ECLI:NL:RBAMS:2017:9502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
19 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluitingsbevel van een voor publiek toegankelijke inrichting in Amsterdam

Op 14 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een sluitingsbevel dat de burgemeester op 5 december 2017 had gegeven voor een voor het publiek toegankelijke inrichting. De sluiting was bevolen per 8 december 2017, naar aanleiding van een politieonderzoek waarbij een handgranaat en een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in de inrichting waren aangetroffen. De verzoeker, die de inrichting exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het sluitingsbevel.

Tijdens de zitting op 14 december 2017 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeker stelde dat er geen sprake was van een ongewijzigde bedrijfsvoering en dat de sluiting hem en zijn personeel financieel zwaar zou treffen. De burgemeester verdedigde het sluitingsbevel door te stellen dat er een ernstig gevaar voor de openbare orde bestond, gezien de eerdere sluiting van een ander pand dat aan dezelfde exploitant toebehoorde.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de burgemeester niet voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen concrete onregelmatigheden vanuit de inrichting zijn aangetoond. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het sluitingsbevel geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift, en de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, en is op 19 december 2017 aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7007

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

14 december 2017 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Veldman),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Nota).
Partijen worden hierna aangeduid als [naam] en de burgemeester

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2017 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester de sluiting per 8 december 2017 bevolen van de voor het publiek toegankelijke inrichting aan de [adres] H te [plaats] .
[naam] heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2017. [naam] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] .
Na afloop van de zitting heeft de griffier - zoals besproken op de zitting - de beslissing van de voorzieningenrechter aan partijen telefonisch meegedeeld op of omstreeks 15.00 uur. Het proces verbaal van de uitspraak is verzonden op 19 december 2017.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 168,- aan [naam] te
vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van
€ 990,-.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
De voorgeschiedenis
2.1
[naam] exploiteert een [bedrijf] aan de [adres] dat hij naar zijn zeggen in september van dit jaar heeft uitgebreid naar de [adres] .
2.2
De Eenheid Amsterdam van de Nationale politie heeft op 31 oktober 2017 een onderzoek ingesteld aan de [adres] te [plaats] . Tijdens de doorzoeking is een handgranaat en een handelshoeveelheid softdrugs bestaande uit 4.587 gram gedroogde verpakte hennep en 1.960 gram verpakte joints aangetroffen. De Explosieven Opruimingsdienst Defensie heeft vastgesteld dat de handgraat op scherp stond waarbij het verwijderen van de veiligheidspin leidt tot directe ontploffing. Tevens is er een detectieapparaat aangetroffen dat vermoedelijk kan worden gebruikt om “RF transmitters” (peilbakens onder auto's) te detecteren.
2.3
Het pand aan de [adres] heeft de burgemeester op 2 november 2011 gesloten op grond van artikel 13b Opiumwet en artikel 2.10, eerste lid onder d van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). Tegen dit besluit heeft [naam] weliswaar bezwaar gemaakt maar hij heeft in verband daarmee geen voorlopige voorziening gevraagd.
Het bestreden besluit
3.1
Met het besluit van 5 december 2017 heeft de burgemeester een bevel tot sluiting gegeven voor het naastgelegen pand aan de [adres] per 8 december 2017. Reden daarvoor zijn onder andere dat:
- vanuit het pand aan de [adres] door dezelfde exploitant dezelfde bedrijfsmatige activiteiten worden verricht;
- de activiteiten van het bedrijf in het naast het gesloten pand gelegen pand onverminderd worden voortgezet;
- het pand aan de [adres] en [adres] onderling verbonden zijn en er dus feitelijk sprake is van één bedrijfslocatie;
- de vrees bestaat dat het geopend blijven van de [adres] ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
Naar het oordeel van de burgemeester doen zich hier feiten en omstandigheden voor als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid onder e, van de APV. Gelet op de reeds afgegeven sluiting voor het pand aan de [adres] en de feiten die daartoe aanleiding hebben gegeven is volgens de burgemeester de vrees gewettigd dat het geopend blijven van de inrichting aan de [adres] ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is (uitsluitend) verbonden met het bezwaar tegen deze sluiting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het hier gaat om een handhavingsmaatregel in het kader van de openbare orde. Dat betreft een niet alleen wettelijk, maar ook maatschappelijk zwaarwegend algemeen belang.
4.2
[naam] voert aan dat van een ongewijzigde bedrijfsvoortzetting geen sprake is. Juist nu is er een grote drukte in verband met het wisselen van (winter)banden. Dat is momenteel zijn enige bedrijfsactiviteit, en meer hoeft ook niet. Sluiting van [adres] treft hem en zijn personeel zwaar in financiële zin. De sluiting valt hem ook rauw op zijn dak, omdat hij steeds heeft gezegd - zowel tijdens als na de sluiting van [adres] - dat zijn bedrijf ook op de [adres] zat. Hij heeft dit zowel telefonisch meegedeeld en in zijn zienswijze ten aanzien van de sluiting van [adres] vermeld. Dit blijkt ook uit het sluitingsbesluit ten aanzien van nummer [nummer] . De burgemeester wist dus van zijn activiteiten in het naastgelegen pand, maar doet daar vervolgens niks mee. [naam] vraagt zich af waarom [adres] nu alsnog gesloten moet worden. Hem is ook meerdere malen van bevoegde zijde toegezegd dat hij mocht doorgaan op de [adres] .
4.3
Ter zitting is daar door de gemachtigde van de burgemeester tegen ingebracht dat begin november bij de zienswijze met name is beoordeeld of de sluiting van [adres] door kon gaan. De melding in de zienswijze van 1 november 2017 dat [naam] het naastgelegen pand onlangs bij zijn bedrijf heeft betrokken, is niet opgepikt, maar pas later duidelijk geworden. Er werd ook niet uitdrukkelijk een huisnummer genoemd. Bij de doorzoeking op 31 oktober 2017 van de [adres] is geen doorgang opgemerkt, waarschijnlijk omdat er een kast voor stond. Hierin wordt geen aanleiding gezien om van de sluiting van de [adres] af te zien.
5.1
In het besluit van 5 december 2017 is opgenomen dat het pand aan de [adres] en [adres] onderling verbonden zijn en er dus feitelijk sprake is van één bedrijfslocatie.
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de rapportages in het dossier blijkt dat de nummers [nummer] en [nummer] juist niet één ruimte vormen. Op 9 november wordt wel door een bouwinspecteur gesproken over een doorgang, maar daarbij is opgemerkt dat die is afgesloten aan de zijde van nummer [nummer] . De doorgang is vervolgens (ook) van de zijde van [nummer] afgesloten. Dat was ook de situatie op 5 december 2017.
Bij het besluit van 5 december 2017 is [adres] verder niet beschouwd als deel van [nummer] , maar als aparte ruimte, waarvoor een aparte sluitingsgrondslag uit de APV geldt.
De burgemeester stelt zich wel op het standpunt dat sprake is van één bedrijf. De voorzieningenrechter ziet geen reden daaraan te twijfelen, en zal daarom uitgaan van een bedrijf dat zich uitstrekt over twee verschillende ruimtes.
5.2
Zelfs als wordt aangenomen dat sprake is van één bedrijf, blijft staan dat op [nummer] geen handgranaat of drugs zijn aangetroffen, noch een RF-transmitter.
Anders dan bij de sluiting van nummer [nummer] heeft de burgemeester ook niet de Opiumwet en artikel 2.10, eerste lid onder d, van de APV aan de sluiting van [nummer] ten grondslag gelegd, maar (uitsluitend) artikel 2.10, eerste lid onder e, van de APV.
Dat betekent dat het belang van de openbare orde een ander is dan bij nummer [nummer] .
5.3
De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat [naam] op meerdere momenten te kennen heeft gegeven verder te gaan met (alleen) de verkoop van winterbanden vanuit nummer [nummer] . Niet alleen bevat zijn zienswijze met betrekking tot de sluiting van nummer [nummer] daarover een passage; onbetwist heeft hij daarna daarover ook contact gehad met de wijkagent en met twee voor de burgemeester werkzame ambtenaren (door [naam] ook bij naam genoemd). Die lezing van [naam] vindt verder bevestiging in het dossier, en de voorzieningenrechter zal daarvan uitgaan.
5.4
Naar aanleiding van een vermoeden van de politie heeft er op 9 november 2017 een bouwkundig onderzoek en een bouwkundige interventie plaatsgevonden. Daar is geen kenbaar vervolg aan gegeven.
5.5
Wel bevat het dossier een emailbericht van 17 november 2017 van de politie (naam weggelakt) aan een medewerkster van de burgemeester. Daarin staat onder meer het volgende:
[adres] is nog steeds "in vol bedrijf". Volgens eigenaar [naam] zou daarvoor toestemming zijn gegeven door de gemeente. Voor de deur van de garage een kleine vrachtwagen met nieuwe banden. In de zaak personeel in bedrijfskleding van [naam] . Nieuwe velg werd naar binnen gedragen. In de zaak een auto op de brug, klant ernaast, wachtend op wisselen van de (winter-) banden. [naam] geadviseerd contact op te gaan nemen met zijn advocaat, gaat dit doen. Deze bevindingen doorgegeven aan [naam] , zij gaat ook voor het perceel [adres] een sluitingsvoorstel maken.
De geplande sluiting wordt aanstaande maandag 20 november 2017.
5.6
Die sluiting is niet geëffectueerd. Eerst bij het besluit van 5 december 2017 is de sluiting aangezegd, dan per 8 december 2017.
6.1
Er zijn vanaf 1 november 2017 dus verschillende concrete momenten aan te wijzen waarop de burgemeester actie had kunnen ondernemen met betrekking tot nummer [nummer] , maar (directe) actie ontbreekt.
Zelfs al wordt rekening gehouden met wettelijke termijnen en eisen van zorgvuldigheid, valt niet in te zien dat niet eerder tot sluiting is overgegaan. Daaraan staat het herhaaldelijk achterwege blijven van actie in de weg. Dat wijst er bepaald niet op dat de openbare orde volgens de burgemeester feitelijk bedreigd werd.
Daarbij wijst de voorzieningenrechter er ook nog op dat tijdsverloop vanwege noodzakelijk onderzoek geen wezenlijke rol heeft gespeld. Vanaf de sluiting van nummer [nummer] is immers niet of nauwelijks onderzoek verricht. Op de [adres] zijn ook geen zaken aangetroffen als wapens en drugs.
Het verschil met nummer [nummer] is ook in deze opzichten opvallend. Daar is wel snel gesloten, ondanks noodzakelijk onderzoek.
6.2
Dat eerder tot sluiting kon worden overgegaan geldt te meer, waar [naam] zijn activiteiten op geen enkele wijze heeft verheimelijkt, maar daar zelfs juist en op meerdere manieren ruchtbaarheid aan heeft gegeven naar de autoriteiten. Ook dat heeft echter niet geleid tot eerdere actie van de burgemeester.
6.3
Onder die omstandigheden, gevoegd bij de open opstelling van [naam] richting de burgemeester, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het gebrek aan voortvarendheid aan de zijde van de burgemeester in het voordeel van [naam] te laten uitvallen. Er is ook niet gebleken van concrete onregelmatigheden vanuit het pand aan de [adres] .
7.1
Het verzoek wordt daarom toegewezen. Het bevel tot sluiting wordt geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift. De burgemeester wordt veroordeeld in de proceskosten als hierboven genoemd en dient het door [naam] betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier, op 14 december 2017.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Coll: MvK
Bijlage juridisch kader
Artikel 174 van de Gemeentewet
1. De burgemeester is belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
2 De burgemeester is bevoegd bij de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, de bevelen te geven die met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid nodig zijn.
3 De burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Artikel 2.10, eerste lid, onder e. van de Algemene plaatselijke verordening.
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
(…)
e. zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
(…)