Op 14 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een sluitingsbevel dat de burgemeester op 5 december 2017 had gegeven voor een voor het publiek toegankelijke inrichting. De sluiting was bevolen per 8 december 2017, naar aanleiding van een politieonderzoek waarbij een handgranaat en een aanzienlijke hoeveelheid softdrugs in de inrichting waren aangetroffen. De verzoeker, die de inrichting exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van het sluitingsbevel.
Tijdens de zitting op 14 december 2017 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoeker stelde dat er geen sprake was van een ongewijzigde bedrijfsvoering en dat de sluiting hem en zijn personeel financieel zwaar zou treffen. De burgemeester verdedigde het sluitingsbevel door te stellen dat er een ernstig gevaar voor de openbare orde bestond, gezien de eerdere sluiting van een ander pand dat aan dezelfde exploitant toebehoorde.
De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de burgemeester niet voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen concrete onregelmatigheden vanuit de inrichting zijn aangetoond. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, het sluitingsbevel geschorst tot zes weken na de beslissing op het bezwaarschrift, en de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzieningenrechter, en is op 19 december 2017 aan de partijen verzonden.