Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Procesgang
2.Inhoud van het klaagschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
- de adressen waarop klaagster gevestigd zou zijn, beide een appartementencomplex betreffen, die er ogenschijnlijk niet uitzien als een bedrijfsgebouw waar een grote onderneming is gevestigd;
- de managing partner van klaagster, [persoon 2] , op zijn LinkedIn-account, weinig info verschaft (geen foto, geen verdere contactgegevens) en geen melding maakt van zijn miljardenbedrijf;
- [bedrijf 2] niet beschikt over een eigen website waarop (potentiële) klanten informatie kunnen vinden, dan wel in contact kunnen komen met [bedrijf 4] ;
- uit de verklaring van [persoon 3] (bestuurder van [bedrijf 5] ) bovendien blijkt dat klaagster de dollarrekening van [bedrijf 5] zal gaan beheren zodat [bedrijf 5] zaken kan doen met contractspartijen, die niet met factoringmaatschappijen willen worden geconfronteerd. [persoon 3] verklaarde: “Samengevat komt het er op neer dat [bedrijf 2] mijn dollaraccount gebruikt om te funden”;
- [persoon 3] tevens heeft verklaard dat hij met [persoon 4] een bilaterale overeenkomst heeft, [bedrijf 2] hem betaalt op zijn rekening bij het betaalplatform [bedrijf 7] (in Amerika) en dat hij vanaf [bedrijf 7] [persoon 4] betaalt. Zijn facturen aan [persoon 4] worden door [persoon 4] weer betaald op zijn account van het Ikrik platform in Dubai.
4.Het standpunt van klaagster
5.Beoordeling
gegronden gelast dat het beslag op de vordering van klaagster op [naam derde-beslagene] wordt opgeheven.