Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Vonnis van de kantonrechter:
[eiser] ,
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
De procedure
in conventie en in reconventie
- de akte van [eiser] ,
- de akte van Dexia, met producties,
- de akte uitlating producties van [eiser] .
Gronden van de beslissingin conventie en in reconventie
(a) de hoofdsom terug te betalen,
(b) de toekomstige rentetermijnen ineens af te rekenen, berekend naar de actuele waarde, rekening houdend met een rendement voor de Bank wegens eerdere ontvangst van 5%, terwijl (c) de opbrengst van de verkoop van de effecten in mindering komt op het te betalen bedrag.
Uit hetgeen de Hoge Raad in r.o. 3.10.1 van Tijhuis/Dexia (als hiervoor geciteerd bij randnummer 1.9.) heeft overwogen wordt afgeleid dat hij van oordeel is dat na vernietiging van het onderhavige beding toepassing dient te worden gegeven aan artikel 6:277 BW als regel van nationaal aanvullend recht.
weleen onaanvaardbaar zware financiële last op [eiser] werd gelegd. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat in dit geval toepassing van de door het hof ontwikkelde formule zou hebben uitgewezen dat Dexia het aangaan van de lease-overeenkomst
welhad behoren te ontraden. In navolging van het Amsterdamse hof is de kantonrechter derhalve van oordeel dat de schade aan termijnen voor 1/3 deel voor rekening van [eiser] behoort te blijven.
Op de restschuld van € 29.620,02 zijn de toekomstige termijnen ad € 21.257,09 in mindering gebracht, zodat resteert een totaalbedrag van € 8.362,93.
Hoge Raad heeft in de prejudiciële beslissing van 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) ten aanzien van de aanspraak op de wettelijke rente nog overwogen dat de toerekening van de voordelen in de eerste plaats dient te geschieden op het nadeel bestaande in termijnen. Dit gebeurt in de volgorde waarin dat nadeel is ontstaan, dus waarin termijnbedragen achtereenvolgens verschuldigd zijn geworden, ongeacht of zij zijn voldaan. De toerekening geschiedt van oud naar jong volgens de tijdstippen van verschuldigd worden, en naar evenredigheid ingeval termijnbedragen gelijktijdig verschuldigd zijn geworden. Resteert dan nog een bedrag van die voordelen, dan wordt dit toegerekend op de eventuele restschuld. Een aanspraak op wettelijke rente over het gedeelte van de termijnen en de restschuld dat bij de voordeelstoerekening wegvalt tegen voordelen, wordt geacht niet te zijn ontstaan.
BESLISSING
in conventie
1 mei 2015 en de prejudiciële beslissing van 3 februari 2017 heeft overwogen;