ECLI:NL:RBAMS:2017:8812

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/751795-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overleveringsverzoek Polen met betrekking tot de verdediging in hoger beroep

Op 14 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een overleveringszaak met betrekking tot een verzoek van Polen. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd op 19 mei 2010, met als doel de opgeëiste persoon, geboren in 1972 in Polen, aan te houden en over te leveren. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld op een openbare zitting op 31 oktober 2017. De opgeëiste persoon was aanwezig met zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in hoger beroep niet aanwezig was en dat er twijfels zijn over de vraag of zijn advocaat in die procedure daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd. De officier van justitie stelde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing is, omdat de raadsman gemachtigd zou zijn geweest. De verdediging betoogde echter dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie kan nagaan of de gang van zaken in hoger beroep voldoet aan de criteria van artikel 12 sub b OLW. De rechtbank heeft bevolen dat het onderzoek op een later tijdstip zal worden hervat, met de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751795-17
RK-nummer: 17/5806
Datum uitspraak: 14 november 2017
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 september 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 mei 2010 door
the District Court in Zamość, Second Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [P.I.] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een beslissing
on temporary arrestvan
the Regional Court in Hrubieszówvan 23 mei 2007, met kenmerk (II Kp. 144/07 en) Ds. 338/07/S.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
In het EAB wordt tevens melding gemaakt van:
  • een vonnis van
  • een vonnis van
De overlevering wordt derhalve ook verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van 1 jaar (IV K 1014/05) en 1 jaar en 8 maanden (IV K 484/06), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Het EAB betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat na het vonnis van
the Regional Court in Hrubieszówvan 28 juni 2006 (IV K 1014/05) de
court-appointed defense counselvan de opgeëiste persoon in hoger beroep is gegaan en dat de opgeëiste persoon bij de procedure in hoger beroep niet aanwezig is geweest.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 31 oktober 2017 verklaard dat hij bij de procedure in eerste aanleg tegen zijn toegevoegde raadsman heeft gezegd dat de advocaat in hoger beroep moest gaan. De opgeëiste persoon heeft daarna Polen verlaten en stelt niets meer te hebben vernomen van het verloop of de uitkomst van de procedure in hoger beroep.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, nu uit de verklaring van de opgeëiste persoon kan worden afgeleid dat de raadsman gemachtigd was in de hoger beroep-procedure. Bovendien kan uit het feit dat de uitspraak in hoger beroep aan de Poolse raadsman is toegezonden, worden afgeleid dat die advocaat ook daadwerkelijk de verdediging in hoger beroep heeft gevoerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, nu de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij de procedure in hoger beroep. Bovendien lijkt de zaak in hoger beroep ook te zijn afgedaan in afwezigheid van de raadsman van de opgeëiste persoon. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aanhouding van de behandeling teneinde nadere informatie te verkrijgen over de gang van zaken in hoger beroep.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat – omdat de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis in hoger beroep heeft geleid – onderzocht moet worden of de situatie van artikel 12 sub b OLW zich thans voordoet, te weten dat:
de verdachte op de hoogte was van de behandeling ter terechtzitting en een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd.
Uit de thans beschikbare informatie kan niet worden vastgesteld of inderdaad sprake is geweest van een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat die ter zitting in hoger beroep de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval nog niet worden afgeleid uit het toezenden van de uitspraak in hoger beroep aan de advocaat van de opgeëiste persoon.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en voor onbepaalde tijd te schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te gaan of de gang van zaken in hoger beroep van het vonnis met kenmerk IV K 1014/05 voldoet aan de criteria van artikel 12 sub b OLW.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of een door de opgeëiste persoon gemachtigd advocaat – in de procedure in hoger beroep van het vonnis van
the Regional Court in Hrubieszówvan 28 juni 2006 (IV K 1014/05) – ter terechtzitting de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk Pools tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.