ECLI:NL:RBAMS:2017:8819

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/751438-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek Duitsland, gedeeltelijke weigering van overlevering

Op 14 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een overleveringsverzoek van Duitsland. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft te Frankenthal op 27 januari 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, is in Nederland verblijvend en wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal en opiumwetdelicten. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel, behandeld op een openbare zitting op 31 oktober 2017. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen in Duitsland. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet niet van toepassing is. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB en de aanvullende informatie beoordeeld en vastgesteld dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet volledig voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom de overlevering voor de niet nader omschreven feiten geweigerd, maar staat de overlevering toe voor de wel omschreven feiten.

De rechtbank heeft de relevante wetsbepalingen genoemd, waaronder artikelen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De beslissing houdt in dat de overlevering voor de niet nader omschreven feiten wordt geweigerd, terwijl de overlevering voor de voldoende omschreven feiten wordt toegestaan. De rechtbank kan niet bepalen welk deel van de opgelegde vrijheidsstraf betrekking heeft op de feiten waarvoor de overlevering is toegestaan, dit is aan de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751438-17
RK nummer: 17/3428
Datum uitspraak: 14 november 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2017 door het
Staatsanwaltschaft te Frankenthal(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van het
Amtsgericht Speyervan 14 april 2014, met kenmerk: 2 Ls 5214 Js 37589/13 jug.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017 volgt dat dit een samengesteld vonnis is, waar de volgende uitspraken in zijn verdisconteerd:
  • een vonnis van 11 maart 2013 van
  • een vonnis van 1 oktober 2012 van
  • een vonnis van 2 augustus 2011 van
  • een vonnis van 24 augustus 2010 van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar en 8 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog een straf van 504 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis van 14 april 2014.
Dit samengestelde vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Met de raadsman en de officier van justitie concludeert de rechtbank dat uit het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon ter zitting van 31 oktober 2017 volgt dat de opgeëiste persoon bij alle procedures die tot voornoemde vonnissen hebben geleid, aanwezig is geweest.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.

5.Genoegzaamheid

In de aanvullende informatie van 10 oktober 2017 is een gedetailleerd overzicht verstrekt van feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd. Tot besluit van dit overzicht is op de vierde pagina van de aanvullende informatie vermeld:
In this connection, allow me to point out thatthe European arrest warrant is based on more offences than are quoted there. [1] This is due to the fact that the convicted offender has been committing offences continuously for many years and that older judgements have been merged with more recent ones. Since the blank space in the European arrest warrant is very limited, a complete listing was not possible nor it is intended, actually.
(…).
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De niet nader omschreven feiten in de hiervoor aangehaalde passage uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017, voldoen niet aan deze vereisten. De overlevering dient voor deze feiten dan ook te worden geweigerd. Voor het overige acht de rechtbank de feitsomschrijving genoegzaam.

6.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de (wel omschreven) feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
bedreiging met zware mishandeling
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd
diefstal, meermalen gepleegd
mishandeling
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
overtreding van het bepaalde bij of krachtens artikel 70 van de Wet personenvervoer 2000

7.Referte

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

8.Slotsom

Nu ten aanzien van de in punt 5 van deze uitspraak aangehaalde niet nader omschreven feiten is vastgesteld dat niet is voldaan aan artikel 2 OLW, dient de overlevering voor die feiten te worden geweigerd.
De wel omschreven feiten in het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017, voldoen aan de eisen van artikel 2 OLW. Ten aanzien van deze feiten gelden ook overigens geen weigeringsgronden, zodat de overlevering voor deze feiten dient te worden toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 138, 266, 285, 300 en 310 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, de artikelen 70 en 101 van de Wet personenvervoer 2000 en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de niet nader omschreven feiten uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017, zoals hiervoor aangehaald in onderdeel 5.
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Staatsanwaltschaft te Frankenthal(Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de genoegzaam omschreven feiten in het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 oktober 2017.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Onderstreping door de Rechtbank Amsterdam.