4.3.1Vrijspraak van het onder 1. primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verdachte, al dan niet tezamen met een ander of anderen, degene is geweest die de iPhone, het horloge en een geldbedrag van [slachtoffer 1] heeft gestolen. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken. .
4.3.4.Oordeel over het onder 2. primair ten laste gelegde
Ten aanzien van de aan verdachte ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank het volgende.
4.3.4.1. (Voorwaardelijk) opzet
[slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij en zijn vriend [slachtoffer 2] een groep jongens zagen en dat zij door een Hollandse jongen uit die groep werden aangesproken met de vraag: ‘Waar komen jullie vandaan?’. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij kort daarna op de grond lag, dat hij een klap of een duw heeft gekregen, en dat hij tegen zijn hoofd is geschopt toen hij op de grond lag. Hij voelde dat hij met kracht met een schoen tegen zijn hoofd werd getrapt.
Verdachte heeft bekend dat hij aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gevraagd waar zij vandaan kwamen en dat hij degene was die [slachtoffer 1] als eerste sloeg. Ook heeft hij bekend dat hij op [slachtoffer 1] is gesprongen, met hem ten val is gekomen en hem vuistslagen heeft gegeven.
Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer 1] (ook) tegen het hoofd heeft getrapt. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] kan echter worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer 1] wel heeft geschopt. [slachtoffer 2] heeft immers verklaard dat een blanke jongen uit de groep (door [slachtoffer 2] ook aangeduid als: NN1) aan [slachtoffer 1] en hem vroeg “Waar komen jullie vandaan?”, dat NN1 zijn aandacht op enig moment op [slachtoffer 1] richtte, dat NN1 [slachtoffer 1] een vuistslag in het gezicht gaf en dat NN1 daarna samen met een andere jongen (door [slachtoffer 2] aangeduid als NN3) bleef inslaan en schoppen op het hoofd en lichaam van [slachtoffer 1] . Gelet op onder meer de eigen verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat met NN1 verdachte is bedoeld.
De rechtbank is op grond van voornoemde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Door samen met zijn medeverdachte (NN3) in te slaan op, en te schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , heeft hij zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] hierdoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers algemeen bekend dat het schoppen met schoenen aan tegen het blote hoofd van een persoon kan leiden tot ernstig hoofdletsel bij die persoon, met alle gevolgen van dien.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario, dat verdachte zijn medeverdachte heeft proberen weg te trekken toen deze [slachtoffer 1] op zijn hoofd trapte, wordt door de bewijsmiddelen weersproken en daarmee verworpen.
4.3.4.2. Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of het aan [slachtoffer 1] toegebrachte letsel, als ‘zwaar lichamelijk letsel’ (in juridische zin) valt aan te merken.
Uit de letselverklaring van de huisarts van 3 januari 2017 en de MKA-chirurg van OLVG Locatie Amsterdam-Oost van 29 december 2016 blijkt dat [slachtoffer 1] een neusfractuur/os nasale fractuur, een barst in zijn linker kaak en tandletsel (kroonfracturen en (sub)luxatie 11 en 21) heeft opgelopen. Uit de toelichting van [slachtoffer 1] ter terechtzitting van 22 november 2017 blijkt dat het tussenschot van zijn neus scheef staat, dat hij daarvan last heeft met ademhalen en dat hij hieraan geopereerd moet worden. [slachtoffer 1] heeft ter zitting ook verklaard dat zijn voortanden waren afgebroken. Dit is ook geverbaliseerd bij de aangifte van [slachtoffer 1] .
Uit het voorgaande blijkt dat met betrekking tot het letsel aan de tanden van [slachtoffer 1] medisch ingrijpen van een tandarts nodig was. De tandarts heeft herstelwerkzaamheden aan de tanden verricht, maar kan de tanden niet in de natuurlijke staat terugbrengen. Voorts heeft [slachtoffer 1] neusletsel, te weten een gebroken scheefstaand neusschot, waaraan hij nog geopereerd moet worden.
Gezien de aard en ernst van het uitgeoefende geweld, het met geschoeide voet trappen en met (gebalde vuist) slaan tegen het hoofd van [slachtoffer 1] ten gevolge waarvan hij ook nog enige tijd buiten bewustzijn is geweest, in combinatie met het letsel dat daaruit is voortgekomen zoals dat hiervoor is omschreven, de noodzaak van medisch ingrijpen en de langdurige gevolgen die dit letsel voor [slachtoffer 1] met zich mee heeft gebracht, is sprake van letsel dat naar gewoon spraakgebruik als ‘zwaar lichamelijk letsel’ moet worden aangemerkt.
4.3.4.3. Medeplegen
Medeplegen vereist een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter in zijn algemeenheid rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Uit het dossier volgt dat verdachte zich, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , in de nachtelijke uren van 29 december 2016 heeft schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] door hem te slaan, te stompen en tegen het hoofd te schoppen terwijl deze (bewusteloos) op de grond lag. Door zowel verdachte als de medeverdachte zijn daarbij geweldshandelingen uitgevoerd. Medeverdachte [medeverdachte] zei even daarvoor tegen verdachte, die meende twee van de jongens te zien die hem kort daarvoor hadden mishandeld, ‘Pak ze terug dan’. Op grond van het voorgaande is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] , zodat medeplegen kan worden bewezen.