ECLI:NL:RBAMS:2017:9124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
AWB - 12 _ 5293
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het bestreden besluit inzake vergoeding van extra uren rechtsbijstand en waarneming door een kantoorgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen mr. S.F.J. Smeets, eiser, en de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder. De zaak betreft de aanvraag van eiser om vergoeding van extra uren rechtsbijstand voor de rechtszaak van een vrouw, waarbij eiser zijn kantoorgenoot, mr. J.T.E. Vis, als waarnemer heeft ingeschakeld. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, met als argument dat er geen toestemming was verleend voor de toevoeging van een tweede advocaat en dat de werkzaamheden van de heer Vis niet als waarneming konden worden aangemerkt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de redenen die eiser heeft aangevoerd voor de waarneming niet als zwaarwegend konden worden aangemerkt. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift duidelijk gemaakt op welke momenten en om welke redenen de heer Vis voor hem heeft waargenomen. De rechtbank oordeelt dat de argumenten van verweerder niet voldoende zijn om de conclusie te rechtvaardigen dat er geen sprake was van waarneming. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de redenen voor waarneming beter gemotiveerd moeten worden. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 17/633
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2017 in de zaak tussen
mr. S.F.J. Smeets,te Amsterdam, eiser
en
Raad voor Rechtsbijstand, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra
)
Procesverloop
In het besluit van 2 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om vergoeding van extra uren rechtsbijstand ten behoeve van [de vrouw] afgewezen.
In het besluit van 19 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, samen met zijn kantoorgenoot mr. J.T.E. Vis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen

1.De besluitvorming

1.1.
Eiser heeft verweerder in een brief van 23 oktober 2015 toestemming gevraagd zijn kantoorgenoot, de heer Vis, als tweede advocaat in de rechtszaak van [de vrouw] te betrekken. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 november 2015 afgewezen. Dit besluit is onherroepelijk.
1.2.
Eiser heeft verweerder op 3 mei 2016 verzocht om nog vijftig extra uur aan de zaak van [de vrouw] te mogen werken.
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen en het volgende geconcludeerd:
- Uit de overgelegde urenspecificatie blijkt dat exclusief reistijd en wachttijd eiser in totaal 56,83 uur aan de rechtszaak van [de vrouw] heeft besteed en dat de heer Vis in totaal 88,66 uur aan die rechtszaak heeft besteed;
- dat geen toestemming is verleend voor toevoeging van een tweede advocaat; en
- dat gezien de inrichting van de urenspecificatie niet gesproken kan worden van waarneming.
1.4.
In bezwaar heeft eiser - kort samengevat - aangevoerd dat het noodzakelijk is dat de heer Vis als achtervang optreedt, onder meer omdat vanwege de specifieke aard en omstandigheden van de rechtszaak [de vrouw] te allen tijde van bijstand moet kunnen worden voorzien, dat geen dubbele uren zijn gefactureerd en waarneming op de aangegeven momenten vanwege verhindering, afwezigheid of ontstentenis absoluut noodzakelijk was.
1.5.
Naar aanleiding van eisers bezwaarschrift heeft de Commissie voor Bezwaar van de Raad voor Rechtsbijstand (de adviescommissie) op 16 december 2016 aan verweerder een advies uitgebracht. Dit advies strekt tot ongegrondverklaring van het bezwaar. Volgens de adviescommissie blijkt uit eisers verzoek van 23 oktober 2016 dat het eisers uitdrukkelijke wens is geweest de werkzaamheden van de heer Vis te kunnen declareren op de toevoeging en dat hem bij het afwijzende besluit van 4 november 2015 uitdrukkelijk is medegedeeld dat op grond van artikel 2 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) alleen de werkzaamheden van de toegevoegde rechtsbijstandverlener voor vergoeding in aanmerking komen. Het komt voor zijn eigen rekening en risico dat hij er desondanks voor heeft gekozen samen met de heer Vis aan de rechtszaak van [de vrouw] te werken. Blijkens de urenspecificatie heeft de heer Vis [de vrouw] bijgestaan op de zittingen van 7 september, 16 september en 30 september. Daarnaast heeft hij de zitting van 12 augustus 2016 bijgewoond, die volgens de adviescommissie waarschijnlijk de inhoudelijke behandeling van de rechtszaak was. Omdat de heer Vis hiermee een substantieel deel van de rechtszaak op zich heeft genomen en meer uren aan de rechtszaak heeft besteed dan eiser, kan eiser niet met vrucht stellen dat sprake is geweest van noodzakelijke en incidentele waarneming. Omdat eiser op het moment van de declaratie de uren nog niet had volgemaakt, is de aanvraag om toekenning van extra uren terecht geweigerd, aldus de adviescommissie.
1.6.
In het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van de gronden van voornoemd advies, het bezwaar ongegrond verklaard.

2.De standpunten van partijen

2.1.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of al dan niet sprake is geweest van waarneming.
2.2.
Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van waarneming. Hij heeft hiertoe betoogd dat de rechtszaak dermate gecompliceerd was en dat de rechtszaak en [de vrouw] een zeer op de rechtszaak en persoon toegespitste rechtsbijstand verlangden en dat daarom - te allen tijde - onmiddellijke rechtsbijstand moest kunnen worden geleverd. Dit is gebeurd door de noodzakelijke waarneming van de heer Vis. Eiser heeft in beroep verwezen naar zijn bezwaarschrift, waarin hij heeft aangegeven op welke momenten en om welke reden de heer Vis voor hem heeft waargenomen.
2.3.
Volgens verweerder is geen sprake van waarneming. Verweerder heeft in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet dat de door de heer Vis verrichtte werkzaamheden in de rechtszaak van [de vrouw] dermate omvangrijk en structureel waren, dat er geen andere conclusie kan zijn dan dat feitelijk met twee advocaten aan de rechtszaak is gewerkt en dat daarvoor nu juist geen voorafgaande toestemming bestond.

4.De inhoudelijke beoordeling

4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de conclusie in het bestreden besluit - dat geen vergoeding wordt verstrekt voor de werkzaamheden van de heer Vis - onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het beoordelingskader
4.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de hoger beroepsinstantie, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, geldt in het geval van waarneming het volgende. In artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) is bepaald dat slechts vergoeding wordt verstrekt voor de door de rechtsbijstandverlener op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand. Omdat de rechtsbijstandverlener in persoon wordt toegevoegd, volgt uit dit artikel dat de vergoeding in beginsel alleen wordt verstrekt, als de advocaat zelf de rechtsbijstand heeft verleend en de zaak dus persoonlijk heeft behandeld. Dit is alleen anders bij incidentele gevallen, waarin sprake is van overmacht of waarneming door anderen wegens ziekte, of andere zwaarwegende redenen. [1]
4.3.
In artikel 1 onder j van de Inschrijvingsvoorwaarden advocatuur 2016 van verweerder - zoals deze gold ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang - staat dat de advocaat de zaken waarin hij is toegevoegd persoonlijk moet behandelen, behoudens gevallen waarin sprake is van overmacht, ziekte, op dezelfde dag geplande zittingen in andere zaken, of andere zwaarwegende redenen. In dat geval zorgt de advocaat voor waarneming.
Motiveringsgebrek
4.4.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat de werkzaamheden van de heer Vis niet declarabel zijn, omdat geen toestemming is gegeven om met een tweede advocaat aan de zaak te werken en gelet op de inrichting van de urenspecificatie niet gesproken kan worden van waarneming. Gelet op de urenspecificatie heeft de heer Vis namelijk een substantieel deel van de rechtszaak op zich genomen en heeft hij meer uren aan de rechtszaak besteed dan eiser.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat deze motivering van verweerder te beperkt is. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven op welke data de heer Vis voor hem heeft waargenomen en wat daarvan de reden was. Zo heeft hij uitgelegd dat de heer Vis voor hem waarnam op 1, 2, 3 en 7 september 2015, omdat hij in verband met een strafzaak in Thailand verbleef. Een ander voorbeeld is dat hij op 23 september 2015 niet aan de zaak kon werken, omdat hij moest spreken op een congres. Eiser is veel in het buitenland voor zaken en heeft andere verplichtingen op werkgebied, waardoor zijn zaken regelmatig moeten worden waargenomen door een andere advocaat. Vanwege de efficiëntie zoekt eiser hiervoor per zaak een vaste kantoorgenoot.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op de redenen waarom de heer Vis op bepaalde dagen heeft waargenomen voor eiser, niet is ingegaan in het bestreden besluit. Het enkele argument van verweerder dat de heer Vis een substantieel deel van de zaak voor zijn rekening heeft genomen, biedt onvoldoende ondersteuning voor de conclusie dat geen sprake kan zijn van waarneming. Eiser heeft daarnaast weliswaar eerder verzocht om met de heer Vis als tweede advocaat aan de zaak te werken, maar dat betekent niet dat thans geen sprake kan zijn van waarneming Verweerder heeft niet nader gemotiveerd waarom de redenen die eiser heeft genoemd voor de waargenomen dagen, niet als zwaarwegend kunnen worden aangemerkt. Dat eiser regelmatig was verhinderd, blijkt wel uit de door hem overgelegde urenspecificatie, maar veel van die verhinderingen hadden te maken met werk gerelateerde verplichtingen. Dat een advocaat regelmatig andere werk gerelateerde verplichtingen heeft, betekent niet dat geen sprake kan zijn van waarneming. Verweerder moet dat beter te motiveren.
Conclusie
4.7.
Gelet op het voorgaande is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het in strijd is met het motiveringsbeginsel. [2] Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Verweerder zal in het nieuwe besluit op bezwaar gemotiveerd moeten ingaan op de door eiser genoemde redenen voor waarneming.
Proceskosten
4.8.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
4.9.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Teggelaar, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 24 mei 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AX4380) en van 30 november 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BU6307) .
2.Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet een besluit berusten op een deugdelijke motivering.