ECLI:NL:RBAMS:2017:8843

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
13/845074-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding in strafzaak met valsheid in geschrifte

Op 3 oktober 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin een bezwaarschrift tegen een dagvaarding is ingediend. Het bezwaarschrift was gericht tegen een dagvaarding die op 25 augustus 2017 aan de verdachte was betekend, waarbij hem valsheid in geschrifte werd ten laste gelegd. De verdachte, geboren in 1949 en domicilie kiezende ten kantore van een advocatenkantoor in Amsterdam, werd beschuldigd van het valselijk opmaken van een realisatieovereenkomst tussen twee bedrijven, waarbij een aanzienlijke vergoeding van EURO 12.850.000 werd vermeld. De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie in overweging genomen. De verdediging stelde dat de feiten geen strafbare feiten opleverden en dat het onwaarschijnlijk was dat de verdachte veroordeeld zou worden. Het Openbaar Ministerie betoogde dat het bezwaarschrift ongegrond was. Na beoordeling van de zaak kwam de rechtbank tot de conclusie dat het hoogst onaannemelijk was dat de strafrechter het ten laste gelegde bewezen zou verklaren. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en stelde de verdachte buiten vervolging. Deze beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de rechters de argumenten van beide partijen zorgvuldig hebben gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/845074-15
BESCHIKKING
op het op 31 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ingekomen bezwaarschrift tegen de dagvaarding van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA] , domicilie kiezende ten kantore van [advocatenkantoor] te Amsterdam.

1.Inhoud van het bezwaarschrift

Het bezwaarschrift richt zich tegen de op 25 augustus 2017 aan verdachte betekende dagvaarding, waarbij aan hem ten laste wordt gelegd dat
primair:
hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 26 september 2006 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een (realisatie)overeenkomst d.d. 26 september 2006 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (D-027)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergegeven –
in genoemde (realisatie) overeenkomst vermeld en/of doen vermelden dat [bedrijf 1] een (aanvullende) vergoeding van EURO 12.850.000 betaalt aan [bedrijf 2] , als tegenprestatie voor alle aanvullende werkzaamheden die door of vanwege [bedrijf 2] worden uitgevoerd (ten opzichte van de werkzaamheden voorzien in de Raamovereenkomst en de Ontwikkelovereenkomst (D-006 en D-010)) en/of voor het feit dat [bedrijf 2] garanties verleent als vermeld in deze overeenkomst en/of bouwkundige risico's ten aanzien van het project voor haar rekening neemt
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.
subsidiair:
(medeplichtigheid bij/tot het opmaken van een valse realisatieovereenkomst)
[bedrijf 2] en/of [bedrijf 1] op of omstreeks 26 september 2006 te Amsterdam en/of Vught en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een (realisatie)overeenkomst d.d. 26 september 2006 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (D-027)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben zij en/of haar/hun mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven –
in genoemde (realisatie) overeenkomst vermeld en/of doen vermelden dat [bedrijf 1] een (aanvullende) vergoeding van EURO 12.850.000 betaalt aan [bedrijf 2] , als tegenprestatie voor alle aanvullende werkzaamheden die door of vanwege [bedrijf 2] worden uitgevoerd (ten opzichte van de werkzaamheden voorzien in de Raamovereenkomst en de Ontwikkelovereenkomst (D-006 en D-010)) en/of voor het feit dat [bedrijf 2] garanties verleent als vermeld in deze overeenkomst en/of bouwkundige risico's ten aanzien van het project voor haar rekening neemt
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, in de periode van 1 juni 2006 tot en met 26 september 2006 te Amsterdam en/of Den Haag en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, samen met een of meer ander(en) of alleen, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen verschaft tot het plegen daarvan, hierin bestaande dat hij, verdachte,
terwijl hij, verdachte, heeft deelgenomen aan een of meer directievergadering en (van [bedrijf 1] ) en/of directievergaderingen met de Raad van Bestuur van [bedrijf 3] en/of heeft kennisgenomen van (notulen van) directievergaderingen waarin de (totstandkoming van) de (realisatie) overeenkomst is besproken,
- heeft geadviseerd ten aanzien van (de totstandkoming van) de realisatieovereenkomst en/of
- heeft geadviseerd ten aanzien van de verslaglegging aangaande het inbouwpakket en de aanvullende vergoeding uit de (realisatie) overeenkomst omtrent mogelijke fiscale gevolgen van de verwerking van het inbouwpakket en de verwerking van de aanvullende vergoeding uit de (realisatie) overeenkomst en/of
- (nader) invulling heeft gegeven aan artikel 11.1 van de (realisatie) overeenkomst onder artikel 11. Garanties Realisator en/of aan artikel 12.1 van de (realisatie) overeenkomst onder artikel 12. Aanvullende vergoeding voor Realisator.

2.Procesgang

Het bezwaarschrift is tijdig ingediend. Verdachte is dus ontvankelijk in zijn bezwaar. De rechtbank is ook bevoegd het bezwaar te behandelen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak en heeft op 3 oktober 2017 de officieren van justitie, mrs. J.H. van der Werff en D. Hazejager, en de raadslieden van verdachte, mrs. R.W.J. Kerckhoffs en J.N. de Boer, in raadkamer gehoord.
De raadslieden waren uitdrukkelijk gemachtigd namens verdachte het woord te voeren en het bezwaarschrift toe te lichten. De officieren van justitie hebben voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie aan de rechtbank en aan de raadslieden toegezonden. In raadkamer hebben de raadslieden onder overlegging van pleitnotities hun standpunt nader toegelicht. De officieren van justitie hebben daarop gereageerd.

3.Standpunt verdediging

Het bezwaarschrift houdt – kort en zakelijk weergegeven – in dat de door het Openbaar Ministerie gestelde feiten geen strafbare feiten opleveren, dat de officieren van justitie niet-ontvankelijk zijn in de vervolging, omdat verdachte in strijd met het gelijkheidsbeginsel wordt vervolgd, en dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat verdachte op grond van het dossier zal worden veroordeeld.

4.Standpunt Openbaar Ministerie

De officieren van justitie hebben – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

5.Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat de verweren van de verdediging, gelet op het summiere karakter van deze raadkamerprocedure, slechts marginaal getoetst kunnen worden. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat nu al kan worden vastgesteld dat het hoogst onaannemelijk is dat de later oordelende strafrechter het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en tot een veroordeling zal komen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie, op een vraag van de rechtbank, meegedeeld dat het bewijs tegen verdachte te vinden is in ambtshandeling 1-AH-014 en de stukken waarnaar in die ambtshandeling wordt verwezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in deze ambtshandeling en de daarbij behorende stukken echter onvoldoende aanwijzingen te vinden dat verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – had op het ten laste gelegde. Dat geldt met name ten aanzien van opzet op de valsheid (en daarmee opzet op de wederrechtelijkheid). Dit betekent dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het ten laste gelegde geheel of ten dele bewezen zal achten en dat het bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard en verdachte buiten vervolging moet worden gesteld.
Gelet hierop zal de rechtbank de overige verweren van de verdediging onbesproken laten.

6.Beslissing

Verklaart het bezwaarschrift gegrond en stelt verdachte buiten vervolging.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 3 oktober 2017 door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en M.R.J. van Wel rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier.