2.4.Verdeling
2.4.1.Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen en hebben ieder voor zich verzocht te bepalen dat de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld op de door henzelf voorgestelde wijze.
2.4.2.Tussen partijen staat vast dat de peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum van ontvangst van het echtscheidingsverzoek is, te weten 12 december 2016. Vanaf dat moment is de gemeenschap vatbaar voor verdeling. Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum dan wel de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Voor zover relevant wordt ten aanzien van de peildatum hieronder nader overwogen.
2.4.3.Tussen partijen staat vast dat tot de huwelijksgoederengemeenschap in ieder geval de navolgende vermogensbestanddelen behoren:
de woning aan de [adres] ;
de Rabobank-hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ad € 77.142,-;
de Rabobank-hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ad € 70.000,-;
e Rabobank-hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ad € 58.500,-;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van beiden;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van de man;
de inboedel;
juwelen;
een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] ;
een motor van Suzuki met kenteken [kenteken] ;
een motor van Yamaha met kenteken [kenteken] ;
een caravan Swift Corniche met kenteken [kenteken] ;
het gereedschap en de voorraad voor het maken van kralen en sieraden;
2.4.4.Partijen zijn verdeeld over de vraag of de navolgende vermogensbestanddelen al dan niet tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren:
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
‘zelf beleggen’-rekening [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
de bankrekening [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
een Mitsubishi ;
een Alexrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van beiden;
een Alexrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
een Alexrekening met nummer [rekeningnummer] op naam van de man en zijn broer;
een schilderij van Ria Kuijken ;
€ 4.700,- aan contant geld;
€ 3.450,- aan schenkingen van de ouders van de vrouw;
een vordering op de ouders van de vrouw;
een schuld aan vader van de vrouw;
2.4.5.ad a, b, c, d, woning en hypotheken: verdeling en bijkomende verzoeken
2.4.5.1. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort de voormalige echtelijke woning aan de [adres] . Op deze woning zijn bij de Rabobank drie hypothecaire gevestigd, de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] , de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] en de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] .
2.4.5.2. De vrouw heeft het verzoek tot voortgezet gebruik van de woning voor de duur van zes maanden ingetrokken, aangezien zij inmiddels elders woont.
2.4.5.3. De man heeft ter zitting zijn verzoek een gebruikersvergoeding vast te stellen ten laste van de vrouw ingetrokken, aangezien de vrouw de woning inmiddels niet meer gebruikt.
2.4.5.4. De woning staat inmiddels te koop via Amstel Makelaardij o.g . De vraagprijs is onlangs verlaagd naar € 600.000,-. De vrouw stelt dat deze vraagprijs in overleg met de makelaar is vastgesteld, terwijl de man stelt dat deze prijs niet reëel is maar dat de vrouw niet bereid was in te stemmen met een lager bedrag, zodat hij zijn verzoek handhaaft de vrouw te veroordelen om uiterlijk twee dagen na de in deze te wijzen beschikking haar volledige medewerking te verlenen aan het verstrekken van een opdracht tot dienstverlening bij verkoop van de echtelijke woning voor een verkoopprijs van € 550.000,- en een laatprijs van € 525.000,-.
2.4.5.5. In beginsel dienen partijen in overleg met de makelaar de vraagprijs te bepalen, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning. De rechtbank ziet geen aanleiding de huidige vraagprijs per ommegaande naar beneden bij te stellen. In de huidige onroerend goed markt is er echter aanleiding te veronderstellen dat een woning die niet op korte termijn serieuze belangstellenden aantrekt, niet marktconform is geprijsd. Indien zich uiterlijk 1 januari 2018 geen serieuze gegadigden melden, zal opnieuw overleg moeten plaatsvinden over de vraagprijs. Indien partijen er voor 15 januari 2018 niet in slagen om gezamenlijk de nieuwe vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar een marktconforme vraagprijs dienen te bepalen.
2.4.5.6. Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zo ver die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen.
2.4.5.7. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
2.4.5.8. Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
2.4.5.9. Tussen partijen staat vast dat na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning de verkoopopbrengst, benut wordt om de hypotheek nummer [hypotheeknummer] ad
€ 77.142,-, de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ad € 70.000,- en de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] ad € 58.500,- af te lossen.
2.4.5.10. Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de drie hypothecaire schulden, gelijkelijk tussen partijen verdeeld.
2.4.6.ad e, f, g, h, i en j bankrekeningen op beider naam
2.4.6.1. Ten aanzien van de bankrekeningen met de nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] staat tussen partijen vast dat deze zijn opgeheven en dat ter zake niets meer te verdelen valt.
2.4.6.2. Ten aanzien van de bankrekeningen met nummers [rekeningnummer] , [rekeningnummer] en [rekeningnummer] staat tussen partijen vast dat het huidige saldo verdeeld dient te worden, waarna de rekeningen opgeheven worden.
2.4.7.ad k en l, bankrekeningen op eigen naam
2.4.7.1. Partijen zijn overeengekomen dat de vrouw het saldo op de rekening met nummer [rekeningnummer] behoudt en de man het saldo op de rekening met [rekeningnummer] , onder verrekening van deze beide waarden.
2.4.8.ad m, inboedel
2.4.8.1. De vrouw heeft ter zitting verklaard geen inboedelgoederen meer van de man te willen ontvangen, maar zij verlangt nog wel een financiële vergoeding van de man. Ter zitting heeft de man gesteld dat de verdeling van de inboedel wat hem betreft is afgerond, hij is niet bereid een financiële vergoeding te betalen.
2.4.9.In beginsel dient de inboedel feitelijk verdeeld te worden. Nu de vrouw geen inboedelgoederen meer wenst te ontvangen van de man, gaat de rechtbank er vanuit dat de verdeling van de inboedel is afgerond, waarbij op grond van voornoemde feiten naar het oordeel van de rechtbank geen ruimte is voor vaststelling van betalingsverplichtingen over en weer.
2.4.10.ad n, sieraden
2.4.10.1. Tussen partijen staat vast dat de trouwringen en een hartvormige bedel tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren. Partijen verschillen van mening over welke sieraden er nog meer aanwezig zijn. Nu de verklaringen van partijen tegenstrijdig zijn is het voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen of en, zo ja, welke sieraden er nog meer deel uit maken van de huwelijksgoederengemeenschap, zodat op dit punt geen beslissing kan worden gegeven. Vast staat dat de aanwezige sieraden bij helfte verdeeld moeten worden.
2.4.11.ad o, p, q, en r auto, motoren en caravan
2.4.12.Tussen partijen staat vast dat de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] aan de man wordt toegedeeld. De vrouw stelt tegen een waarde van € 10.000,- en de man gaat uit van € 8.000,-. De rechtbank ziet hierin aanleiding om uit te gaan van een waarde van € 9.000,-, zodat de man gehouden is de vrouw hiervoor een vergoeding van € 4.500,- te betalen.
2.4.13.Tussen partijen staat vast dat de motor met kenteken [kenteken] aan de man wordt toegedeeld. De vrouw stelt tegen een waarde van € 13.500,- en de man gaat uit van een waarde van € 12.500,-. De rechtbank ziet hierin aanleiding om uit te gaan van een waarde van € 13.000,-, zodat de man gehouden is de vrouw hiervoor een vergoeding van € 6.500,- te betalen.
2.4.14.Ter zitting heeft de vrouw ingestemd met toedeling aan de man van de motor met kenteken [kenteken] en de caravan Swift Corniche met kenteken [kenteken] aan de man, zonder nadere verrekening.
2.4.15.ad s, gereedschap om kralen en sieraden te maken
2.4.15.1. Tussen partijen staat vast dat het gereedschap wordt toebedeeld aan de vrouw. De man stelt dat hierbij uitgegaan moet worden van een waarde van € 10.000,- terwijl de vrouw stelt dat de waarde nagenoeg nihil bedraagt.
2.4.15.2. Wat de rechtbank betreft heeft de man het door hem gestelde bedrag onvoldoende onderbouwd. Nu vaststaat dat het gereedschap al geruime tijd in het bezit is van de vrouw, volgt de rechtbank haar in haar standpunt dat daaraan geen waarde meer kan worden toegekend in het economisch verkeer.
2.4.16.ad t, u, v, w, x, y, z, aa de bankrekeningen en de beleggingsrekeningen op naam van de man en zijn broer, de Alexrekening op naam van partijen en de Mitsubishi
2.4.16.1. De man stelt dat voornoemde zeven vermogensbestanddelen geen deel uit maken van de huwelijksgoederengemeenschap, aangezien ze afkomstig zijn uit de erfenis die hij bij uitsluiting van zijn moeder heeft verkregen. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
2.4.16.2. De moeder van de man is op 21 juli 1998 overleden. In haar testament is een uitsluitingsclausule opgenomen. De vrouw stelt dat partijen tot de echtscheidingsprocedure niet hebben geweten van deze uitsluitingsclausule zodat deze buiten beschouwing moet worden gelaten.
2.4.16.3. Of een erfenis in een huwelijksgoederengemeenschap valt, is overgelaten aan de wil van de erflater. Of partijen al dan niet op de hoogte waren van de uitsluitingsclausule is daarmee niet relevant. De erfenis is bij uitsluiting verkregen. Vervolgens moet beoordeeld worden of de verkregen gelden nog altijd privévermogen van de man vormen.
2.4.16.4. De erfenis is gestort op de rekening [rekeningnummer] . Deze rekening stond in eerste instantie alleen op naam van de moeder van de man. Nog tijdens haar leven is deze rekening eveneens op naam van de man en zijn broer gesteld. De vrouw merkt terecht op dat een uitsluitingsclausule geen vooruitwerkende kracht heeft, zodat beoordeeld moet worden of deze rekening voor het overlijden van de moeder tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorde. Nu de tenaamstelling van een rekening niets zegt over wie rechthebbende is op het saldo op die rekening en gesteld noch gebleken is dat het saldo op de rekening [rekeningnummer] tijdens haar leven aan een ander toekwam dan aan de moeder van de man, is de rechtbank van oordeel dat (het saldo van) de rekening voor het overlijden geen deel uit maakte van de huwelijksgoederengemeenschap. Pas na het overlijden van hun moeder werden de man en zijn broer rechthebbende op het saldo, doordat zij haar erfgenamen waren. Op grond van de uitsluitingsclausule is (het saldo op) de rekening ook op dat moment niet tot de huwelijksgoederengemeenschap gaan behoren.
2.4.16.5. De man heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat de rekening [rekeningnummer] en de beide rekeningen [rekeningnummer] , alsmede de Alexrekeningen [rekeningnummer] en [rekeningnummer] uitsluitend gevoed zijn met geld dat afkomstig is uit de erfenis van zijn moeder. Deze vermogensbestanddelen behoren derhalve niet tot de huwelijksgoederengemeenschap en komen niet voor verdeling in aanmerking.
2.4.16.6. Op de rekening [rekeningnummer] is op 14 oktober 2016 € 27.588,- gestort vanuit de hypotheek met nummer [hypotheeknummer] , waarbij de man stelt dat het saldo voor deze storting nagenoeg nihil was. In de periode van 14 oktober 2016 tot 12 december 2016 hebben geen andere bijschrijvingen op de rekening plaatsgevonden. Op grond van deze feiten gaat de rechtbank ervanuit dat het gehele saldo ad € 5.918,50 op de peildatum tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorde. Dit saldo wordt aan de man toegedeeld, zodat hij gehouden is de vrouw ter zake € 2.959,25 te voldoen.
2.4.16.7. Ten aanzien van de Alexrekening [rekeningnummer] op beider naam heeft de vrouw gesteld dat deze rekening al bestond, althans dat partijen al aandelen hadden voordat op deze rekening geld van de rekening [rekeningnummer] werd gestort. Zij stelt bovendien dat er, doordat de rekening op naam van beiden staat, sprake is van een gemeenschappelijk vermogensbestanddeel dat in de verdeling betrokken dient te worden. Indien de man privégeld heeft gestort op de rekening op beider naam, waarop reeds gemeenschappelijk vermogen aanwezig was, heeft naar de stelling van de vrouw vermenging van privévermogen en gemeenschappelijk vermogen plaatsgevonden. Wat haar betreft leidt dit er toe dat de aanspraak van de man op zijn privévermogen verloren is gegaan.
2.4.16.8. De man heeft gesteld dat er voor ontvangst van de erfenis geen vermogen aanwezig was en dat de Alexrekening [rekeningnummer] uitsluitend met zijn privévermogen gevoed is, zodat het saldo alleen aan hem toekomt. Subsidiair stelt hij een vergoedingsrecht van € 63.453,- te hebben voor de door hem op deze rekening gestorte bedragen.
2.4.16.9. De man heeft gesteld dat tijdens het huwelijk geen opnames hebben plaatsgevonden van de rekening [rekeningnummer] en dat het huidige lagere saldo te wijten is aan tegenvallende resultaten. De vrouw heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank hier vanuit zal gaan.
2.4.16.10. Uit de door de man als productie 19 overgelegde brief, blijkt dat de rekening op 28 juni 1999 is geopend. Het standpunt van de vrouw dat de rekening al voor het overlijden van de moeder van de man bestond, wordt derhalve niet gevolgd. Ook het standpunt van de vrouw dat de tenaamstelling bepalend is, wordt niet gevolgd. De tenaamstelling van een en/of-rekening geeft aan dat de beide echtgenoten ten opzichte van de bank gerechtigd zijn om over het saldo te beschikken, maar dit geeft geen antwoord op de vraag wie van de echtgenoten in hun onderlinge verhouding tot het saldo gerechtigd is.
2.4.16.11. Uit de bankafschriften die bij productie 17 en 20 van de man zijn gevoegd, blijkt dat vanuit de erfenis op 10 september 2001 een storting van ƒ10.000,-, op 11 september 2001 een storting van ƒ 100.000,- , op 10 16 maart 2002 een storting van € 4.537,- en op 15 juni 2002 een storting van € 9.000,- heeft plaatsgevonden op de Alexrekening [rekeningnummer] . De man heeft derhalve in ieder geval € 63.453,- uit de erfenis ingebracht op deze rekening in de periode van 10 september 2011 tot 15 juni 2002.
2.4.16.12. De man heeft als productie 42 bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat op 23 juli 1999 reeds aandelen gedeponeerd zijn op voornoemde Alexrekening. Ten aanzien van deze aandelen is op grond van de overgelegde stukken niet af te leiden hoe deze gefinancierd zijn. Mede gelet op de gezamenlijke tenaamstelling van de rekening, gaat de rechtbank er daarom vanuit dat deze eerste aandelen gefinancierd zijn uit gemeenschappelijk vermogen.
2.4.16.13. De rechtbank stelt voorop dat het door de man geïnvesteerde bedrag van € 63.453,- in ieder geval voordat dit bedrag werd overgemaakt naar de rekening [rekeningnummer] buiten de gemeenschap viel. Artikel 1:94 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt immers dat buiten de gemeenschap vallen goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen.
2.4.16.14. Bij de beoordeling van de vraag hoe het huidige saldo beoordeeld moet worden, gaat het erom of aangetoond kan worden dat het geld dat uit de erfenis afkomstig is, thans nog te identificeren is. Daartoe is alleen ruimte indien deze geldsom te midden van het aanwezige geld nog als een afzonderlijk goed is te onderkennen. Nu de rechtbank niet bekend is welk gedeelte van het saldo op de rekening [rekeningnummer] ziet op de eerder gedeponeerde aandelen en welk gedeelte ziet op het door de man geïnvesteerde bedrag van € 63.453,-, is hiervan in dit geval geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het huidige saldo op deze rekening betrokken dient te worden in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
2.4.16.15. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de man ten aanzien van de door hem overgemaakte bedragen aanspraak heeft op een vergoedingsrecht. De vrouw stelt dat dit niet het geval is, omdat de stortingen zonder noodzaak hebben plaatsgevonden en als giften aangemerkt moeten worden, althans als betalingen in het kader van een dringende verplichting van moraal en fatsoen.
2.4.17.Dat de man zonder duidelijke noodzaak privégelden heeft overgemaakt op de beleggingsrekening, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat daarmee reeds aangenomen moet worden dat sprake is van een schenking. Schenking is een overeenkomst die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Dat in dit geval sprake is van wilsoverstemming over een dergelijke overeenkomst, is door de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat. Het enkele feit dat volgens de vrouw aan haar zijde sprake was van een andere inkomens- en vermogenspositie dan aan de zijde van de man, maakt bovendien niet dat aangenomen kan worden dat de stortingen van de man aangemerkt dienen te worden als betalingen in het kader van een dringende verplichting van moraal en fatsoen. Beide verweren van de vrouw falen derhalve.
2.4.17.1. In artikel 1:95 tweede lid BW is bepaald dat indien een goed tot de gemeenschap gaat behoren en een echtgenoot bij de verkrijging uit zijn eigen vermogen aan de tegenprestatie heeft bijgedragen, deze echtgenoot een vergoedingsvordering toekomt, waarvan het beloop overeenkomstig artikel 1:87 tweede en derde lid BW wordt bepaald. De rekening is een contractuele verhouding van partijen richting de bank. Saldi die op de rekening staan, zijn een goed in de zin van artikel 3:1 BW. De rechtbank gaat er zoals reeds overwogen in 2.4.16.13 vanuit dat het door de man geïnvesteerde bedrag van € 63.453,- afkomstig was uit het eigen (privé)vermogen van de man. Op grond van het voorgaande heeft hij derhalve een vergoedingsvordering op de gemeenschap. Uit artikel V lid 3 Overgangsrecht volgt dat op vergoedingsvorderingen die zijn ontstaan op grond van betalingen die voor 1 januari 2012 hebben plaatsgevonden het nominaliteitsbeginsel gehandhaafd blijft. Dit is in beginsel niet anders indien de investering zoals in het onderhavige geval een negatief resultaat heeft gehad, tenzij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan het onaanvaardbaar is dat aanspraak gemaakt wordt op een nominale vergoeding. Nu de man primair verzocht heeft te bepalen dat het huidige saldo van de Alexrekening [rekeningnummer] aan hem toekomt, ziet de rechtbank in deze aanleiding zijn reprise te beperken tot het huidige saldo van de rekening.
2.4.18.De man heeft door het overleggen van het bankafschrift voldoende inzichtelijk gemaakt dat hij de Mitsubishi heeft aangekocht op 6 juli 1999 van gelden uit de erfenis. Het betreft een afgescheiden vermogensbestanddeel dat privé is gebleven en niet in de verdeling betrokken dient te worden. De stelling van de vrouw dat de aanschaf van de auto als gift moeten worden aangemerkt, althans als betalingen in het kader van een dringende verplichting van moraal en fatsoen wordt niet gevolgd. Schenking is een overeenkomst die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. Dat in dit geval sprake is van wilsoverstemming over een dergelijke overeenkomst, is door de vrouw onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbijgaat. Het enkele feit dat volgens de vrouw aan haar zijde sprake was van een andere inkomens- en vermogenspositie dan aan de zijde van de man, maakt bovendien niet dat aangenomen kan worden dat de aanschaf van een auto door de man aangemerkt dient te worden als het voldoen aan een dringende verplichting van moraal en fatsoen.
2.4.19.ad bb, schilderij van Ria Kuijken
2.4.18.1 Partijen zijn verdeeld over de vraag of het schilderij tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort of eigendom is van de ouders van de vrouw. Ter zitting heeft de man zijn verzoek tot het in de verdeling betrekken van dit schilderij ingetrokken en berust in het standpunt van de vrouw dat het schilderij eigendom is van haar ouders.
2.4.20.ad cc, het contant geld
2.4.20.1. Tussen partijen staat vast dat de man een groot bedrag in contanten heeft meegenomen uit de echtelijke woning. De vrouw stelt dat het geld betreft dat haar ouders haar in bewaring hebben gegeven ten behoeve van de kinderen. Dit standpunt onderbouwt zij met een verklaring van haar ouders d.d. oktober 2016. De man betwist de juistheid van deze stelling en stelt dat het geld tussen partijen bij helfte verdeeld dient te worden.
2.4.20.2. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de man, in samenhang met de leeftijd van de kinderen van partijen, acht de rechtbank het niet geloofwaardig dat het geld door de grootouders ten behoeve van de kleinkinderen in bewaring was gegeven bij de vrouw. De rechtbank gaat er vanuit dat het geld deel uit maakt van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, zodat de man gehouden is de vrouw in dit kader € 2.350,- te voldoen.
2.4.21.ad dd, de schenkingen van de ouders van de vrouw
2.4.21.1. De man stelt dat de vrouw geld van haar ouders gekregen heeft, dat alsnog in de verdeling betrokken dient te worden. De vrouw betwist dit.
2.4.21.2. Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat op de peildatum voor het bepalen van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap op dit punt sprake was van een separaat vermogensbestanddeel dat in de verdeling betrokken dient te worden. Het verzoek van de man wordt derhalve afgewezen.
2.4.22.ad ee, de vordering op de ouders van de vrouw
2.4.22.1. De man stelt dat partijen een vordering op de ouders van de vrouw hebben, die in de verdeling betrokken dient de worden. De vrouw betwist dit.
2.4.22.2. Op basis van de thans voorliggende stukken is het bestaan van de vordering onvoldoende vast komen te staan, zodat het verzoek van de man wordt afgewezen.
2.4.23.ad ff, de schuld aan de vader van de vrouw
2.4.23.1. Partijen zijn verdeeld over de vraag of sprake is van een schuld aan de ouders van de vrouw waarin zij beide dienen bij te dragen. De vrouw heeft een overzicht overgelegd d.d. 6 maart 2017, waarop diverse bedragen zijn opgenomen voor een totaal van € 7.350,-. De man betwist dat deze bedragen daadwerkelijk door de vrouw aan haar ouders moeten worden voldaan.
2.4.23.2. Vooropgesteld wordt dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor schulden die op de peildatum bestonden. In de bedragen die de vrouw stelt na 12 december 2016 van haar ouders te hebben geleend, hoeft de man niet bij te dragen. Voor het overige is de man wel draagplichtig voor de schuld die op de peildatum bestond, maar de omvang van deze schuld is op grond van de door de vrouw overgelegde verklaring zonder nadere onderbouwing met bewijsstukken onvoldoende vast te stellen.