Op 6 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en vernieling met een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 6 maart 2016 in Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd twee personen van het leven te beroven en twee auto’s te vernielen. Tijdens de zitting op 22 november 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.E.P.M. Kersten, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, gehoord.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de argumenten van beide partijen, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de ten laste gelegde feiten niet bewezen konden worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de verdachte degene was die op 6 maart 2016 met een vuurwapen op de aangevers had geschoten. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast werd in de uitspraak ook aandacht besteed aan de in beslag genomen munitie en de vorderingen van de benadeelde partijen. Aangezien de verdachte niet was veroordeeld, werden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af, omdat de verdachte zich niet schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd. De rechtbank besloot tot vrijspraak en heffingen van het bevel tot voorlopige hechtenis.