ECLI:NL:RBAMS:2017:9345

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
13/702197-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, vernieling en mishandeling met sterk verminderd toerekeningsvatbaarheidsaspect

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte beschuldigd van bedreiging, vernieling en mishandeling. De feiten vonden plaats op 15 en 17 juli 2017 te Amsterdam. De rechtbank heeft op 15 november 2017 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1980 in Marokko, was ten tijde van de feiten opgenomen in een psychiatrische kliniek. Tijdens de zitting op 1 november 2017 heeft de officier van justitie, mr. P. van Laere, de vordering gedaan, terwijl de verdediging werd gevoerd door mr. J. Verstegen. De tenlastelegging omvatte onder andere bedreiging van [persoon 1] met de dood, vernieling van eigendommen van [persoon 2], en mishandeling van [persoon 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychische toestand op het moment van de feiten. De rechtbank sprak verdachte vrij van het onder 4 ten laste gelegde, omdat er onvoldoende bewijs was voor het ontstaan van algemeen gevaar. De rechtbank achtte de bedreiging van [persoon 1] en de vernieling van de eigendommen van [persoon 2] wel bewezen, evenals de mishandeling van [persoon 3]. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, rekening houdend met de psychische gesteldheid van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast werd een schadevergoeding van €150,00 toegewezen aan [persoon 3] voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702197-17
Datum uitspraak: 15 november 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] , verblijvend op de [adres 2] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr.
P. van Laere, en van wat de gemachtigde raadsvrouw van verdachte, mr. J. Verstegen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik hieruit kom weet ik je te vinden. Ik maak je af" en/of "Ik weet waar je werkt. Ik trek je kop eraf!", althans woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een TV scherm en/of de muren, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 15 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 3] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 3] éénmaal of meermalen op/tegen/in het gezicht, althans het hoofd te stompen en/of te slaan;
4.
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een kleding, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan de vloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor personen en/of goederen, in elk geval gemeen
gevaar voor goederen, te duchten was;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was, met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met kleding, althans met (een) brandbare stof(fen).

3.Voorvragen

3.1.
Geldigheid van de dagvaarding
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet-ontvankelijk is ten aanzien van feit 4, omdat de tenlastelegging onbegrijpelijk is. De rechtbank deelt dit standpunt niet; de dagvaarding is dan ook geldig.
3.2.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Aangeefster werkt op de intensieve crisisafdeling van [persoon 2] . Verdachte verbleef daar als patiënt. Hij bevond zich duidelijk in een psychose en kwam net uit de separeercel. De agenten die ter plaatse kwamen wilden geen aangifte doen van bedreiging omdat zij de woorden van verdachte niet serieus namen. Onder deze omstandigheden kan bij aangeefster niet de redelijke vrees zijn opgewekt dat verdachte de bedreiging zou waarmaken.
Ook ten aanzien van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit . Nadat verdachte zijn broek in brand heeft gestoken, heeft hij die in zijn eigen urine gegooid. Hierdoor kon het vuur zich niet verspreiden, waardoor geen algemeen gevaar voor personen of goederen is ontstaan.
Ten aanzien van de onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw geen opmerkingen gemaakt en laat zij het oordeel aan de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde
Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat door het in brand steken van de broek algemeen gevaar voor personen en/of goederen te vrezen viel. De rechtbank acht dus niet bewezen wat onder 4 ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Voor bedreiging als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn bedreiging waar zou gaan maken. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheden waaronder verdachte de uitlatingen zoals ten laste gelegd heeft gedaan tot een dergelijke redelijke vrees bij aangeefster
[persoon 1] konden leiden. Uit het bewijs volgt dat verdachte schijnbaar uit het niets in woede uitbarstte, met zijn hoofd een tv-scherm vernielde en met zijn hoofd en broekriem tegen de muren en ruiten van zijn kamer sloeg. In die uitbarsting heeft hij aangeefster aangekeken en geroepen dat hij haar af zou maken. Onder die omstandigheden vindt de rechtbank dat de bedreigingen van verdachte bij aangeefster tot de redelijke vrees konden leiden dat hij haar ook daadwerkelijk iets aan zou doen. De aangifte van aangeefster wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [persoon 4] . [persoon 4] heeft verklaard dat verdachte bedreigende woorden heeft geuit en dat verdachte op dat moment erg agressief overkwam. Op grond van deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan, dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken. De rechtbank acht daarmee de bedreiging van [persoon 1] bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen, op grond van de verklaringen van aangeefster [persoon 1] en getuige [persoon 4] en de foto op pagina 12 van het dossier. De rechtbank acht ook het onder 3 ten laste gelegde bewezen op grond van de verklaringen van aangeefster [persoon 3] en getuige [persoon 5] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 17 juli 2017 te Amsterdam [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte haar opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik hieruit kom weet ik je te vinden. Ik maak je af" en "Ik weet waar je werkt. Ik trek je kop eraf!";
2.
op 17 juli 2017 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een TV scherm en de muren, toebehorende aan [persoon 2] , heeft vernield en onbruikbaar heeft gemaakt;
3.
op 15 juli 2017 te Amsterdam [persoon 3] heeft mishandeld door [persoon 3] in het gezicht te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar, omdat hij ten tijde van het ten laste gelegde opgenomen was op de intensieve crisisafdeling van [persoon 2] en zijn gedragingen duiden op ernstige psychische problemen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte ten aanzien van de feiten die op 17 juli 2017 hebben plaatsgevonden volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Uit de omstandigheden waaronder de delicten zijn gepleegd kan worden afgeleid dat verdachte niet zichzelf was ten tijde van het plegen van die feiten. De raadsvrouw heeft hiervoor verwezen naar de bizarre uitlatingen van verdachte. Ook heeft hij met zijn eigen hoofd het televisiescherm kapot gemaakt en heeft hij de muren met zijn uitwerpselen besmeurd. Daarbij verbleef verdachte op de intensieve crisisafdeling met een manisch psychotische aandoening, waarvoor hij medicatie kreeg.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia-rapport van klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg van 21 september 2017 en het Pro Justitia-rapport van psychiater N. de Haas van 15 september 2017. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan de rapporten hebben deze deskundigen geen advies kunnen uitbrengen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van het plegen van de delicten. De rapporten houden onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in:
Uit de gerechtelijke stukken komen veel aanwijzingen naar voren voor het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens. Herhaaldelijk wordt benoemd dat betrokkene zou lijden aan een bipolaire stoornis, die gepaard gaat met manische en psychotische symptomen. Ten tijde van het ten laste gelegde was betrokkene opgenomen in een psychiatrische kliniek. Hier heeft hij de ten laste gelegde feiten (indien bewezen) begaan. Aangezien een psychiatrische opname meestal plaatsvindt in verband met een psychiatrische ontregeling is de aanwezigheid van psychiatrische problematiek en/of een doorwerking in zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde niet uit te sluiten. De justitiële voorgeschiedenis vermeldt delicten waarbij er tijdens eerdere reclasseringsrapportages verondersteld werd dat hij deze delicten tijdens een manische psychotische decompensatie heeft gepleegd.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het reclasseringsadvies van 15 september 2017. Verdachte weigerde medewerking aan het rapport. Wel gaf hij aan dat hij ten tijde van het incident van 17 juli 2017 in een psychose verkeerde en niet meer weet wat er is gebeurd. Dit heeft hij ook verklaard bij de politie.
De gebeurtenissen op 17 juli 2017 vonden plaats op de intensieve crisisafdeling van een kliniek van [persoon 2] . Op deze afdeling zitten mensen met verslavingsproblematiek en psychische problemen. Aangeefster [persoon 1] zat met verdachte in een speciale kamer met één op één begeleiding. Uit de aangifte van [persoon 1] is gebleken dat verdachte heeft gezegd dat hij doodgeschoten wilde worden, dat hij zijn eigen hoofd eraf zou trekken en dat hij zijn aders uit zijn armen zou trekken. Ook heeft hij met een kopstoot het televisiescherm vernield en heeft hij de muren besmeerd met zijn uitwerpselen. Vervolgens heeft hij zijn broek in brand gestoken en in een plas van zijn eigen urine op de grond gegooid. Op de zitting heeft de raadsvrouw verklaard dat de rechterlijke machtiging van verdachte is verlengd en dat hij op dit moment gesloten is opgenomen in de kliniek van [persoon 2] op de [adres 3] .
Gezien bovenstaande psychologische en psychiatrische bevindingen en de gedragingen van verdachte op 17 juli 2017, acht de rechtbank verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar met betrekking tot de op die dag gepleegde feiten. De onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn mogelijk gepleegd terwijl verdacht zich in een psychose bevond. De rechtbank volgt de raadsvrouw niet in haar verzoek om verdachte daarom volledig ontoerekeningsvatbaar aan te merken, omdat de rechtbank voor die verstrekkende conclusie te weinig aanknopingspunten in het dossier ziet en er geen rapporten van deskundigen zijn die een dergelijk oordeel zouden ondersteunen.
Omdat verder geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte volledig uitsluiten, is verdachte strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de eigen schuld van aangeefster [persoon 3] , omdat zij verdachte uit de tent heeft gelokt. Mocht de rechtbank verdachte wel strafbaar achten, dan verzoekt de raadsvrouw met toepassing van artikel 9a Sr geen straf op te leggen dan wel een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Bij de oplegging van een vrijheidsbenemende straf heeft de rechtbank daarnaast rekening gehouden met het volgende.
Terwijl verdachte verbleef in een kliniek, heeft hij een medepatiënt geslagen. Zij heeft daar pijn van gehad. Ook heeft hij een televisiescherm vernield en de muren van een ruimte in de kliniek van [persoon 2] onbruikbaar gemaakt. Dat levert voor de kliniek overlast op. Daarnaast heeft verdachte een medewerker van een kliniek ernstig bedreigd. Verbaal of fysiek geweld tegen zorgverleners kan niet worden getolereerd, ook niet wanneer de verdachte op een afdeling voor psychiatrische hulp verblijft. Het is namelijk belangrijk dat zorgverleners hun werk goed kunnen doen en zich daarbij veilig voelen.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij meerdere keren is veroordeeld voor vernieling.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Gelet op zijn psychische gesteldheid en het feit dat hij op dit moment met een rechterlijke machtiging in een kliniek is opgenomen waar hij behandeld wordt, vindt de rechtbank het niet zinvol als verdachte nu weer de gevangenis in zou moeten. In een voorwaardelijke taakstraf ziet de rechtbank gezien diezelfde omstandigheden op dit moment geen meerwaarde. Verdachte heeft namelijk 42 dagen in voorarrest gezeten. Als verdachte wederom een strafbaar zou begaan en de rechtbank zou overgaan tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke werkstraf, zou de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht hierop in mindering worden gebracht en dan zou er feitelijk geen sanctie (geen werkstraf) resteren. Daarnaast kan verdachte vanwege zijn psychische problematiek zijn gedrag slechts in geringe mate controleren en is het de vraag of een voorwaardelijke straf hem ervan zou weerhouden om opnieuw een strafbaar feit te begaan.
Alles overwegende legt de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week op.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 3] vordert € 350,00 aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde (mishandeling) rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. [persoon 3] heeft namelijk pijn geleden door de klap die verdachte haar gaf. De vordering is niet betwist. De rechtbank vindt een schadevergoeding van € 150,00 redelijk en wijst de vordering voor dat bedrag toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. De rechtbank legt daarbij ook de schadevergoedingsmaatregel op.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen en onbruikbaar maken;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
mishandeling.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vorderingvan [persoon 3]
gedeeltelijk toetot
€ 150,00 (zegge honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkis in haar vordering .
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 3] € 150,00 (zegge honderdvijftig euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 3 (drie) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J. Huber en J.M. Jongkind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 november 2017.