braak en/of verbreking en/of valse sleutel en/of het voorhanden hebben van (vuur)wapens en/of het plegen van valsheid in geschrift en/of het witwassen van crimineel vermogen, welke deelneming (onder meer) bestaat uit het uitvoeren van bovengenoemde misdrijven en/of het onderhouden van (telefonische) contacten met zijn mededader(s) en/of het maken van afspraken met zijn mededader(s) en/of het doorgeven van berichten aan zijn mededader(s) en/of verrichten van (voor)verkenning(en);

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. Nu het hier gaat om de beoordeling van meerdere feiten die ook aan (een) medeverdachte(n) ten laste zijn gelegd, zal de rechtbank bij de bespreking hiervan verder telkens de namen van verdachte(n) noemen in plaats van verdachte respectievelijk mede-verdachte(n).
De overval op de golfbaan (zaak A, feit 1)
Op 23 april 2015 om 05:33 uur wordt een auto met kenteken [kenteken] geregistreerd door de kentekenregistratiecamera van de golfbaan. Om 06:11 uur lopen twee personen weg bij een op het parkeerterrein van de Golfbaan geparkeerde auto. Om 06:13 uur betreden die twee personen, beide donkere mannen, waarvan de ene een lange witte jas en een petje draagt en de ander een donkere jas, het golfclubgebouw en spreken zij met de schoonmakers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarna zij het gebouw weer verlaten. Om 06:14 uur lopen zij terug naar de ingang van het gebouw, dat zij om 06:15 uur opnieuw betreden. Op dat moment spreken zij weer kort met de schoonmakers. De man met de zwarte jas toont de schoonmakers een pistool en richt dat op hen en de man met de witte jas toont de schoonmakers een mitrailleur. De schoonmakers moeten onder bedreiging van de wapens sleutels en hun telefoons afgeven aan de man met zwarte jas en op hun knieën plaatsnemen in een kast. Om 06:25 uur zetten de mannen een kluis op de grond in de entreehal, loopt de man met de zwarte jas weer naar binnen en legt hij de telefoons van de schoonmakers op een kast. Vervolgens loopt hij weer naar de entreehal, tilt hij samen met de man met de witte jas de kluis weer op en lopen zij naar buiten. Om 06:26 uur lopen de mannen met de kluis weg van de entree. In de kluis zit tussen de 900 en 1000 euro aan geld. Om 06:27 uur komen de mannen weer bij de parkeerplaats. Om 06:28 uur wordt geregistreerd dat de auto met kenteken [kenteken] weer van het terrein af rijdt.
Om 10:15 uur op die dag treft de politie de auto met kenteken [kenteken] onafgesloten aan op de Strandweg te Almere. Er is geprobeerd om de auto in brand te steken. Op de bovenzijde van het rechtervoorportier is een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. Op de vloer van de auto staat een tas. In de tas zit een lichtgekleurde jas, die grote overeenkomsten vertoont met de door de overvaller gedragen jas en op de kraag daarvan is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . Onder de jas ziet verbalisant drie doeken. Tussen deze doeken zit een zwarte pet met daarop de opdruk ‘The City of Amsterdam’. Deze pet vertoont grote overeenkomsten met de door de overvaller gedragen pet. Op de pet uit de auto is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [verdachte] .
Op de grond bij de kassa van Brasserie [naam Brasserie] is een blauw horloge gevonden dat door één van de daders moet zijn achtergelaten. Op dit horloge is DNA aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] .
Om 11:59 uur doet [naam 1] aangifte van de diefstal op de Schoolwerf te Almere van zijn auto met kenteken [kenteken] tussen 22 april 2015 om 23:00 uur en 23 april 2015 om 11:30 uur. Op 23 april 2015 tussen 05:41 en 09:17 uur vinden er verschillende gesprekken plaats met de telefoons van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarbij deze telefoons zendmasten in de omgeving van het Academisch Medisch Centrum (AMC), dat vlakbij de golfclub ligt, aanstralen. Zo belt [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] om 05:41, 06:00 en 06:08 uur.
De poging pintransactie (zaak A, feit 3)
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard, dat hij op 10 mei 2015 met een van [naam 2] weggenomen pinpas heeft geprobeerd te pinnen bij een ABN-Amrobank te Almere voor een man en een vrouw, die hem de pinpas daarvoor hadden gegeven en dat hij wel wist dat de pinpas van misdrijf afkomstig was.
4.2.
Standpunt Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
4.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten, behalve de poging diefstal met de pinpas.
4.4.
Oordeel rechtbank
4.4.1.
Overwegingen
Met betrekking tot de overval op de golfbaan (zaak A, feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat de twee personen op de beelden van de golfbaan [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn en dat zij de overval hebben gepleegd. De rechtbank komt tot dit oordeel op basis van het volgende.
De witte jas en het petje, gedragen door één van de overvallers zoals te zien op de beelden van de overval, vertonen grote overeenkomsten met de witte jas en petje die in de in Almere achtergelaten gestolen auto zijn aangetroffen. Vast staat dat de overvallers van die auto gebruik hebben gemaakt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de in de auto aangetroffen witte jas en petje daadwerkelijk door die overvaller zijn gedragen tijdens de overval. Op de auto is een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. Verder is zowel op de witte jas als op het petje DNA aangetroffen dat overeenkomsten vertoont met het DNA van [verdachte] . De rechtbank gaat er daarom van uit dat [verdachte] de overvaller met de witte jas en het petje is geweest. De rechtbank hecht geen geloof aan de niet onderbouwde verklaring van [verdachte] ter zitting, dat zijn sporen daar terecht zijn gekomen omdat hij de auto op de ochtend van 23 april 2015 bij het uitlaten van zijn hond op de Strandweg zag staan en snel heeft doorzocht op waardevolle spullen en daarbij de jas heeft aangeraakt. Het petje zou hij uit een doos hebben gepakt, op zijn hoofd hebben gezet en terug gegooid in de doos, aldus [verdachte] heeft wisselend verklaard over het aantreffen van de auto door hem, en wat hij precies heeft gedaan in die auto. Zo verklaart hij in een verhoor bij de politie (pagina B1 26 e.v.), anders dan ter zitting, niet over opzetten van de pet en zegt hij dat hij gewoon met één hand tussen de spullen heeft geneusd.
Er is echter geen sprake geweest van een doos. Het petje is aangetroffen in een tas onder de jas tussen doeken. Dit past niet bij een snelle doorzoeking zoals [verdachte] heeft doen voorkomen.
De overvallers hebben achter de bar bij de kassa een horloge achtergelaten. Op dit horloge is DNA aangetroffen dat wijst in de richting van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft ook niet ontkend dat dit horloge van hem is, maar heeft verklaard dat hij zijn horloge, net als zijn telefoon een dag voor de overval aan iemand had uitgeleend. Deze telefoon heeft ten tijde van de overval een zendmast in de buurt van de golfbaan aangestraald. [medeverdachte 1] wil de naam van deze persoon niet noemen. De rechtbank hecht geen geloof aan deze verklaring van [medeverdachte 1] , die niet valt te verifiëren en bovendien niet consistent is. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat de persoon aan wie hij zijn telefoon en blauwe horloge heeft uitgeleend één en dezelfde is, terwijl hij ter terechtzitting heeft verklaard dat dit verschillende personen zijn.
Daarbij komt dat rondom en tijdens de overval telefonisch contact is geweest tussen de telefoon van [medeverdachte 1] en die van [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 2] nooit heeft verklaard dat hij toen steeds met een ander dan [medeverdachte 1] heeft gesproken. De rechtbank merkt [medeverdachte 1] daarom aan als de andere overvaller.
Het ter terechtzitting door de rechtbank waargenomen uiterlijk van [medeverdachte 1] en [verdachte] geeft de rechtbank ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat zij niet de overvallers die te zien zijn op de camerabeelden en de door de slachtoffers omschreven overvallers zijn. Dat geen van beide schoonmakers melding heeft gemaakt van de littekens in het gezicht van [verdachte] , vindt de rechtbank daarbij niet doorslaggevend. De rechtbank heeft deze littekens ter terechtzitting waargenomen en vindt dat deze niet onder alle omstandigheden bijzonder opvallend hoeven te zijn. Bovendien is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de blik van slachtoffers van gewapende overvallen vaak wordt getrokken naar het op hen gerichte wapen, waardoor hun omschrijving van de dader soms weinig nauwkeurig of gedetailleerd is.
De rechtbank ziet verder ook geen discrepantie tussen de historische telefoongegevens van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de camerabeelden van de overval, zoals ter zitting wel is aangevoerd. Uit een vergelijking van het overzicht van de historische gegevens van de telefoons van deze drie verdachten (pagina A1 120 ev.), met de bevindingen van het uitkijken van de camerabeelden van de overval (pagina A1 127 ev.) blijkt namelijk dat er geen telefoonverkeer is met [verdachte] of [medeverdachte 1] op de tijdstippen dat (één van) de overvallers op de beelden zijn te zien.
De verdediging heeft aangevoerd dat de overvallers niet het oogmerk hebben gehad om zich de sleutels en de telefoons van de schoonmakers wederrechtelijk toe te eigenen, maar deze slechts van de schoonmakers hebben afgepakt om te voorkomen dat zij de politie zouden bellen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] zich de sleutels en de telefoons toegeëigend en hebben zij zich die ook willen toe-eigenen en wordt daaraan niet afgedaan doordat zij de sleutels en de telefoon maar voor korte tijd wilden hebben om tijdens de overval deuren te kunnen openen en te voorkomen dat de schoonmakers de politie zouden bellen. Ook dat is wederrechtelijke toeëigening
Met betrekking tot de diefstal van de auto (zaak A, feit 2)
Vaststaat dat de auto van [naam 1] met kenteken [kenteken] is gestolen tussen 22 april 2015 om 23:00 uur en 23 april 2015 om 02:09 uur, wanneer de auto wordt waargenomen door een milieucamera op de Jan Evertsenstraat te Amsterdam, en dat [medeverdachte 1] en [verdachte] met die auto op 23 april 2015 om 05:33 uur het golfterrein op zijn gereden. Naar het oordeel van de rechtbank is de periode tussen de diefstal van de auto en het gebruikmaken daarvan door [medeverdachte 1] en [verdachte] wel zo kort dat zij moeten hebben geweten dat de auto gestolen was, maar niet zo kort dat het niet anders kan dan dat zij de auto ook zelf gestolen moeten hebben. Dat de telefoon van [verdachte] op 23 april 2015 om 00:12 uur een zendmast aanstraalt in de omgeving van de plaats waar de auto is gestolen, maakt dit niet anders, aangezien [verdachte] binnen het bereik van die zendmast woont. Hetzelfde geldt voor het door de telefoon van [verdachte] aanstralen van een zendmast op de Staalmeesterlaan te Amsterdam, langs de A10, op 23 april 2015 om 02:09 uur. Daaruit blijkt immers slechts dat [verdachte] in de buurt was toen de auto van [naam 1] door de milieucamera werd waargenomen, maar niet dat hij daar toen (al) in zat, laat staan dat hij de auto gestolen heeft. Concreet bewijs van betrokkenheid van [verdachte] bij de diefstal van de auto ontbreekt.
De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de auto van [naam 1] door [verdachte] is gestolen en zal hem daarvan vrijspreken.
Met betrekking tot de poging pintransactie (zaak A, feit 3)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet blijkt dat de poging pintransactie tezamen en in vereniging met een ander of anderen is gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] het feit medegepleegd met de personen, die hem de pinpas hebben gegeven en voor wie hij heeft geprobeerd te pinnen, zodat wel sprake is van een misdrijf gepleegd tezamen en in vereniging met anderen.
Met betrekking tot de schietpartij bij [naam bakkerij] (zaak B, feit 1)
De rechtbank stelt vast dat op 23 april 2015 rond 01:35 uur twee donkere mannen bij bakkerij ‘ [naam bakkerij] ’ in Almere komen en spreken met aangever [slachtoffer 3] . Eén van de mannen schiet kort daarop met een wapen door het luik in de ruimte daarachter, waar verschillende personen, waaronder [slachtoffer 4] , aan het werk zijn. De rechtbank heeft op bewegende beelden van de bakkerij waargenomen dat werknemers van de bakkerij de ruimte ontvluchten, terwijl kogels een machine en een doos treffen. De twee daders vluchten om 01:39 uur weer weg. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat de telefoons van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ten tijde van de schietpartij in de buurt van [naam bakkerij] uitpeilen. Uit onderzoek van de hulzen blijkt dat het wapen waarmee is geschoten, het wapen is dat op 30 juni 2015 in de woning van [medeverdachte 1] wordt aangetroffen. Op één van de verschoten patronen is DNA-aangetroffen dat van [medeverdachte 1] zou kunnen zijn. [medeverdachte 2] is rond de tijd van deze schietpartij als bestuurder staande gehouden voor een verkeerscontrole niet ver van de bakkerij.
De rechtbank acht de omstandigheid dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ten tijde van de schietpartij in de buurt van [naam bakkerij] zijn geweest, onvoldoende om vast te kunnen stellen dat zij daarbij betrokken zijn geweest. De beelden zijn van onvoldoende kwaliteit om daarop iemand te kunnen herkennen. De beschrijvingen van de daders door de getuigen zijn onvoldoende specifiek om [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] of [verdachte] daarin te herkennen. Dit wordt niet anders doordat [medeverdachte 1] gelinkt kan worden aan het wapen, waarmee bij [naam bakkerij] is geschoten. Dat dit wapen, op 30 juni 2015 in zijn woning is aangetroffen bewijst immers niet dat hij het wapen ten tijde van de schietpartij in handen heeft gehad. Net zo min als het mogelijk aantreffen van zijn DNA op één van de patronen, betekent dat hij op 23 april 2015 (als één van de twee mannen) bij de bakkerij is geweest. Er is geen concreet bewijs voor betrokkenheid van [verdachte] bij de schietpartij bij de bakkerij. De mogelijke associatie van hem met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , die de officier van justitie heeft benadrukt, maakt dat niet anders. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van dit feit.
Aan het ter terechtzitting door de raadvrouw gedane voorwaardelijke verzoek tot het als getuige horen van [slachtoffer 3] en [naam 4] komt de rechtbank gelet op de vrijspraak niet toe.
Met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie (zaak B, feit 2)
De rechtbank komt, anders dan de officier van justitie, niet tot bewezenverklaring van alle feiten die aan [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , al dan niet in vereniging, te laste zijn gelegd. Op grond van de feiten die de rechtbank wel bewezen acht, valt niet een zodanig gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband af te leiden, dat sprake is van een criminele organisatie. Het gaat immers om uiteenlopende feiten, die in wisselende samenstelling zijn gepleegd en waarbij door de rechtbank geen duidelijke rolverdeling wordt gezien. De rechtbank zal dan ook alle drie verdachten vrijspreken van deelname aan een criminele organisatie.
4.4.2.
De bewijsmiddelen
De rechtbank heeft op grond van de wettige bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, de overtuiging gekregen, en acht dan ook bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierna beschreven onder 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
In zaak A:
1.
op 23 april 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis inhoudende een tot op heden onbekend geldbedrag, toebehorende aan Brasserie [naam Brasserie] , welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren en met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van sleutels en mobiele telefoons, toebehorende aan Brasserie [naam Brasserie] en/of die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat verdachte en zijn mededader
- ( een op) een (vuur)wapen (gelijkend voorwerp) hebben getoond aan die [slachtoffer 1] en die
[slachtoffer 2] en dat verdachte en/of zijn mededader
- daarbij telkens woorden van gelijke dreigende aard en strekking heeft gezegd als: "Ik maak
jullie dood" en "Waar is de kluis" en "Waar is het geld" en dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in een kast hebben opgesloten;
3.
op 10 mei 2015 te Almere ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [naam 2] , en dat weg te nemen geldbedrag onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, met bij een diefstal met geweld weggenomen bankpas heeft getracht bij een geld/pinautomaat van de ABN-Amrobank geld op te nemen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A, onder 1, 2 en 3, en het in zaak B, onder 1 primair en 2, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Strafmaatverweer verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de strafzaak in eerste instantie had moeten zijn afgedaan en met de geestelijke en lichamelijke problemen van verdachte. Zo heeft hij verschillende hartaanvallen gehad en lijdt hij aan een posttraumatische stressstoornis.
8.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank legt [verdachte] een gevangenisstraf van 3 jaar op en heeft bij die beslissing in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft samen met [medeverdachte 1] een restaurant bij een golfbaan overvallen, waarbij zij de aanwezige schoonmakers met vuurwapens - waaronder een zwaar vuurwapen - hebben bedreigd en onder bedreiging met die wapens op hun knieën plaats hebben laten nemen in een kast. Zij hebben hiermee de schoonmakers doodsangsten aangejaagd, zoals ook blijkt uit de ter zitting afgelegde slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] . Ook hebben zij schade en overlast veroorzaakt voor het bedrijf.
Verder heeft [verdachte] geprobeerd te pinnen met een bij een beroving buitgemaakte pinpas.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft een gevangenisstraf van 2 jaren vastgesteld als uitgangspunt voor de straf bij een overval op een bedrijf. In dit geval is strafverzwarend dat de overval in vereniging is gepleegd en dat de daders een gestolen auto hebben gebruikt en vuurwapens, waaronder een zwaar automatisch wapen, hebben ingezet.
Hoewel niet is vastgesteld dat het om echte wapens gaat, zagen deze wapens er in ieder geval voor de slachtoffers als echt en zeer bedreigend uit.
Daarbij is ook sprake van een poging tot gekwalificeerde diefstal en is [verdachte] , blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 17 oktober 2017, eerder veroordeeld vanwege vermogens- en geweldsdelicten, wat hem er kennelijk niet van weerhouden heeft zich weer aan dergelijke feiten schuldig te maken.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte waar zijn raadsvrouw op heeft gewezen geen aanleiding om de hem op te leggen straf te matigen.
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat uitspraak wordt gedaan meer dan twee jaren na de inverzekeringstelling van verdachte, waarmee de redelijke termijn, waarbinnen de strafzaak in eerste instantie moet zijn afgedaan, met bijna zes maanden is overschreden. De rechtbank laat het echter bij deze constatering en matigt de op te leggen straf niet, aangezien sprake is geweest van een langlopend onderzoek (op 28 september 2017 is de laatste getuige door de rechter-commissaris gehoord) en door de verdediging geen bezwaar is gemaakt tegen voeging van de in zaak B ten laste gelegde feiten en niet is aangedrongen op een snelle(re) afdoening.

9.Het beslag

9.1.
Het beslag
Onder verdachte zijn in beslag genomen: een halsketting, een toegangspas en een bankpas.
9.2.
Vordering Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de retournering van de halsketting aan de rechthebbende en van de passen aan de uitgevende instanties.
9.3.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verklaard zich te kunnen vinden in het door de officier van justitie met betrekking tot het beslag ingenomen standpunt.
9.4.
Oordeel rechtbank
De rechtbank zal gelasten dat de in beslag genomen goederen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

10.De voorlopige hechtenis

De officier van justitie heeft gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven en dat de gevangenneming van verdachte wordt bevolen voor de ten laste gelegde feiten waarop het bevel tot voorlopige hechtenis geen betrekking heeft.
De vordering tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt toegewezen met ingang van de datum van dit vonnis. De vordering gevangenneming wordt afgewezen, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de feiten waarop die vordering betrekking heeft. Hierbij overweegt de rechtbank dat de beslissing om de voorlopig hechtenis van verdachte op 5 december 2016 te schorsen vooral is ingegeven door de omstandigheid dat toen onduidelijk was hoe lang het onderzoek nog zou voortduren en het redelijk werd geoordeeld de voorlopige hechtenis in de tussentijd te schorsen. Het onderzoek is nu afgerond en verdachte wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd van beduidend langere duur dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht het daarom niet langer gerechtvaardigd de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.

11.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] vordert de vergoeding van € 170,48 aan materiële schade vanwege het eigen risico bij zijn zorgverzekering en een voorschot op de vergoeding van de immateriële schade van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat bij de vordering een tweetal declaratieoverzichten en een aantal stukken zijn gevoegd waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] kort na de overval is uitgevallen voor zijn werk en inmiddels in ieder geval deels arbeidsongeschikt is bevonden. Uit de declaratieoverzichten blijkt echter niet welke, wanneer, of waarvoor zorg is verleend. Gelet hierop is de vordering onvoldoende onderbouwd om voor volledige toewijzing in aanmerking te komen, terwijl het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank acht wel voldoende aannemelijk geworden dat enige immateriële schade is geleden die in direct verband staat met het door [verdachte] gepleegde feit en die verder gaat dan een enkel onbehagen of zich gekwetst voelen. De rechtbank waardeert die schade op € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank zal dit toe te wijzen bedrag aan immateriële schade niet bij wijze van voorschot opleggen, zoals gevorderd, nu dit niet past in het wettelijk systeem, maar zal dit bedrag als schadebedrag vaststellen en de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor het overige is de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering. De benadeelde partij kan dat deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Overige benadeelde partijen
De overige benadeelde partijen [naam 2] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 1] zullen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard.
Voor wat betreft [naam 2] geldt dat zijn schade is ontstaan als een gevolg van de niet bewezenverklaarde overval en niet als een gevolg van de bewezenverklaarde poging pintransactie, zodat de schade niet rechtstreeks is voortgevloeid uit één van de bewezenverklaarde feiten.
Voor wat betreft [naam 5] en [naam 1] geldt dat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast met betrekking tot de misdrijven waarbij hen schade is toegebracht.
Ten aanzien van [naam 6] geldt dat niet is gebleken dat de benadeelde partij nog schade heeft van de overval op de golfbaan, aangezien alle in de vordering genoemde schadeposten door de verzekeraar zijn vergoed.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 56, 57, 310, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissingen

Verklaart het in zaak A, onder 2, en het in zaak B, onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A, onder 1 en 3, ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
In zaak A, onder 1:
Voortgezette handeling van
- diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
personen, gepleegd om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om het
bezit van het gestolene te verzekeren, gepleegd door twee of meer verenigde personen;
en
- medeplegen van afpersing, meermalen gepleegd;
In zaak A, onder 3:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van:
1. STK Halsketting Kl:oranje
-
4970645
2 1.00 STK Pas Kl:wit
-
5004161; toegangspas
3 1.00 STK Bankpas
ABN AMRO
5004180
Heft ophet bevel tot
schorsingvan de
voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Wijst afde vordering tot
gevangennemingvan verdachte.
Wijst de vordering van [slachtoffer 1], wonende te [plaats] ,
toe tot € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 23 april 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting
vervangen door hechtenis van 25 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover door of namens verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen is voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen [naam 2] , [naam 5] , [naam 1] en [naam 6] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.L. Slaats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2017.