ECLI:NL:RBAMS:2017:9024

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
5295976 EA VERZ 16-960
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor schade door hondenbeet tijdens werkgerelateerde reis naar Haïti

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de werkgever, Healthy Entrepreneurs B.V. (HE), voor de schade die is ontstaan door het overlijden van [naam 4] na een hondenbeet tijdens een werkgerelateerde reis naar Haïti. [naam 4] was in dienst van HE en verbleef op een compound waar hij door een niet-ingeënte pup werd gebeten. Na de beet ontwikkelde hij symptomen van rabiës en overleed uiteindelijk op 15 juli 2013. De verzoekster, de weduwe van [naam 4], verzoekt de rechtbank om HE aansprakelijk te stellen voor de schade die voortvloeit uit het overlijden van haar man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam 4] op het moment van de beet niet meer werkzaam was, maar dat zijn verblijf op de compound wel een nauwe samenhang had met zijn werkzaamheden voor HE. De kantonrechter oordeelt dat HE niet voldoende zorg heeft gedragen voor een veilige werkomgeving, aangezien de pup, die niet was ingeënt tegen rabiës, vrij rondliep op de compound. De rechtbank concludeert dat HE aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de hondenbeet, maar dat er ook sprake is van eigen schuld van [naam 4] omdat hij zich niet tijdig heeft laten behandelen na de beet.

De zaak is aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de mate van eigen schuld en de gevolgen daarvan voor de aansprakelijkheid. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot een later moment.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5295976 EA VERZ 16-960
beschikking van: 4 december 2017

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
nader te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M.R. Lauxtermann,
t e g e n

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HEALTHY ENTREPRENEURS B.V.,
gevestigd te Utrecht,

2. de naamloze vennootschap

NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
verweersters,
afzonderlijk te noemen HE en NN
gemachtigde: mr. A.K. Sjouw.

VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- het verzoekschrift van 6 juli 2016;
- de tussenbeschikking van 14 juli 2016, waarbij de zaak is verwezen naar team kanton van de rechtbank Amsterdam;
- het verweerschrift met producties.
Op 1 november 2016 is het verzoek mondeling behandeld. [verzoekster] en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig. Namens HE zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Namens NN is [naam 3] verschenen. Beide verweersters werden bijgestaan door hun gemachtigde. Voorafgaand aan de zitting heeft de gemachtigde van [verzoekster] bij fax van 31 oktober 2016 nadere producties in het geding gebracht en ter zitting is nog een productie overgelegd. Partijen hebben hun stellingen nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Op verzoek van partijen is om een minnelijke regeling te beproeven de mondelinge behandeling aangehouden.
Op 22 november 2016 is de mondelinge behandeling voortgezet. [verzoekster] en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig, evenals mr. A. Zijlstra. Namens HE zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Namens NN is [naam 3] verschenen. Beide verweersters werden bijgestaan door hun gemachtigde. Voorafgaande aan deze zitting heeft de gemachtigde van verweersters bij fax van 21 november 2016 een productie toegestuurd. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is opnieuw aangehouden in verband met schikkingsonderhandelingen.
Op 6 november 2017 is de mondelinge behandeling opnieuw voortgezet. [verzoekster] en haar gemachtigde waren daarbij aanwezig, evenals mr. A. Zijlstra. Namens HE zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen. Namens NN is [naam 3] verschenen. Beide verweersters werden bijgestaan door hun gemachtigde. Voorafgaande aan de zitting heeft de gemachtigde van [verzoekster] op 30 oktober 2017 een fax toegestuurd. Partijen hebben nogmaals, mede aan de hand van een pleitnotitie, hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. [verzoekster] heeft ter zitting nog twee foto’s overgelegd. Vervolgens is beschikking gevraagd en is beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1.1.
[verzoekster] was gehuwd met [naam 4] , geboren [geboortedatum] 1961. Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren; [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
1.2.
[naam 4] was per 1 januari 2013 in dienst getreden bij HE op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot 30 juni 2013 in de functie van Directeur Business Intelligence. Naast zijn werk voor HE werkte [naam 4] in het kader van zijn opleiding tot doktersassistent 18 uur per week in de huisartsenpraktijk van zijn schoonzus [verzoekster] .
1.3.
HE is in 2011 opgericht door [naam 1] en [naam 2] . Zij zijn beiden bestuurders van HE. HE zet zich in voor onbelemmerde toegang tot essentiële medicijnen en gezondheidsproducten in ontwikkelingslanden. In de periode van 30 januari 2013 tot en met 5 februari 2013 heeft [naam 2] met [naam 4] een dienstreis naar India en Bangladesh gemaakt. Vanaf 25 maart tot 4 april 2013 is [naam 4] in opdracht van HE naar Bangladesh gereisd.
1.4.
In de hoofdstad van Haïti, Port-au-Prince, werkt HE samen met het bedrijf [naam bedrijf] , dat medicijnen en gezondheidsproducten distribueert door heel Haïti. Het kantoor van [naam bedrijf] is gelegen op een compound (omheinde leefgemeenschap) van de heer [naam 5] in Porte-au-Prince. Zijn zoon, [naam zoon] , is mede-eigenaar van [naam bedrijf] . Naast het kantoor, magazijn en een trainingslokaal van [naam bedrijf] is ook het woonhuis van de familie [naam 5] op de compound gelegen. Deze gebouwen staan vanaf de weg op de eerste 100 meter van de compound. Daarachter ligt zo’n 200 meter onbebouwde grond, waarvan een gedeelte niet is omheind.
1.5.
Op 28 april 2013 is [naam 4] in opdracht van HE naar [naam bedrijf] in Haïti gereisd, alwaar hij tot 3 mei 2013 werkzaamheden voor HE heeft verricht en in de middag van 4 mei 2013 via New York in twee dagen is teruggereisd naar Nederland.
1.6.
Voor Haïti zijn geen inentingen verplicht gesteld, maar worden vaccinaties aangeraden tegen D.T.P. en Hepatitus A. Verder is Haïti een risicovol land als het gaat om rabiësbesmettingen (hondsdolheid). Inentingen hiertegen worden aangeraden bij een verblijfsduur langer dan drie maanden of vanwege specifieke persoonlijke omstandigheden.
1.7.
[naam 4] had een vaccinatieboekje waarin is aangetekend dat hij in 1997 is ingeënt tegen D.T.P. en Hepatitis B en in 2002 tegen Hepatitis A.
1.8.
Tijdens zijn verblijf werkte en verbleef [naam 4] op de compound van de familie [naam 5] . De familie [naam 5] heeft een waakhond op de compound. Deze was ingeënt tegen rabiës. Sinds 21 april 2013 hadden zij een nieuwe jonge waakhond erbij (geboren eind februari 2013), hierna: de pup, die vanwege zijn jonge leeftijd, nog niet was ingeënt tegen rabiës.
1.9.
In de nacht van 29 op 30 april 2013 is de pup door een ander dier aangevallen en is een stuk van zijn staart afgebeten. Op advies van de dierenarts is de pup vervolgens met een lijn aan een boom achter op de compound vastgezet. De pup lag daar vooral stil in een hoekje en vertoonde teruggetrokken gedrag. In de ochtend van 4 mei 2013 heeft [naam 4] deze pup geaaid en is daarbij door de pup in zijn hand (tot bloedens toe) gebeten.
1.10.
[naam 4] heeft de wond schoongemaakt met water en alcohol en vervolgens een foto van zijn hand gemaakt met de gebruikte schoonmaakmiddelen.
1.11.
Dat hij was gebeten door de pup, heeft [naam 4] op 4 mei 2013 tegen [naam zoon] verteld. Hij en zijn vader hebben [naam 4] aangeraden om een arts te raadplegen.
1.12.
Op 5 mei 2013 is [naam 4] teruggekeerd in Nederland. Op 6 mei 2013 is [naam 4] weer gaan werken op het kantoor van HE en op 8 mei 2013 in de huisartsenpraktijk van zijn schoonzus. Tegen [verzoekster] en HE heeft [naam 4] bij terugkomst niet verteld dat hij in Haïti was gebeten door een hond.
1.13.
Vanaf 19 juni 2013 ontwikkelde [naam 4] verschijnselen van rabiës. Op 21 juni 2013 is [naam 4] in het ziekenhuis opgenomen.
1.14.
Pas op 24 juni 2013 is aan HE medegedeeld dat [naam 4] in Haïti was gebeten door een hond en dat hij is gediagnosticeerd met rabiës.
1.15.
HE heeft vervolgens direct contact opgenomen met de familie [naam 5] . De familie [naam 5] heeft daarop medegedeeld dat de hond op 7 mei 2013 reeds was overleden, maar dat geen onderzoek naar de doodsoorzaak van de pup is gedaan.
1.16.
Op 25 juni 2013 heeft HE het incident gemeld bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), waarna door hen een onderzoek is ingesteld en rapport is opgemaakt.
1.17.
In de LCI-richtlijn Rabiës van het RIVM is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
2.2.
Pathogenese
Het rabiësvirus komt het lichaam binnen via de niet-intacte huid of via slijmvliezen. Over de periode tussen de inoculatie in onderhuids bindweefsel of spierweefsel en het moment dat het virus binnendringt in het zenuwstelsel, is nog steeds weinig bekend. (…) Eenmaal gearriveerd in het centraal zenuwstelsel vindt daarbinnen een snelle verdere verspreiding van het virus plaats.(…) Het rabiësvirus blijkt in staat om na inoculatie en vóór het binnendringen in het centraal zenuwstelsel (CZS) aan het immuunsysteem van de gastheer te ontsnappen. (…)
2.3.
Incubatieperiode
De incubatieperiode bij de mens bedraagt meestal 20 tot 90 dagen. (…)
2.4.
Ziekteverschijnselen
(…) In het verloop van een infectie met rabiësvirus kunnen na de incubatieperiode verschillende fases worden onderscheiden: prodromale fase, neurologische fase, coma en overlijden. (…) Klinische rabiës leidt vrijwel altijd tot de dood. (…)
3.1.2.
Indirecte diagnostiek
(…) 48 uur na de beet infecteert rabiësvirus de perifere zenuw en wordt via het zenuwstelsel het ruggenmerg en uiteindelijk het hersenweefsel bereikt (…). Op het moment dat het virus het centraal zenuwstelsel (CZS) bereikt, ontstaan de klachten en is er meestal al irreversibele schade aangericht aan het CZS. (…) Vaccinatie tegen rabiës zal beschermende neutraliserende antistoffen opwekken bij de meerderheid van de immuuncompetente personen.
7. Behandeling
Er bestaat geen effectieve therapie van rabiës. In 2005 overleefde een meisje van 15 jaar klinische rabiës na behandeling met wat later bekend werd als het Milwaukee-protocol.(…) Herhaling van deze behandeling bij andere patiënten had tot nu toe geen succes. (…)
8.4.1.
Beoordeling van het incident
Wanneer een ongevaccineerde blootgesteld is aan een mogelijk rabide dier (…), moet in principe altijd worden gestart met postexpositiebehandeling (…).
8.4.3.
Passieve immunisatie
(…) Bij ongevaccineerden en immuungecompromiteerden of bij mensen waarvan de immuunstatus onbekend is, dient bij mogelijke rabiësbesmetting van type III[een of meer transdermale beten of krassen, ktr]
, naast actieve immunisatie, altijd zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 48 uur) MARIG te worden toegediend. Er is geen wetenschappelijke grond gevonden voor een termijn na het contact met een mogelijk rabide dier waarbinnen toediening van MARIG nog zinvol is. Er bestaat hierover internationaal evenmin consensus. (…)”
1.18.
Na behandeling met elementen van het Milwaukee protocol is [naam 4] op 15 juli 2013 aan de gevolgen van rabiës overleden.
1.19.
HE had ten behoeve van haar werknemers bij AIG een verzekering afgesloten voor personen die in opdracht van haar zakenreizen naar het buitenland maken ten bedrage van € 250.000,00 bij overlijden.
1.20.
Inmiddels heeft AIG na loonbelasting € 157.892,59 netto aan [verzoekster] overgemaakt.
1.21.
HE heeft verder een aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven afgesloten bij NN.
1.22.
Op 20 november 2015 heeft Laumen Expertise een rapport uitgebracht, waaruit volgt dat het gederfd levensonderhoud van [verzoekster] en haar gezin na het overlijden van [naam 4] € 320.543,80 bedraagt.

Het (deel)geschil

2. [verzoekster] verzoekt voor recht te verklaren dat verweerders aansprakelijk zijn te houden voor de schade door overlijden van [naam 4] en verweerders te veroordelen tot betaling van de kosten ex artikel 1019 aa lid 1 Rv. Ter zitting van 6 november 2017 hebben partijen de kantonrechter verzocht zich ook erover uit te laten of sprake is van eigen schuld.
3. Aan haar verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat [naam 4] tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden voor HE, bij wie hij in loondienst was, is gebeten door een hond, ten gevolge waarvan hij kort daarop is overleden. HE is daarom ex artikel 7: 658 BW aansprakelijk voor de geleden schade. Subsidiair stelt [verzoekster] dat HE daarvoor aansprakelijk is omdat zij zich niet heeft gedragen als een goed werkgeefster.
4. HE en NN hebben het verzoek gemotiveerd betwist. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. Vaststaat dat [naam 4] in opdracht van HE naar Haïti is gereisd, alwaar hij werkte en verbleef op de compound van de familie [naam 5] . Onbetwist is gebleven dat [naam 4] op 4 mei 2013 geen werkzaamheden meer heeft verricht, maar dat hij in afwachting van zijn terugvlucht met de familie heeft ontbeten en vervolgens al fotograferend een wandeling over de compound heeft gemaakt. Tijdens deze wandeling is hij gebeten door de jonge hond. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat het ongeval niet tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden is gebeurd als bedoeld in artikel 7:658 BW.
6. Nu HE [naam 4] had opgedragen om zijn werkzaamheden op de compound te verrichten en aldaar ook te verblijven, heeft het verblijf op de compound wel een zodanige nauwe samenhang met deze werkzaamheden, dat gedurende zijn gehele verblijf op de compound op HE de uit artikel 7:611 BW voortvloeiende verplichting rustte om zich jegens [naam 4] als goed werkgeefster te gedragen, waaronder het zorgdragen voor een veilige omgeving. Deze verplichting is HE niet voldoende nagekomen. Vaststaat immers dat tijdens het verblijf van [naam 4] een niet tegen rabiës ingeënte pup op de compound rondliep, die, omdat de compound niet volledig omheind was, gebeten kon worden door een ander (wild) dier, daardoor besmet kon raken met het rabiësvirus, terwijl hij gewoon benaderbaar bleef voor [naam 4] en [naam 4] niet gewaarschuwd is voor de gebeten hond. Daarbij is in aanmerking genomen dat vaststaat dat [naam 4] zich niet preventief tegen rabiës had ingeënt, maar dat dit ook niet verplicht was. Hoe uitzonderlijk en niet voorzien de bovenstaande situatie ook is geweest, [naam 4] is op dat moment op de compound blootgesteld aan een onaanvaardbaar groot besmettingsgevaar.
7. De omstandigheid dat de hond apart is gezet achter op de compound, maakt het voorgaande niet anders. Doordat [naam 4] bij de familie inwoonde gedurende zijn verblijf, heeft [naam 4] in de eerste twee dagen van zijn verblijf (speels) contact gemaakt met de pup en is het voorstelbaar dat hij een paar dagen later, toen hij de pup achter op de compound zag liggen, naar hem toe is gegaan en hem heeft geaaid. Daarbij is in aanmerking genomen dat gesteld noch gebleken is dat het [naam 4] was verboden om over het (gehele) terrein van de compound te wandelen. Dat [naam 4] op 4 mei 2013, in afwachting van zijn vlucht die middag, na het ontbijt een wandeling over het terrein heeft gemaakt, is hem dan ook niet te verwijten.
8. Dat de familie [naam 5] niet wist dat de pup een vorm van rabiësbesmetting had, omdat de rabiësvorm die de pup had opgelopen niet makkelijk als zodanig herkenbaar was en leidde tot versuffing bij de pup in plaats van dolheid, maakte verder niet dat de familie [naam 5] [naam 4] niet kon waarschuwen. De familie [naam 5] was met de pup na het bijtincident naar een dierenarts geweest en deze had geadviseerd om de pup aangelijnd achterin op de compound te plaatsen, zodat het niet in aanraking zou komen met mensen en andere dieren. Dat de pup om die reden aangelijnd achter op de compound was geplaatst had de familie kunnen meedelen aan [naam 4] , waarmee voorkomen had kunnen worden dat [naam 4] was gebeten.
9. HE is onder deze omstandigheden aansprakelijk voor de uit de beet van de hond voortgekomen schade.
10. HE en NN voeren verder aan dat sprake is van eigen schuld, omdat [naam 4] ervoor heeft gekozen zich niet van te voren tegen rabiës in te enten en zich nadat hij door de pup was gebeten niet direct heeft laten onderzoeken door een arts, ook niet toen hem dat werd geadviseerd door de familie [naam 5] .
11. Van eigen schuld is sprake als de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Daarvoor dient allereerst te worden beoordeeld of medische behandeling na de beet kans van slagen had gehad. Uit de LCI-richtlijn Rabiës van het RIVM volgt dat het rabiësvirus na incubatie in alle gevallen tot de dood leidt. De incubatie tijd bedraagt 20 tot 90 dagen. Het rabiësvirus infecteert 48 uur na de beet de perifere zenuw, reden waarom het volgens de richtlijn de voorkeur heeft om binnen deze 48 uur de behandeling te starten. Er bestaat geen consensus over een termijn na het contact met een mogelijk rabide dier waarbinnen toediening van MARIG nog zinvol is, aldus de richtlijn. Hieruit wordt geconcludeerd dat als [naam 4] , bij voorkeur binnen 48 uur na de beet, maar in ieder geval voordat het rabiësvirus klinisch was geworden, zich hiertegen had laten behandelen, een kans had bestaan dat hij het virus had overleefd.
12. Derhalve is de vraag aan de orde of de omstandigheid dat [naam 4] zich niet zo snel mogelijk medisch heeft laten behandelen, hem in redelijkheid is toe te rekenen. Daartoe dient beoordeeld te worden wat een redelijk mens in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan en of dat onder de gegeven omstandigheden ook van [naam 4] had mogen worden verwacht. De inschatting is dat een redelijk mens zich, nadat hij door een hond tot bloedens toe in zijn hand was gebeten, zo snel mogelijk tot een dokter had gewend, al was het alleen al vanwege het (ook in Nederland) dreigende tetanusgevaar. Dit geldt des te meer in de gegeven omstandigheden, te weten het verblijf in Haïti, een Caribisch eiland, waarvan bekend is dat een ziekte als rabiës veel meer voorkomt dan in westerse landen. Daarbij geldt dat [naam 4] heeft medegedeeld aan [naam 1] dat de vaccinaties geregeld waren. Daaruit wordt afgeleid dat [naam 4] op de hoogte moet zijn geweest van het vaccinatieprotocol en dus geweten moet hebben dat Haïti een risicovol land is wat betreft het rabiësvirus. Bovendien had de familie [naam 5] hem na de beet geadviseerd om een dokter te raadplegen. Verder blijkt ook uit de omstandigheid dat [naam 4] de wond goed heeft schoongemaakt met water en alcohol en daarvan een foto heeft gemaakt om deze, zo heeft [verzoekster] geïnterpreteerd en ter zitting verklaard, op een later moment ten bewijze hiervan aan haar te kunnen laten zien, dat [naam 4] wist dat de hondenbeet gevaarlijk was.
13. Nu [naam 4] niet zo snel mogelijk naar een arts is gegaan en niet kan worden uitgesloten dat hij, als hij zich eerder had laten behandelen door een arts, niet was overleden ten gevolge van de hondenbeet, is sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW. Partijen hebben zich echter over de mate daarvan en over de billijkheid om een andere verdeling toe te passen niet (voldoende) uitgelaten. Niet duidelijk is geworden wat precies is gebeurd in de eerste 48 uur na de hondenbeet, of behandeling in die 48 uur mogelijk was en hoe groot de kans van slagen was geweest als deze behandeling (ook ná 48 uur) had plaatsgevonden. Partijen zullen daarom alsnog in de gelegenheid worden gesteld om zich hierover uit te laten. Indien partijen echter, gelet op de reeds genomen beslissingen, hieraan geen behoefte meer hebben, kunnen zij dit gezamenlijk mededelen. In dat geval zal slechts nog worden beslist over de gevorderde proceskosten.
14. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.

BESLISSING

De kantonrechter:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid om zich uiterlijk 8 januari 2018 uit te laten over het onder 13 genoemde, waarna HE en NN in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren;
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar
uitgesproken op 4 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. T.C. van Andel.
De griffier De kantonrechter