ECLI:NL:RBAMS:2017:8895

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
13/650540-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor deelname aan een criminele organisatie en handel in cocaïne

Op 4 december 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 46-jarige man, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en de handel in cocaïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, gedurende een periode van bijna twee jaar actief was in de cocaïnehandel in Amsterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, waarbij de verdachte een leidende rol vervulde. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van een criminele organisatie en dat de verdachte alleen handelde. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband hadden, gericht op de handel in cocaïne. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn werk in de horeca en zijn betrokkenheid bij de zorg voor zijn kind. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650540-16
Datum uitspraak: 4 december 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1971,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7, 8 en 20 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. M. Diependaal en M.D. Braber (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F. Tosun, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zoals eerder gewijzigd ter terechtzitting van 23 mei 2017 – tenlastegelegd dat hij zich – kort gezegd – schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven en/of het plegen van drugsdelicten in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam/Hoorn/Diemen;
Feit 2: samen met anderen, althans alleen, handelen in harddrugs (cocaïne en/of XTC-pillen)in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam/Hoorn/Diemen.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
bewijsverweer
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, op nader in haar pleitaantekeningen omschreven gronden, – kort samengevat – aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele tenlastelegging.
Omdat er geen oordeel kon worden gegeven over de betrouwbaarheid van de twee TCI-meldingen die de aanleiding van het onderzoek vormden, was er op het moment dat werd begonnen met (stelselmatig) observeren en aftappen van telefoons, ten aanzien van verdachte geen redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv). Het inzetten van deze opsporingsmiddelen was dan ook onrechtmatig. Dit is een onherstelbaar vormverzuim waardoor inbreuk is gemaakt op de privacy van verdachte. De resultaten van die onrechtmatige inzet van opsporingsmiddelen dienen van het bewijs te worden uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen, aldus de raadsvrouw.
4.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv bij de start van het onderzoek geen sprake is. Daartoe is het volgende redengevend.
Dat ten aanzien van de TCI-meldingen een voorbehoud is gemaakt dat geen oordeel over de betrouwbaarheid van de informatie is te geven, brengt niet mee dat de informatie om die reden onbetrouwbaar is. De twee in juni 2016 verstrekte TCI-meldingen bevatten concrete en verifieerbare informatie over een mogelijke handel in cocaïne door verdachte en anderen.
De daarbij betrokken MMA-meldingen en daarop volgende observaties bevestigden dit beeld. Deze informatie vormde voldoende basis voor een verdenking jegens verdachte, op grond waarvan het onderzoek 13Hakijzer kon worden gestart en waarbij de diverse opsporingsmiddelen (waaronder taps en observaties) konden worden ingezet. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2
Redengevende feiten en omstandigheden
Het onderzoek 13Hakijzer is gestart naar aanleiding van door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) in mei 2016 verstrekte informatie. Volgens deze informatie zou ‘ [naam] ’ zich bezig houden met handel in verdovende middelen (cocaïne), en zouden er meerdere dealers voor hem verkopen in het Wallengebied. [naam] , van wie ook een foto was bijgevoegd, zou zijn: [verdachte] (hierna: verdachte).
In de maand oktober 2016 werd door het TCI een nieuw proces-verbaal verstrekt waarin onder andere werd vermeld dat de mannen die voor [naam] dealden, gebruik maakten van rode en gele fietsen. Tevens werd vermeld dat zij hun bestellingen vaak per sms ontvingen.
Uit een verkennend onderzoek bleek dat er al eerder, in 2013, drie zogenoemde Meld Misdaad Anoniem (MMA)-meldingen waren gedaan betreffende verdachte. Hierin werd gemeld dat verdachte al meer dan 10 jaar een goedlopende cocaïnehandel heeft en er 5 tot 10 personen cocaïne zouden verkopen voor verdachte. Zij zouden hem per huurfiets koerieren. Verdachte zou een omzet van een halve tot één kilo cocaïne per week hebben.
Op dinsdag 5 juli 2016 werd bij een verkennend onderzoek waargenomen dat verdachte zich in Amsterdam bevond. [verdachte] werd bij daarop volgende observaties door de politie herkend terwijl hij zich in het Wallengebied bevond. Naast een vermoeden van handel in verdovende middelen ontstond tevens het vermoeden dat [verdachte] samen met anderen deel uitmaakte van een crimineel samenwerkingsverband.
Omdat van verdachte geen telefoongegevens bekend waren, we rden vanaf augustus 2016 technische acties op de telefoon van onder meer de (ex-)vriendin van [verdachte] gestart. Hieruit werd het telefoonnummer van verdachte verkregen. Voorts kwamen hieruit ook mogelijke dealers in beeld. In eerste instantie betrof dat [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), en vervolgens ook [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ). Deze personen zijn als medeverdachten aangemerkt. Hierna zullen [verdachte] en deze medeverdachten gezamenlijk ‘verdachten’ worden genoemd.
Het vermoeden ontstond dat de verdachten voor bestellingen van afnemers van verdovende middelen gebruik maakten van telkens dezelfde twee telefoonnummers, te weten + [telefoonnummer 1] (hierna: * [telefoonnummer 1] ) en + [telefoonnummer 2] (hierna: * [telefoonnummer 2] ), en veelal hetzelfde vervoersmiddel (rode MacBike huurfiets) waarmee de drugs werden afgeleverd. Uit technische acties in combinatie met observaties zijn vervolgens diverse afnemers van verdovende middelen geïdentificeerd waarvan een aantal later ook als getuige is gehoord. Nagenoeg alle getuigen verklaarden één of meerdere verdachten te (her)kennen als de perso(o)n(en) van wie zij cocaïne kochten.
De verdachten zijn op 15 november 2016 en 22 november 2016 aangehouden. Bij de verdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] werden bij hun aanhouding wikkels in beslaggenomen die later cocaïne bleken te bevatten.
4.3.
Bewijsoverwegingen
4.3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in het op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden voor de gehele ten laste gelegde periode. Voor de handel in XTC dient verdachte te worden vrijgesproken.
Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Verdachte hield zich samen met anderen gedurende een lange periode bezig met de handel in verdovende middelen. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat dit pas sinds februari 2016 het geval was, maar de getuigenverklaringen duiden op een langere periode. Verdachte geeft bovendien geen volledige openheid van zaken waardoor zijn verklaring op dit punt niet te controleren is.
Er was sprake van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat was gericht op die handel in verdovende middelen, zodat er sprake is van een criminele organisatie. Verdachten maakten gebruik van een vaste uitvalsbasis voor de werkzaamheden, van werktelefoons en van bepaalde gemeenschappelijke vervoersmiddelen voor het rondbrengen van de drugs. Een fiets of scooter voor de binnenstad en een auto voor daarbuiten.
Ze draaiden vaste werktijden (diensten). Ze hadden een vaste klantenkring.
Verdachte vervulde binnen die organisatie een aansturende rol ten opzichte van de medeverdachten. Daarnaast verrichtte verdachte zelf ook koerierswerkzaamheden, aldus de officier van justitie.
4.3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, op nader in haar pleitaantekeningen omschreven gronden, – kort samengevat – het volgende aangevoerd ten aanzien van feit 2.
Verdachte heeft weliswaar in cocaïne gehandeld, maar de periode waarin hij dat deed was beperkt tot ongeveer driekwart jaar, zijnde van februari 2016 tot en met 15 november 2016. Zowel verdachte als de medeverdachten hebben hierover overeenkomstig verklaard. Ook de overige getuigenverklaringen wijzen in die richting. Eén getuige verklaart weliswaar over een langere periode, maar die verklaring vindt geen steun in het dossier en moet als ongeloofwaardige uitschieter worden aangemerkt, waaraan geen waarde gehecht kan worden. Bewijs dat de dealertelefoons al vóór februari 2016 door verdachte werden gebruikt, ontbreekt bovendien. Verder is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij de totstandkoming van een bepaalde deal, zodat medeplegen niet bewezen kan worden. Verdachte handelde alléén. Ieder van de verdachten handelde voor zichzelf.
Er werd – anders dan is tenlastegelegd – enkel gehandeld in cocaïne, niet (ook) in XTC-pillen.
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsvrouw – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. Er was geen samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur en ook geen vaste rolverdeling en hiërarchie. Iedereen werkte voor zichzelf. Verdachte ontkent een aansturende en/of leidinggevende rol binnen de groep te hebben gehad. Daarnaast bevat het dossier geen bewijs ten aanzien van de in de tenlastelegging opgenomen voorbereidingshandelingen en het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van verdovende middelen.
Als de rechtbank desondanks tot een bewezenverklaring van dit feit komt, dan zou de periode gedurende welke verdachte daaraan heeft deelgenomen ook hier moeten worden beperkt tot de maanden februari 2016 tot 15 november 2016, aldus de raadsvrouw.
4.3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank vast dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte heeft gehandeld in XTC-pillen, zodat de rechtbank verdachte daarvan (partieel) zal vrijspreken.
Met betrekking tot de tenlastegelegde handel in cocaïne overweegt de rechtbank het volgende.
Werkwijze
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij in cocaïne heeft gehandeld. Uit het dossier (met name afgeluisterde telefoongesprekken, observaties en getuigenverklaringen), de ter zitting door een aantal medeverdachten afgelegde getuigenverklaringen in de zaak van verdachte en de eigen verklaring van verdachte ter zitting, komt daarbij de volgende werkwijze naar voren: Afnemers belden naar één van de dealertelefoons * [telefoonnummer 1] of * [telefoonnummer 2] , gaven door cocaïne te willen kopen, en vervolgens werd afgesproken waar de cocaïne zou worden afgeleverd. Een halve gram cocaïne kostte € 25,- en een hele gram € 50,-. Voor het afleveren van bestellingen in de binnenstad van Amsterdam werd veelal gebruik gemaakt van een (rode) huurfiets of een scooter. Buiten het centrum werd de cocaïne met de auto afgeleverd.
Verdachte en de medeverdachten werkten in vaste diensten van 15:00 uur tot 24:00 uur. Doorgaans hadden twee verdachten dienst. Gedurende een dienst hadden zij dan ieder één van de dealertelefoons bij zich. Verdachten haalden de cocaïne doorgaans aan het begin van hun dienst op bij de [adres] (ook wel ‘TD’ of ‘technische dienst’ genoemd). Daar lag de cocaïne, verpakt in enveloppen met een halve of een hele gram, samen met een dealertelefoon klaar op een tafel. In een enkel geval werden de dealertelefoons en de in de enveloppen verpakte cocaïne vanaf de [adres] bij een van de dealers thuis langsgebracht.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, dat er sprake is van medeplegen. Daartoe is het volgende redengevend.
Uit het handelen van verdachten kan worden afgeleid dat de werkwijze dermate op elkaar is afgestemd, dat het niet anders kan dan dat hieraan onderlinge afspraken ten grondslag hebben gelegen. Er was veelvuldig onderling contact tussen de verdachten, zowel telefonisch als fysiek. Dit blijkt uit tapgesprekken en observaties. Op meerdere momenten zijn ontmoetingen tussen de verdachten waargenomen. Er werd informatie uitgewisseld over het verloop van diensten. Er werden door de gebruikers van de dealertelefoons tijdens de diensten afspraken gemaakt over het van elkaar overnemen van bestellingen. Vervoermiddelen en dealertelefoons werden aan elkaar overgedragen. Dat de verdachten niet van elkaar zouden weten wat ze deden en wanneer, is gelet hierop volstrekt ongeloofwaardig. Voor zover aangevoerd, wordt dit dan ook terzijde geschoven. Werkzaamheden als hierboven beschreven vereisen organisatie en afstemming.
Periode
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard sinds februari 2016 tot aan zijn aanhouding op 15 november 2016 te hebben gehandeld in cocaïne.
De vraag die thans voorligt is of verdachte zich (samen met medeverdachten) ook gedurende de tenlastegelegde periode van vóór februari 2016 heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne. In het dossier bevindt zich een aantal verklaringen waaruit kan worden afgeleid dat dit het geval is geweest.
Zo heeft medeverdachte [medeverdachte 4] op 22 november 2016 bij de politie verklaard dat hij in september (de rechtbank begrijpt: 2016) ofzo met de verkoop van cocaïne is begonnen en dat hij, voordat hij als koerier voor [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) ging werken, al klant was bij [naam] , en dat dat al sinds een jaar of twee jaar het geval was. In de tijd dat hij enkel klant was, kwam [medeverdachte 2] meestal leveren, en [naam] kwam zelf ook.
Daarnaast heeft getuige [getuige 1] op 15 november 2016 bij de politie verklaard dat hij ongeveer een jaar geleden voor het eerst cocaïne heeft gekocht bij verdachte. Hij herkent de man op de aan hem getoonde foto 1 als verdachte.
Ten slotte heeft getuige [getuige 2] in november 2016 bij de politie verklaard verdachte te kennen, en al zes jaar bij hem te kopen. Dat dit een aanzienlijk langere periode is dan de overige getuigen verklaren, maakt nog niet – zoals door de verdediging bepleit – dat deze verklaring derhalve als niet geloofwaardig terzijde dient te worden gesteld.
Bovendien wordt in al deze verklaringen ook de werkwijze zoals hiervoor onder “werkwijze” is beschreven, bevestigd.
De verklaring van verdachte dat hij de telefoons pas per februari 2016 van iemand zou hebben overgenomen, acht de rechtbank gelet op voornoemde verklaringen (en gezien de verklaringen van andere getuigen die de medeverdachten als dealers van voor februari 2016 herkennen en de beschreven werkwijze bevestigen) niet aannemelijk. Verdachte is bovendien eerst ter terechtzitting met deze verklaring gekomen, en heeft deze verklaring op geen enkele (verifieerbare) wijze willen of kunnen onderbouwen. Ook wordt zijn verklaring niet door de overige bewijsmiddelen in het dossier ondersteund. Integendeel, de getuigenverklaringen van de afnemers wijzen juist op een langer bezit van de telefoons door verdachte dan de door hem gestelde negen maanden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachten gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft bezig gehouden met de handel in cocaïne.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank het volgende.
Criminele organisatie
De rechtbank stelt voorop dat volgens bestendige jurisprudentie onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Duurzaam samenwerkingsverband
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat er sprake is van een samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten die zich gedurende bijna twee jaar hebben beziggehouden met de handel in cocaïne. Gelet op hetgeen hiervoor ten aanzien van feit 2 over de duur van de handel is overwogen, is de rechtbank voorts van oordeel dat het samenwerkingsverband een duurzaam karakter had.
Gestructureerd samenwerkingsverband
Daarnaast was dit duurzame samenwerkingsverband gestructureerd van aard. Zoals hiervoor reeds uiteengezet, was er sprake van een vaste werkwijze. Verdachten werkten in diensten. Richting de afnemers werd veelal de naam ‘ [naam] ’ gebruikt, hetgeen lijkt te refereren naar de voornaam van [verdachte] .
In overleg werd bepaald wie wanneer dienst had. Er werd gebruik gemaakt van twee onder de deelnemers roulerende dealertelefoons waarop de bestellingen voor cocaïne binnenkwamen. De cocaïne werd langsgebracht met vaste vervoersmiddelen die onder de verdachten rouleerden.
Als uitvalsbasis werd de woning van [medeverdachte 3] aan de [adres] gebruikt. Daar lagen doorgaans bij aanvang van de dienst een dealertelefoon en de reeds verpakte cocaïne klaar, en daar werden na afloop van een dienst de telefoons, niet verkochte wikkels en de opbrengst weer afgegeven. In een enkel geval werd de dealertelefoon en verpakte cocaïne bij een van de dealers (die zich op dat moment dan al in de binnenstad van Amsterdam bevond) langsgebracht en na de dienst, tezamen met de opbrengst, weer opgehaald.
Op deze wijze werd dagelijks een uitgebreide klantenkring van cocaïne voorzien.
Uit onderzoek van de historische gegevens van de dealertelefoons is gebleken dat alleen al in de periode van april tot oktober 2016 met nummer * [telefoonnummer 1] in totaal 11.620 in- en uitgaande belcontacten hebben plaatsgevonden en met nummer * [telefoonnummer 2] in totaal 13.076 in- en uitgaande belcontacten (algemeen dossier p. 927).
Oogmerk
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van verdachte en de andere verdachten had als oogmerk de handel in cocaïne in de zin van artikel 10 derde en vierde lid van de Opiumwet. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de (criminele) organisatie ook tot oogmerk had het treffen van voorbereidingshandelingen en het bereiden, bewerken, verwerken en vervaardigen van verdovende middelen. In zoverre zal dan ook een (partiële) vrijspraak volgen.
Deelneming
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele (drugs) organisatie. Het bewijs van het opzet van verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit hetgeen hiervoor over de rol en het handelen van verdachte is overwogen.
Daarbij neemt de rechtbank nog het volgende in overweging. De deelneming van verdachte bestond telkens uit het medeplegen van artikel 10 derde en vierde lid Opiumwet. Over de rol van verdachte heeft [medeverdachte 4] verklaard dat [naam] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) hem heeft ingewerkt, dat de drugs van [naam] waren, dat [naam] degene was die vertelde wat je ging doen en dat je bij [naam] aan het eind van een dienst alles weer inleverde.
Een beeld dat wordt bevestigd door vele tapgesprekken. Uit die tapgesprekken blijkt dat [verdachte] vrijwel dagelijks contact had met de andere deelnemers over hun koerierswerkzaamheden. Met hem vond overleg plaats over te verrichten diensten, werd besproken wie welk vervoermiddel kon gebruiken en aan hem werden problemen met vervoersmiddelen gemeld. [verdachte] informeerde ook bij andere deelnemers tijdens hun werkzaamheden naar het verloop van hun dienst, of er goed verkocht werd, of ze nog genoeg voorraad hadden, en roept ze ter verantwoording als de zaken niet naar zijn wens verlopen.
Geen van de andere deelnemers voerde dergelijke gesprekken.
De beide dealertelefoons waren ook van [verdachte] .
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte een aansturende/leidende rol had binnen de organisatie. Dit is een strafverzwarende omstandigheid en zal tot uitdrukking komen in de op te leggen straf.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen die in
bijlage IIzijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam, heeft deelgenomen aan een organisatie – gevormd door verdachten
[verdachte] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ,
welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven strafbaar gesteld in de Opiumwet, namelijk:
- het opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van hoeveelheden cocaïne;
2.
in de periode van 1 januari 2015 tot en met 15 november 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door de officier van justitie onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij Forensische Verslavingszorg Bouwman GGZ of een soortgelijke instelling.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de twee onder verdachte in beslaggenomen Nokia telefoons zullen worden verbeurdverklaard en dat de bromfiets terug kan naar de rechthebbende
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte hard aan het werk is en heeft geleerd van zijn fouten. De kans op recidive is dan ook laag. Er is een positief reclasseringsrapport over verdachte opgesteld dat ziet op de periode nadat zijn voorlopige hechtenis is geschorst.
Mede gelet op de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd, wordt verzocht om, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een (forse) voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van 240 uren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met vier mededaders, gedurende een periode van bijna twee jaren in goed georganiseerd verband bezig gehouden met de handel in cocaïne. Op dagelijkse basis, gedurende diensten van 15:00 uur tot 24:00 uur werd op de fiets, brommer en/of auto cocaïne geleverd aan een uitgebreide klantenkring in en om Amsterdam. De dealertelefoons en vervoersmiddelen rouleerden binnen de organisatie en de te verkopen cocaïne werd in reeds verpakte enveloppen aangeleverd. De gebruikers van de dealertelefoons onderhielden onderling contact over hoe de dienst verliep en over het overnemen van klanten van elkaar. Alle deelnemers vervulden met hun werkzaamheden als koerier een wezenlijke rol binnen de organisatie. Verdachte had daarnaast ook een belangrijke aansturende en coördinerende rol, waarbij hij er onder meer op toe zag dat de koeriers over voldoende cocaïne konden beschikken. Bovendien waren de dealertelefoons van hem.
Zoals gezegd, voorzag de organisatie op voornoemde wijze een groot aantal (vaste) klanten dagelijks van cocaïne. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs zoals cocaïne een aanzienlijk gevaar oplevert voor de gezondheid van gebruikers en ook criminaliteit en overlast in de hand werkt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen uitermate lucratief is en voor alle personen die in de lijn zitten veel geld oplevert. Verdachte heeft met zijn gedragingen enkel aan zijn eigen financieel gewin gedacht en deze boven de veiligheid en gezondheid van vele mensen gesteld.
De ernst van de strafbare gedragingen en de (professionele) omstandigheden waaronder die zijn begaan rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank – in beginsel – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Hierbij heeft de rechtbank ook gekeken naar straffen die eerder voor soortgelijke feiten in het geval van een georganiseerde aanpak zijn opgelegd en naar de LOVS oriëntatiepunten voor handel in verdovende middelen.
Ook heeft de rechtbank bij de aan verdachte op te leggen straf rekening gehouden met de relatieve zwaarte van hetgeen is bewezen (waaronder de duur) en de rol van verdachte daarbij, ten opzichte van de anderen die tegelijk met verdachte terecht hebben gestaan.
Bij de vraag welke straf passend is in dit geval, houdt de rechtbank voorts rekening met de persoon van verdachte.
Allereerst heeft zij acht geslagen op een uittreksel van de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte van 11 oktober 2017 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder voor Opiumwet delicten is veroordeeld. De rechtbank houdt daar bij het opleggen van de straf in strafverhogende zin rekening mee.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de adviesrapporten van Reclassering Nederland van 10 februari 2017, 18 september 2017 (schorsingsadvies) en 3 november 2017 (voortgangsrapportage) en hetgeen verdachte ter zitting over zichzelf heeft verteld. Uit het rapport van de reclassering van 3 november 2017 blijkt onder andere, zoals verdachte ter zitting ook heeft verklaard, dat verdachte na de schorsing van de voorlopige hechtenis via een uitzendbureau in de horeca is gaan werken. Ook heeft hij (ten overstaan van de reclassering en ter zitting) aangegeven zich meer op zijn familie te willen richten en dat hij een deel van de zorgtaken voor zijn zoontje op zich heeft genomen.
De reclassering onderschrijft in het rapport van 3 november 2017 haar eerdere advies van
10 februari 2017 om bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden daaraan te verbinden, zijnde een meldplicht en een behandelverplichting bij Forensische Verslavingszorg – Bouman GGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg. Voorts geeft de reclassering (gelet op voornoemde omstandigheden) de rechtbank in overweging om, indien een onvoorwaardelijke straf zou worden opgelegd, dit te doen in de vorm van een werkstraf.
De rechtbank begrijpt dat verdachte op dit moment kennelijk zijn leven over een andere boeg tracht te gooien, door te werken in de horeca en zich op zijn zoontje en overige familie te richten. Desalniettemin acht de rechtbank alles overziend, en met name gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan, de rol van verdachte daarbij en de duur daarvan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats.
Zij ziet geen ruimte voor het (daarnaast) opleggen van een werkstraf. Wel zal de rechtbank, gezien de persoonlijke omstandigheden van verdachte overeenkomstig het advies van Reclassering Nederland, een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen en daaraan de door de reclassering voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. Het voorwaardelijk strafdeel is mede bedoeld om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Beslag
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een telefoon (Nokia, telefoonnummer [telefoonnummer 1] ),
  • een telefoon (Nokia, telefoonnummer [telefoonnummer 2] ),
die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het onder 1 en 2 bewezen geachte is begaan.
De bromfiets Agm Ape 50, kenteken [kenteken] dient bewaard te worden ten behoeve van de rechthebbende.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2, 10, 11a (oud) en 11b van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde en vierde lid, van de Opiumwet.
Met betrekking tot het onder 2 bewezenverklaarde:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

4.Meldplicht

Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde, met name aan de nadere aanwijzingen en afspraken die verband houden met de bijzondere voorwaarde(n). Daartoe moet verdachte zich melden bij Reclassering Nederland. Hierna moet hij zich binnen de proeftijd blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dit nodig acht.

5.Behandelverplichting – Ambulante behandeling

Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor verslavingsproblematiek bij (Forensische) verslavingszorg – BouwmanGGZ of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Verklaart verbeurd:
- telefoon (Nokia, telefoonnummer [telefoonnummer 1] )
(Kvi-nummer [Kvi-nummer 1] )
- telefoon (Nokia, telefoonnummer [telefoonnummer 2] )
(Kvi-nummer [Kvi-nummer 2] )
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- bromfiets (Agm Ape 50, kenteken [kenteken] )
(Kvi-nummer [Kvi-nummer 3] )
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L.R. Wisse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2017.