ECLI:NL:RBAMS:2017:9584

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
13/997083-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie wegens onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren te Amsterdam, heeft de rechtbank Amsterdam op 20 december 2017 uitspraak gedaan. De verdachte was beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven, waaronder gekwalificeerde diefstal en drugshandel, in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 7 juni 2016. Tijdens de zittingen op 20 en 23 november en 7 december 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. J.G. Louman, en de verdediging van de raadsman, mr. W. Morra, gehoord.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de verdachte in het dossier slechts incidenteel naar voren komt. Er is onvoldoende bewijs dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, zoals gedefinieerd in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met het oogmerk om misdrijven te plegen. De verdachte is dan ook vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft verder beslist over de in beslag genomen voorwerpen. Voorwerpen die niet aan de verdachte toebehoren, worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende, terwijl andere voorwerpen onttrokken worden aan het verkeer. De beslissing is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997083-15 (Promis)
Datum uitspraak: 20 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te Amsterdam op [geboortedag] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 20 en 23 november en 7 december 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.G. Louman en van wat verdachtes raadsman mr. W. Morra naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zakelijk weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als strafbaar gesteld in de artikelen 311, 416 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 3 onder B en C van de Opiumwet in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 7 juni 2016 te Amsterdam, Haarlem, Lijnden, Helmond en/of Drunen, althans in Nederland en/of België.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij heeft hiertoe, aan de hand van zijn op schrift gestelde requisitoir, de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden gesproken van een organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat, als zo’n organisatie al kan worden aangenomen, verdachte hier niet aan heeft deelgenomen. Uit de familieband tussen verdachte en enkele medeverdachten kan bezwaarlijk (deelname aan) een criminele organisatie worden afgeleid en ook hun onderlinge contacten geven geen aanleiding om een criminele organisatie te veronderstellen. Bovendien is verdachte ten aanzien van de handel in auto’s slechts één week in beeld en dan nog uitsluitend met betrekking tot één auto, waarvan niet is komen vast te staan dat deze is gestolen. Verder was er (nog) geen sprake van handel in drugs, dan wel van een organisatie die zich hiermee bezig hield. Er werd telkens eerder uit eigenbelang gehandeld, dan vanuit een gezamenlijk belang als organisatie. De raadsman heeft er ten slotte op gewezen dat herhaaldelijk medeplegen niet hetzelfde is als handelen als een criminele organisatie.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Ten aanzien van de organisatie
De rechtbank zal om te beginnen moeten vaststellen of bewezen kan worden dat sprake was van een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht. Hiervoor is vereist dat wordt vastgesteld dat twee of meer personen een samenwerkingsverband hadden, met een zekere duurzaamheid en structuur, welk samenwerkingsverband het oogmerk had bepaalde misdrijven te plegen.
Daarnaast zal de rechtbank de vraag moeten beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie. Daartoe moet worden beoordeeld of hij zich ervan bewust is geweest dat hij met ten minste één andere persoon structureel, overeenkomstig een wederzijds bestaande verwachting, samenwerkte en of hij op de hoogte was van het oogmerk van de organisatie om de in de tenlastelegging bedoelde misdrijven te plegen. Daarbij merkt de rechtbank op dat niet vereist is dat verdachte zelf heeft deelgenomen aan de misdrijven die door de organisatie werden gepleegd. Ook wanneer dit niet het geval is, kan er sprake zijn van deelneming, door het verrichten van ondersteunende gedragingen die verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Ten aanzien van de criminele organisatie en de deelname daaraan door verdachte
Naar verdachte en zijn medeverdachten is gedurende een half jaar zeer intensief onderzoek verricht, waarbij verschillende opsporingsmiddelen, zoals telefoontaps, observaties en de opname van vertrouwelijke communicatie (OVC) zijn ingezet. Uit al deze onderzoeken (waarover hierna meer) is niet naar voren gekomen dat verdachte een significante rol heeft vervuld in enige organisatie, laat staan een prominente rol. Hij komt, letterlijk en figuurlijk, nauwelijks in beeld en is zelden over de tap te horen. Niet alleen is daarom aan verdachte geen uit een van de verschillende zaaksdossiers voortvloeiende feiten ten laste gelegd, maar ook verder blijkt uit het dossier onvoldoende van ondersteunende gedragingen van verdachte, die zijn gericht op de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Anders dan de officier van justitie leidt de rechtbank uit de afwezigheid van verdachte bij concrete feiten niet een overkoepelende betrokkenheid, of algeheel leiderschap, van verdachte ten aanzien van deze zelfde feiten af.
Ten aanzien van het stelen, vervalsen en verkopen van auto’s.
In het dossier komt verdachte incidenteel naar voren in tapgesprekken en in PGP-gesprekken. Zo geeft hij enkele malen een opdracht aan zijn broer [naam 1] om een sleutel na te maken en hebben zij contact over het al dan niet verkopen van een auto. Wat de rol van verdachte in de vermeende organisatie zou zijn geweest, blijft echter onduidelijk. Voor zover van betrokkenheid van verdachte bij het stelen en omkatten van auto’s is gebleken, was zijn bijdrage dusdanig incidenteel van aard en gering van inhoud, dat van zijn deelname aan een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met die misdrijven als doel niet kan worden gesproken.
Ten aanzien van de handel in softdrugs
Uit het dossier is af te leiden dat tussen verdachte, [naam 1] en [naam 2] is gesproken over (de handel in) softdrugs. Ook vermoedt de politie dat tussen 11 en 12 februari 2016 en op 21 maart 2016 drugs zijn aangekocht, nu de Volkswagen Passat met kenteken [kenteken 1] van [naam 1] meerdere keren naar een bedrijventerrein in Noordwijk is gereden. Dat op deze data daadwerkelijk drugs zijn vervoerd, aangekocht of verkocht, is echter niet vastgesteld.
Verder hebben [naam 1] en [naam 2] op 18 mei 2016 een ontmoeting gehad met een onbekende persoon in Wehl, waarbij mogelijk is gesproken over een ophanden zijnde drugsdeal. Op 19 mei 2016 is vervolgens gezien dat verdachte, samen met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , meerdere dozen uit de woning op de [adres] te Amsterdam heeft gedragen en in een auto heeft gezet. De politie vermoedt dat drugs in de dozen worden vervoerd, maar ook dit is niet gebleken.
Ten slotte is op 7 juni 2016 in voornoemde woning 11,5 kilogram hennep en 310 gram hasjiesj aangetroffen.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank vaststellen dat verdachte (en zijn medeverdachten [naam 1] en [naam 2] ) enkele keren hebben gesproken over drugs, waarna op 7 juni 2016 een hoeveelheid softdrugs op de [adres] is aangetroffen. Het aantreffen van deze softdrugs is echter onvoldoende om te kunnen leiden tot de conclusie dat op de hiervoor besproken data in drugs is gehandeld.
Op basis van het dossier kan wel worden vermoed dat verdachte zich samen met [naam 1] en [naam 2] bezig is gaan houden of wilde gaan houden met de handel in softdrugs, maar niet kan worden bewezen dat sprake was van een samenwerkingsverband met de voor een criminele organisatie vereiste duurzaamheid en structuur. Niet kan worden vastgesteld dat de betrokken personen zich daadwerkelijk, in de zin van strafbare gedragingen, al enige tijd met de handel in softdrugs bezighielden. Ook kan niet worden vastgesteld of sprake was van enige vorm van hiërarchie en blijkt nauwelijks van enige organisatiegraad.
Al met al lijkt het er dan ook op dat, voor zover al van enige ‘organisatie’ met betrekking tot de handel in softdrugs kan worden gesproken, deze nog in oprichting was. Voor het aannemen van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is echter onvoldoende bewijs.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen
3. 1.00 STK Sleutel
AUTOSLEUTEL peugeot
PIET081.06.04.001 autosleutel peugeot
4. 1.00 STK Sleutel
KLAPSLEUTEL VW
piet981.01.0.003 klapsleutel volkswagen
5. 1.00 STK Kentekenbewijs
KENTEKENBEWIJS [kenteken 2]
PIET981.01.01.002 KENTEKENBEWIJS [kenteken 2]
6. 1.00 STK Sleutel
AUDI SLEUTEL PAT
PIET981.01.02.003 AUDI SLEUTEL PAT
7. 2.00 STK Sleutel
AUTO EN LOSSE
PIET981.02.03.003 AUTOSLEUTEL EN LOSSE SLEUTEL
8. 1.00 STK Drugs
PLAKKEN HASJ
PIET981.10.01.004 PLAKKEN VERMOEDELIJK HASJ
9. 1.00 STK Slotentrekker
SLOTENTREKKER
PIET981.10.01.006 SLOTENTREKKER
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met nummers 4., 8. en 9. dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot de voorbereiding en het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De voorwerpen met nummers 3., 5., 6. en 7. behoren niet aan verdachte toe. Deze voorwerpen zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4. 1.00 STK Sleutel
KLAPSLEUTEL VW
piet981.01.0.003 klapsleutel volkswagen
8. 1.00 STK Drugs
PLAKKEN HASJ
PIET981.10.01.004 PLAKKEN VERMOEDELIJK HASJ
9. 1.00 STK Slotentrekker
SLOTENTREKKER
PIET981.10.01.006 SLOTENTREKKER
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
3. 1.00 STK Sleutel
AUTOSLEUTEL peugeot
PIET081.06.04.001 autosleutel peugeot
5. 1.00 STK Kentekenbewijs
KENTEKENBEWIJS [kenteken 2]
PIET981.01.01.002 KENTEKENBEWIJS [kenteken 2]
6. 1.00 STK Sleutel
AUDI SLEUTEL PAT
PIET981.01.02.003 AUDI SLEUTEL PAT
7. 2.00 STK Sleutel
AUTO EN LOSSE
PIET981.02.03.003 AUTOSLEUTEL EN LOSSE SLEUTEL
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. S.P. Pompe en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 december 2017.
Bijlage
Tenlastelegging [naam verdachte]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ZD18
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 7 juni 2016 te Amsterdam en/of Haarlem en/of Lijnden en/of Helmond en/of Drunen, althans in Nederland en/of België heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit hem, verdachte en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • gekwalificeerde diefstal (artikel 311 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • valsheid in geschrift (artikel 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben van middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid (artikel 3 onder B en C Opiumwet);