4.3.2.Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, op nader in haar pleitaantekeningen omschreven gronden, – kort samengevat – het volgende aangevoerd ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft weliswaar in cocaïne gehandeld, maar de periode waarin hij dat deed was beperkt tot ongeveer driekwart jaar, zijnde van februari 2016 tot en met 15 november 2016. Zowel verdachte als de medeverdachten hebben hierover overeenkomstig verklaard. Ook de overige getuigenverklaringen wijzen in die richting. Eén getuige verklaart weliswaar over een langere periode, maar die verklaring vindt geen steun in het dossier en moet als ongeloofwaardige uitschieter worden aangemerkt, waaraan geen waarde gehecht kan worden. Bewijs dat de dealertelefoons al vóór februari 2016 door verdachte werden gebruikt, ontbreekt bovendien. Verder is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij de totstandkoming van een bepaalde deal, zodat medeplegen niet bewezen kan worden. Verdachte handelde alléén. Ieder van de verdachten handelde voor zichzelf.
Er werd – anders dan is tenlastegelegd – enkel gehandeld in cocaïne, niet (ook) in XTC-pillen.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsvrouw – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. Er was geen samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur en ook geen vaste rolverdeling en hiërarchie. Iedereen werkte voor zichzelf. Verdachte ontkent een aansturende en/of leidinggevende rol binnen de groep te hebben gehad. Daarnaast bevat het dossier geen bewijs ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen voorbereidingshandelingen en het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van verdovende middelen.
Als de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring van dit feit komt, dan zou de periode gedurende welke verdachte daaraan heeft deelgenomen ook hier moeten worden beperkt tot de maanden februari 2016 tot 15 november 2016, aldus de raadsvrouw.
4.3.3.Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte heeft gehandeld in XTC-pillen, zodat de rechtbank verdachte daarvan (partieel) zal vrijspreken.
Met betrekking tot de tenlastegelegde handel in cocaïne overweegt de rechtbank het volgende.
Werkwijze
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in cocaïne heeft gehandeld. Uit het dossier (met name afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en getuigenverklaringen), de ter zitting door een aantal medeverdachten afgelegde getuigenverklaringen in de zaak van verdachte en de eigen verklaring van verdachte ter zitting, komt daarbij de volgende werkwijze naar voren: Afnemers belden naar één van de dealertelefoons * [telefoonnummer 1] of * [telefoonnummer 2] , gaven door cocaïne te willen kopen, en vervolgens werd afgesproken waar de cocaïne zou worden afgeleverd. Een halve gram cocaïne kostte € 25,- en een hele gram € 50,-. Voor het afleveren van bestellingen in de binnenstad van Amsterdam werd veelal gebruik gemaakt van een (rode) huurfiets of een scooter. Buiten het centrum werd de cocaïne met de auto afgeleverd.
Verdachte en de medeverdachten werkten in vaste diensten van 15:00 uur tot 24:00 uur. Doorgaans hadden twee verdachten dienst. Gedurende een dienst hadden zij dan ieder één van de dealertelefoons bij zich. Verdachten haalden de cocaïne doorgaans aan het begin van hun dienst op bij de [adres] (ook wel ‘TD’ of ‘technische dienst’ genoemd). Daar lag de cocaïne, verpakt in enveloppen met een halve of een hele gram, samen met een dealertelefoon klaar op een tafel. In een enkel geval werden de dealertelefoons en de in de enveloppen verpakte cocaïne vanaf de [adres] bij een van de dealers thuis langsgebracht.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, dat er sprake is van medeplegen. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit het handelen van verdachten kan worden afgeleid dat de werkwijze dermate op elkaar is afgestemd, dat het niet anders kan dan dat hieraan onderlinge afspraken ten grondslag hebben gelegen. Er was veelvuldig onderling contact tussen de verdachten, zowel telefonisch als fysiek. Dit blijkt uit tapgesprekken en observaties. Op meerdere momenten zijn ontmoetingen tussen de verdachten waargenomen. Er werd informatie uitgewisseld over het verloop van diensten. Er werden door de gebruikers van de dealertelefoons tijdens de diensten afspraken gemaakt over het van elkaar overnemen van bestellingen. Vervoermiddelen en dealertelefoons werden aan elkaar overgedragen. Dat de verdachten niet van elkaar zouden weten wat ze deden en wanneer, is gelet hierop volstrekt ongeloofwaardig. Voor zover aangevoerd, wordt dit dan ook terzijde geschoven. Werkzaamheden als hierboven beschreven vereisen organisatie en afstemming.
Periode
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard sinds februari 2016 tot aan zijn aanhouding op 15 november 2016 te hebben gehandeld in cocaïne.
De vraag die thans voorligt is of verdachte zich (samen met medeverdachten) ook gedurende de tenlastegelegde periode van vóór februari 2016 heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne. In het dossier bevindt zich een aantal verklaringen waaruit kan worden afgeleid dat dit het geval is geweest.
Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 4] op 22 november 2016 bij de politie verklaard dat hij in september (de rechtbank begrijpt: 2016) ofzo met de verkoop van cocaïne is begonnen en dat hij, voordat hij als koerier voor [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) ging werken, al klant was bij [naam] , en dat dat al sinds een jaar of twee jaar het geval was. In de tijd dat hij enkel klant was, kwam [medeverdachte 2] meestal leveren, en [naam] kwam zelf ook.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] op 15 november 2016 bij de politie verklaard dat hij ongeveer een jaar geleden voor het eerst cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Hij herkent de man op de aan hem getoonde foto 1 als verdachte.
Ten slotte heeft getuige [getuige 2] in november 2016 bij de politie verklaard verdachte te kennen, en al zes jaar bij hem te kopen. Dat dit een aanzienlijk langere periode is dan de overige getuigen verklaren, maakt nog niet – zoals door de verdediging bepleit – dat deze verklaring derhalve als niet geloofwaardig terzijde dient te worden gesteld.
Bovendien wordt in al deze verklaringen ook de werkwijze zoals hiervoor onder “werkwijze” is beschreven, bevestigd.
De verklaring van verdachte dat hij de telefoons pas per februari 2016 van iemand zou hebben overgenomen, acht de rechtbank gelet op voornoemde verklaringen (en gezien de verklaringen van andere getuigen die de medeverdachten als dealers van voor februari 2016 herkennen en de beschreven werkwijze bevestigen) niet aannemelijk. Verdachte is bovendien eerst ter terechtzitting met deze verklaring gekomen, en heeft deze verklaring op geen enkele (verifieerbare) wijze willen of kunnen onderbouwen. Ook wordt zijn verklaring niet door de overige bewijsmiddelen in het dossier ondersteund. Integendeel, de getuigenverklaringen van de afnemers wijzen juist op een langer bezit van de telefoons door verdachte dan de door hem gestelde negen maanden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens bestendige jurisprudentie onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten die zich gedurende bijna twee jaar hebben beziggehouden met de handel in cocaïne. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 2 over de duur van de handel is overwogen, is de rechtbank voorts van oordeel dat het samenwerkingsverband een duurzaam karakter had.
Gestructureerd samenwerkingsverband
Daarnaast was dit duurzame samenwerkingsverband gestructureerd van aard. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, was er sprake van een vaste werkwijze. Verdachten werkten in diensten. Richting de afnemers werd veelal de naam ‘ [naam] ’ gebruikt, hetgeen lijkt te refereren naar de voornaam van [verdachte] .
In overleg werd bepaald wie wanneer dienst had. Er werd gebruik gemaakt van twee onder de deelnemers roulerende dealertelefoons waarop de bestellingen voor cocaïne binnenkwamen. De cocaïne werd langsgebracht met vaste vervoersmiddelen die onder de verdachten rouleerden.
Als uitvalsbasis werd de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] gebruikt. Daar lagen doorgaans bij aanvang van de dienst een dealertelefoon en de reeds verpakte cocaïne klaar, en daar werden na afloop van een dienst de telefoons, niet verkochte wikkels en de opbrengst weer afgegeven. In een enkel geval werd de dealertelefoon en verpakte cocaïne bij een van de dealers (die zich op dat moment dan al in de binnenstad van Amsterdam bevond) langsgebracht en na de dienst, tezamen met de opbrengst, weer opgehaald.
Op deze wijze werd dagelijks een uitgebreide klantenkring van cocaïne voorzien.
Uit onderzoek van de historische gegevens van de dealertelefoons is gebleken dat alleen al in de periode van april tot oktober 2016 met nummer * [telefoonnummer 1] in totaal 11.620 in- en uitgaande belcontacten hebben plaatsgevonden en met nummer * [telefoonnummer 2] in totaal 13.076 in- en uitgaande belcontacten (algemeen dossier p. 927).
Oogmerk
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van verdachte en de andere verdachten had als oogmerk de handel in cocaïne in de zin van artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de (criminele) organisatie ook tot oogmerk had het treffen van voorbereidingshandelingen en het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van verdovende middelen. In zoverre zal dan ook een (partiële) vrijspraak volgen.
Deelneming
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele (drugs) organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit hetgeen hiervoor over de rol en het handelen van verdachte is overwogen.
Daarbij neemt de rechtbank nog het volgende in overweging. De deelneming van verdachte bestond telkens uit het medeplegen van artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet. Over de rol van verdachte heeft [medeverdachte 4] verklaard dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) hem heeft ingewerkt, dat de drugs van [naam] waren, dat [naam] degene was die vertelde wat je ging doen en dat je bij [naam] aan het eind van een dienst alles weer inleverde.
Een beeld dat wordt bevestigd door vele tapgesprekken. Uit die tapgesprekken blijkt dat [verdachte] vrijwel dagelijks contact had met de andere deelnemers over hun koerierswerkzaamheden. Met hem vond overleg plaats over te verrichten diensten, werd besproken wie welk vervoermiddel kon gebruiken en aan hem werden problemen met vervoersmiddelen gemeld. [verdachte] informeerde ook bij andere deelnemers tijdens hun werkzaamheden naar het verloop van hun dienst, of er goed verkocht werd, of ze nog genoeg voorraad hadden, en roept ze ter verantwoording als de zaken niet naar zijn wens verlopen.
Geen van de andere deelnemers voerde dergelijke gesprekken.
De beide dealertelefoons waren ook van [verdachte] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een aansturende/leidende rol had binnen de organisatie. Dit is een strafverzwarende omstandigheid en zal tot uitdrukking komen in de op te leggen straf.