ECLI:NL:RBAMS:2017:9111

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
11 december 2017
Zaaknummer
13/674246-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige en de beoordeling van de onderzoeksplicht

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 december 2017 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 5 tot en met 6 juni 2015, in Amsterdam ontuchtige handelingen heeft gepleegd met het slachtoffer, dat op dat moment 15 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte onder andere zoenen, knuffelen en seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer. De rechtbank heeft het bewijs beoordeeld en geconcludeerd dat de seksuele handelingen wettig en overtuigend bewezen zijn.

De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van ontuchtig handelen, omdat het slachtoffer bijna 16 jaar oud was en er sprake zou zijn van wederzijdse instemming. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de seksuele handelingen als ontuchtig moeten worden beschouwd, gezien de leeftijd van het slachtoffer en de bescherming die de wet biedt aan minderjarigen. De rechtbank benadrukte dat de verdachte een onderzoeksplicht had om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer vast te stellen en dat hij onvoldoende onderzoek had gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld, omdat hij had moeten vermoeden dat hij met een minderjarige te maken had. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 2 dagen en een taakstraf van 80 uren op, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/674246-16
Datum uitspraak: 7 december 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum 1] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Ruijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.C. Dekkers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 05 juni 2015 tot en met 06 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, meermalen, in elk geval éénmaal (telkens)
- die [persoon 1] gezoend en/of gekust en/of zuigzoenen gegeven en/of
- die [persoon 1] geknuffeld en/of
- zijn vinger in de vagina van die [persoon 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of (heen en weer) bewogen en/of
- zijn penis in de mond van die [persoon 1] geduwd en/of gebracht en/of gehouden en/of (heen en weer) bewogen, althans die [persoon 1] haar mond om zijn penis doen/laten brengen en/of houden en/of (heen en weer) bewegen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Nadere bewijsoverweging
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op basis van de bewijsmiddelen die in het dossier zijn gevoegd. Op 6 juni 2015 is [persoon 1] door de politie in de slaapkamer van de woning van verdachte aangetroffen. [persoon 1] en verdachte hebben bij de politie allebei verklaard dat in het weekend van 5 en 6 juni 2015 de in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen tussen hen hebben plaatsgevonden, terwijl vaststaat dat [persoon 1] ten tijde van die handelingen 15 jaar oud was. De officier van justitie wijst erop dat de leeftijd van het slachtoffer in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is geobjectiveerd, zodat voor een bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte wist dat [persoon 1] jonger dan 16 jaar oud was. Bovendien acht de officier van justitie de verklaring van verdachte dat hij niet wist of kon vermoeden dat [persoon 1] minderjarig was ongeloofwaardig.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat geen sprake is geweest van ontuchtig handelen. Volgens de raadsvrouw is sprake geweest van seksueel contact met wederzijdse instemming dat, gelet op de onderlinge verhoudingen en de omstandigheid dat [persoon 1] bijna 16 jaar was, niet in strijd is met de thans geldende sociaal-ethische norm, zodat verdachte vrijgesproken dient te worden.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen die tussen [persoon 1] en verdachte hebben plaatsgevonden als ontuchtig moeten worden beschouwd. Artikel 245 Sr strekt ertoe de seksuele integriteit van personen onder de zestien jaar te beschermen. Vast staat dat [persoon 1] destijds 15 jaar oud was en dat het leeftijdsverschil tussen [persoon 1] en verdachte 14 jaar bedraagt. Een gering leeftijdsverschil, zoals bedoeld in de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie van de Hoge Raad waar de raadvrouw in haar pleitnotitie op heeft gewezen, is dus evident niet aan de orde. Dat in het onderhavige geval desalniettemin sprake was van een gelijkwaardige verhouding tussen [persoon 1] en verdachte, zoals door de raadsvrouw betoogd, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De omstandigheid dat de zedenrecherche heeft vastgesteld dat geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie of letsel is daartoe onvoldoende. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het telefoonnummer van [persoon 1] had gekregen van een jongen waarmee hij in contact was gekomen op [naam] chat lounge, omdat zij ‘makkelijk’ zou zijn. Dat sprake was van seksueel contact binnen een relatie acht de rechtbank mede gelet hierop niet aannemelijk. Hoewel [persoon 1] verdachte haar vriendje noemt, blijkt uit het dossier dat zij elkaar, na een kort contact via ‘Messenger’, dat weekend voor het eerst hadden ontmoet en dat zij elkaar niet of nauwelijks kenden. Dat [persoon 1] geen aangifte wilde doen tegen verdachte en dat uit het dossier niet blijkt dat het seksuele contact voor haar onwenselijk of schadelijk is geweest, doet gelet op voormelde strekking van artikel 245 Sr niet af aan de conclusie dat sprake is geweest van ontucht.
4.2
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 5 juni 2015 tot en met 6 juni 2015 te Amsterdam, met [persoon 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1999, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- die [persoon 1] gezoend en gekust en zuigzoenen gegeven en
- die [persoon 1] geknuffeld en
- zijn vinger in de vagina van die [persoon 1] gebracht en
- die [persoon 1] haar mond om zijn penis laten bewegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens afwezigheid van alle schuld (AVAS). De rechtbank begrijpt dat de raadsvrouw daartoe heeft aangevoerd dat verdachte op grond van na te melden omstandigheden verontschuldigbaar gedwaald heeft over de daadwerkelijke leeftijd van [persoon 1] .
Allereerst heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij onbekend was met de minderjarigheid van [persoon 1] en geen nader onderzoek heeft gedaan omdat hij actief door haar is misleid. Kort na hun eerste kennismaking heeft verdachte naar haar leeftijd gevraagd, waarop zij antwoordde 19 jaar oud te zijn. Op basis van de foto’s die hij van haar kreeg, had hij geen reden om hieraan te twijfelen en ook toen hij haar enkele dagen later zag tijdens hun eerste date kwamen haar uiterlijk en lichaamsbouw overeen met de opgegeven leeftijd. Verdachte heeft volgens de raadsvrouw nimmer getwijfeld aan de informatie die [persoon 1] hem gaf over haar leeftijd en is zich van geen kwaad bewust geweest. Dat blijkt ook uit het feit dat verdachte zelf melding deed bij de politie toen hij dacht dat [persoon 1] zijn scooter gestolen had en haar (vermeende) persoonsgegevens aanleverde bij de politie. Strafbaarheid kan volgens de raadsvrouw daarnaast niet worden aangenomen omdat de politie verdachte toen niet heeft geïnformeerd over de minderjarigheid van [persoon 1] . Na de controle van de door hem aangeleverde persoonsgegevens behoefde verdachte niet meer beducht te zijn voor de mogelijkheid dat zijn date zich voordeed als een ander en minderjarig was. Dan zou het immers waarschijnlijk zijn geweest dat de politie had ingegrepen, aldus de raadsvrouw.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie betwist dat verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt en stelt dat verdachte op basis van alle omstandigheden had moeten vermoeden dat hij te maken had met een minderjarig meisje.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte geen sprake is geweest van een zodanig verontschuldigbare dwaling over de feiten dat dit tot ontslag van rechtsvervolging zou moeten leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Voor een geslaagd beroep op feitelijke dwaling, en dus op afwezigheid van alle schuld, is vereist dat verdachte mocht vertrouwen op de (misleidende) mededeling van [persoon 1] dat zij 19 jaar oud was. Bij de beoordeling hiervan dient vooropgesteld te worden dat de bescherming van (de belangen van) minderjarigen centraal staat in de aard en strekking van artikel 245 Sr. Blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad gaat het bij zedendelicten als het onderhavige om een zo doeltreffend mogelijke strafrechtelijke bescherming van jeugdigen, die juist ook moeten worden beschermd tegen verleidingen die van henzelf kunnen uit gaan. De normatieve ruimte voor aanvaarding van een beroep op afwezigheid van alle schuld is daarom op grond van de ratio van deze specifieke strafbepaling uiterst beperkt. Dat betekent dat verdachte een zeer verstrekkende onderzoeksplicht had om achter de werkelijke leeftijd van [persoon 1] te komen en dat hij dus alles in het werk moet hebben gesteld wat in redelijkheid van hem kon worden verlangd om dit te onderzoeken. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd hiervan onvoldoende blijk geeft en daarmee ontoereikend is om een dergelijk uitzonderlijk beroep op afwezigheid van alle schuld te laten slagen.
Het had op de weg van verdachte gelegen, daar waar hij ervoor gekozen heeft om seksuele handelingen te verrichten met een meisje dat hij nauwelijks kende en waarvan hij tenminste wist dat zij aanzienlijk jonger was dan hijzelf, meer onderzoek te verrichten naar haar werkelijke leeftijd, bijvoorbeeld door naar haar legitimatiebewijs te vragen. Dit geldt te meer nu uit het dossier blijkt dat er een aantal omstandigheden waren op basis waarvan verdachte kon vermoeden dat hij met een minderjarige te maken had. Zo heeft verdachte verklaard dat hij het kinderachtig vond dat [persoon 1] steeds op zijn scooter wilde rijden en dat hij in haar tas een papiertje had gevonden met de naam van een [plaatsnaam] school erop. Uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie blijkt dat het om een schriftje van het [naam school] ging waarop (onder meer) stond: “vak Aardrijkskunde (..) klas C1B”. Door in de gegeven omstandigheden slechts af te gaan op de informatie van [persoon 1] en zijn eigen inschatting, heeft verdachte niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Dat de politie hem niet geïnformeerd heeft over de minderjarigheid van [persoon 1] doet hier niet aan af. Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt dan ook verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 182 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 (één) jaar en tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij wijst er daarbij op dat het blijkens zijn strafblad de laatste jaren heel goed met hem is gegaan. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht in de strafmaat rekening te houden met het feit dat het seksueel contact op [persoon 1] slechts geringe impact lijkt te hebben gehad en dat bij verdachte geen sprake is van een patroon of recidiverisico. Tot slot dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ingrijpende consequenties van een veroordeling van verdachte voor een zedendelict, aldus de raadsvrouw.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een vijftien jarig meisje, die mede bestonden uit seksueel binnendringen. Met zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het nog jeugdige slachtoffer. Minderjarigen worden op seksueel gebied beschermd tegen oudere, meer ontwikkelde personen die – naar algemeen moet worden aangenomen – beter in staat zijn hieromtrent keuzes te maken en de gevolgen daarvan te overzien. Om die reden is het plegen van seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen beneden de zestien jaar bij wet strafbaar gesteld, ook wanneer dit met wederzijdse goedkeuring gebeurt.
Bij de straftoemeting houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte door [persoon 1] is voorgelogen over haar werkelijke leeftijd en dat zij valse aangifte tegen hem heeft gedaan. Als gevolg daarvan heeft hij twee dagen vast gezeten, hetgeen ook consequenties heeft gehad voor zijn toenmalige dienstverband. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte nooit eerder verdacht is van een zedendelict, er geen aanwijzingen bestaan voor herhalingsgevaar en dat hij bij de politie direct openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen tussen hem en [persoon 1] was gebeurd. Op grond van zijn strafblad en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, stelt de rechtbank verder vast dat verdachte zijn leven momenteel redelijk op orde lijkt te hebben.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de redelijke termijn is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Anders dan de raadsvrouw kennelijk meent, behoeft heeft het eerste verhoor van de verdachte door de politie niet zondermeer als zodanige handeling te gelden. In dit geval kan het verhoor echter, mede gezien de aard van de verdenking, wel als start van de redelijke termijn worden aangemerkt. Als uitgangspunt geldt dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn - zij het beperkt - is overschreden. De rechtbank ziet aanleiding om te volstaan met die constatering ziet geen aanleiding daaraan consequenties te verbinden.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf gelet op voormeld tijdsverloop niet meer opportuun.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden bestaat naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en W.M.C. van den Berg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 december 2017.