ECLI:NL:RBAMS:2017:9366

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
13.751.479-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Oostenrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan de Oostenrijkse autoriteiten. De vordering, ingediend door de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek, betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Salzburg op 21 april 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1980, wordt verdacht van drie strafbare feiten volgens het Oostenrijkse recht, waaronder illegale handel in verdovende middelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn onschuldverweer beoordeeld. De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de door zijn raadsman overgelegde stukken onvoldoende bewijs leveren voor zijn onschuld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, OLW, toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de strafrechtelijke vervolging reeds in Oostenrijk is aangevangen en dat de noodzakelijke bewijsmiddelen zich op Oostenrijks grondgebied bevinden. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Oostenrijkse autoriteiten toe te staan, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.479-17
RK-nummer: 17/3535
Datum uitspraak: 14 december 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
21 april 2017 door
der Staatsanwaltbij de
Staatsanwaltschaft Salzburg(Oostenrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1980,
verblijvend op het adres [adres]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 november 2017 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. Wegens verhindering van de raadsman is het onderzoek geschorst tot de zitting van 30 november 2017.
De behandeling is voortgezet op de openbare zitting van 30 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Surinaamse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Festnahmeanordnung der Staatsanwaltschaft
Salzburgvan 10 april 2017 met zaaknummer 13 St 82/17g.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Oostenrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de door de raadsman overgelegde stukken met betrekking tot transacties met de ov-chipkaart op naam van de opgeëiste persoon en geldtransacties op zijn bankrekening in maart 2017 onvoldoende zijn om de onschuld van de opgeëiste persoon ter zitting aan te tonen. Deze stukken sluiten niet uit dat de opgeëiste persoon in maart 2017 de feiten heeft gepleegd waarvan hij in het EAB wordt beschuldigd. Niet staat vast dat de opgeëiste persoon de ov-chipkaart zelf heeft gebruikt noch dat hij de enige is die gebruik maakt van zijn pinpas. Dat de kaart en de pas formeel persoonsgebonden zijn, sluit gebruik door derden niet uit.
De documenten kunnen mogelijk van belangzijn bij de bewijswaardering in de strafzaak. Het is aan de Oostenrijkse rechter om die waardering te maken.
Nu de opgeëiste persoon ter zitting zijn onschuld niet heeft kunnen aantonen, kan dit verweer niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de strafrechtelijke vervolging is reeds in Oostenrijk aangevangen;
  • de noodzakelijke bewijsmiddelen bevinden zich op het grondgebied van Oostenrijk;
  • de rechtsorde van Oostenrijk is rechtstreeks aangetast, nu het handelen van de beschuldigde zich richtte op het invoeren van verdovende middelen in Oostenrijk.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Oostenrijkse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen.
Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7, van de OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
der Staatsanwaltbij de
Staatsanwaltschaft Salzburg(Oostenrijk) ten behoeve van het in Oostenrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 december 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.