ECLI:NL:RBAMS:2017:9347

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
13/665224-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 12 december 2017 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een ontnemingszaak met parketnummer 13/665224-17. De vordering van de officier van justitie, ingediend op 2 november 2017, betreft het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor diefstal met een valse sleutel. De officier van justitie heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 1.261,32, gebaseerd op aangiften en bankafschriften van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en vastgesteld dat de veroordeelde dit bedrag aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft de hoogte van het bedrag onderbouwd met bewijsstukken, waaronder bankafschriften die de transacties van de veroordeelde aantonen. De beslissing is genomen in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/665224-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 12 december 2017
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/665224-17, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het “ [Huis van bewaring] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 28 november 2017.

2.De vordering

Onderzoek van de zaak
De vordering van de officier van justitie van 2 november 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.261,32.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft het onder 2 ten laste gelegde feit waarvoor
veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 12 december 2017 ter zake van het volgende strafbare feit veroordeeld.
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie vindt haar grondslag in de onderbouwing ontnemingsvordering van 16 oktober 2017. [1] De conclusie van deze onderbouwing luidt dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.261,32 bedraagt.
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, omdat verdachte heeft bekend het geldbedrag wederrechtelijk van [slachtoffer] te hebben weggenomen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de ontnemingsvordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ontleent de hoogte van het geldbedrag aan de aangifte en de bankafschriften van aangever [slachtoffer] . Hieruit is gebleken dat veroordeelde op 12 juni 2017 bij de ING [locatie] een bedrag van € 1.000,00 en bij de ABN AMRO een bedrag van € 250,00 heeft gepind en dat op 13 juni 2017 € 11,32 is afgeschreven voor een parkeertransactie.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemd strafbaar feit voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 1.261,32.

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 1.261,32.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 1.261,32.
Legt op aan veroordeelde de verplichting tot
betalingvan
€ 1.261,32 (zegge duizendtweehonderdéénenzestig euro en tweeëndertig cent)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2017.

Voetnoten

1.Onderbouwing ontnemingsvordering van 16 oktober 2017, opgesteld door officier van justitie M. Diependaal.