Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
4.Beslissing
niet bewezenen spreekt verdachte daarvan
vrij.
Rechtbank Amsterdam
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 20 december 2017 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de vraag centraal of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van 11,5 kilogram hennep en 310 gram hasjiesj op 7 juni 2016 te Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen na het onderzoek op de terechtzittingen op 20, 21 en 23 november en 7 december 2017. De officier van justitie, mr. J.G. Louman, vorderde een veroordeling van de verdachte, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie.
De rechtbank oordeelde dat uit het dossier niet kon worden afgeleid dat de verdachte wetenschap had van de in zijn woning aangetroffen drugs. De rechtbank stelde vast dat de verdachte samen met zijn moeder en zus in de woning stond ingeschreven, waar de drugs op 7 juni 2016 werden aangetroffen. Ondanks het feit dat er handschoenen met DNA van de verdachte en sporen van andere drugs in de woning waren gevonden, kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte opzettelijk de hennep en hasjiesj aanwezig had. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel het primair ten laste gelegde feit als voor de subsidiaire medeplichtigheid.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de drugs in zijn woning. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer, bestaande uit mr. B. Vogel als voorzitter en mrs. S.P. Pompe en A.K. Glerum als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. J.B.P. Terwindt. Het vonnis werd uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2017.