Op 14 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure met betrekking tot een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1973, die wordt verdacht van het niet nakomen van zijn alimentatieplicht voor zijn minderjarige zoon. De officier van justitie diende op 6 oktober 2017 een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De openbare zitting vond plaats op 30 november 2017, waarbij de opgeëiste persoon afstand deed van zijn recht om te worden gehoord en zich liet vertegenwoordigen door zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Het EAB is gebaseerd op een arrestatiebevel van 8 januari 2010 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de eisen van de OLW beoordeeld en vastgesteld dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van een hulpeloze toestand van de zoon, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet in haar bevoegdheid ligt om te beoordelen in het kader van de overleveringsprocedure.
De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten wordt toegestaan, zodat het strafrechtelijk onderzoek in Polen kan worden voortgezet. De uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. A.J. Dondorp en de rechters mrs. R.A.J. Hübel en M.J. Alink, in aanwezigheid van griffier mr. R.R. Eijsten.