ECLI:NL:RBAMS:2017:8807

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/129912-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedragsaanwijzing ex artikel 509hh Sv ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende een gedragsaanwijzing die aan de verdachte was opgelegd. De verdachte, geboren in 1987, had een gedragsaanwijzing gekregen op 12 juli 2017, die hem verbood zich in bepaalde gebieden op te houden en contact te hebben met specifieke personen, waaronder zijn zus, broer en schoonzus. De rechtbank ontving het beroepschrift op 24 juli 2017, waarna het Openbaar Ministerie op 22 augustus 2017 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de zitting op 5 september 2017 verschenen zowel de verdachte als zijn raadsman niet, ondanks rechtsgeldige oproep.

De rechtbank beoordeelde of de gedragsaanwijzing voldeed aan de wettelijke voorwaarden en of deze proportioneel was. De gedragsaanwijzing was opgelegd vanwege verdenkingen van bedreiging en mishandeling, waarbij vrees bestond voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens zijn familieleden. De rechtbank concludeerde dat er voldoende ernstige bezwaren waren en dat de gedragsaanwijzing niet disproportioneel was, aangezien deze slechts beperkte contactmogelijkheden met de betrokken personen inhield. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie.

De uitspraak werd gedaan door mr. S.P. Pompe, voorzitter, en mrs. M. Jöbsis en F.W. Pieters, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Cordia, griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/129912-17
RK: 17/4701
Beschikking op het beroepschrift ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. P.J. Stronks, [adres 1] ,
verdachte.

1.De procesgang

Het beroepschrift is op 24 juli 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 22 augustus 2017 zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 september 2017 de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Zowel verdachte als zijn raadsman is, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

2.De inhoud van het beroepschrift

Het beroepschrift richt zich tegen de beslissing van officier van justitie van 12 juli 2017 tot het opleggen van een gedragsaanwijzing.
Het beroepschrift houdt kort gezegd het volgende in.
De gedragsaanwijzing is opgelegd wegens verdenking van een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen.
De rechtbank dient op grond van artikel 509hh Sv een eigen afweging maken omtrent het bestaan van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van overtreding van de artikelen 285 Sr en/of artikel 350 Sr en of het hier gaat om strafbare feiten waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van cliënt jegens personen. Het dossier is opgevraagd, echter werd vernomen dat er tot op heden geen stukken beschikbaar zijn. Uit de thans beschikbare stukken blijkt onvoldoende van ernstige bezwaren ten aanzien van voornoemde artikelen, laat staan van ernstige bezwaren jegens cliënt wegens de verdenking van een strafbaar feit zoals genoemd in artikel 509hh lid 1 sub b Sv.
Aan de wettelijke voorwaarden is dan ook niet voldaan.
Verdachte meent voorts dat de gedragsaanwijzing niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit. Bij de toetsing of de opgelegde gedragsaanwijzing proportioneel is, gaat het om de mate waarin de vrijheid van een verdachte wordt beperkt in verhouding tot de ernst van het feit en de doeltreffendheid van de gedragsaanwijzing. De op te leggen gedragsaanwijzing is een voorlopige maatregel in het geval onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk wordt geoordeeld. Gezien het ontbreken van de stukken is het onduidelijk op basis waarvan onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was.
Verdachte heeft een gedragsaanwijzing gekregen, inhoudende een gebiedsverbod alsmede een contactverbod. Dit contactverbod is blijkens de Memorie van Toelichting bedoeld voor zwaarwegende gevallen. Voorts bedraagt de duur van de gedragsaanwijzing negentig dagen. Verdachte heeft dus een zeer zware gedragsaanwijzing gekregen, terwijl nergens uit blijkt op basis waarvan dit noodzakelijk is en niet volstaan had kunnen worden met een gebiedsverbod van de burgemeester.
Verdachte meent dan ook dat de opgelegde gedragsaanwijzing niet voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft in raadkamer betoogd dat het beroep ongegrond moet worden verklaard omdat sprake is van voldoende ernstige bezwaren betreffende een verdenking van bedreiging en vernieling, dat tevens vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag jegens de zus van verdachte [persoon 1] , zijn broer en schoonzus [persoon 2] en [persoon 3] en hun buurman, [persoon 4] en ten slotte dat de opgelegde gedragsaanwijzing wel voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke voorwaarden en proportioneel is.

4.De beoordeling

Op 12 juli 2017 heeft de officier van justitie verdachte op grond van artikel 509hh Sv een zogenoemde gedragsaanwijzing gegeven. Deze aanwijzing houdt het volgende in:
Verdachte mag zich niet ophouden in het gebied:
a. a) Tholenstraat te Amsterdam
b) Waddenweg te Amsterdam
en dient zich te onthouden van contact met:
1. [persoon 1] ;
2. [persoon 3] ;
3. [persoon 2] ;
4. [persoon 4] ,
tenzij het contact naar inzicht, en op aanwijzing van de ingezette hulpverlening noodzakelijk wordt geacht.
Uit de gedragsaanwijzing volgt dat deze is gegeven naar aanleiding van de verdenking dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen (artikel 509hh lid 1 onder b Sv).
Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van mishandeling van (zijn zus) [persoon 1] ( [adres 2] ) en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling van [persoon 1] , (zijn broer) [persoon 2] en/of [persoon 4] ( [adres 3 en 4] ) door [persoon 1] een mes te tonen en stekende bewegingen te maken met dat mes in haar richting en/die [persoon 1] de woorden toe te voegen: “Ik sla je een kaakfractuurtje” en een of meer messen te tonen aan [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] en aan hen de woorden toe te voegen “ik steek jullie neer”.
In de onderhavige procedure dient de rechtbank te beoordelen of is voldaan aan de wettelijke voorwaarden een aanwijzing betreffende het gedrag te geven, en zo ja, of de gedragsaanwijzing in dit concrete geval proportioneel is.
De wettelijke voorwaarden houden in dat jegens verdachte ernstige bezwaren moeten bestaan ter zake van een strafbaar feit waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert (artikel 509hh Sv).
In de Memorie van Toelichting [1] op artikel 509hh Sv staat over de gevallen waarin een gedragsaanwijzing kan worden gegeven het volgende:
“Het tweede geval waarin een gedragsaanwijzing kan worden gegeven, is het geval als bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, onder b, van verdenking van een ander strafbaar feit waarbij vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens personen. Het kan gaan om een verdachte van een strafbaar feit, bijvoorbeeld eenvoudige mishandeling, die ernstig belastend gedrag jegens het slachtoffer of een getuige vertoont. Het belastend gedrag kan op zichzelf een nieuw strafbaar feit opleveren, zoals een misdrijf als bedoeld in artikel 285 (bedreiging), 285a (intimidatie) of 285b (stalking) van het Sr, maar dat hoeft niet. De vrees voor ernstig belastend gedrag kan voldoende zijn voor het geven van een gedragsaanwijzing. Hierbij geldt de eis van de proportionaliteit, zoals besproken onder 3.2.3.
Bij huiselijk geweld kan zich het geval voordoen, bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, onder b, indien het daarbij gaat om te vrezen ernstig belastend gedrag van een verdachte van huiselijk geweld gericht tegen het slachtoffer. Wanneer er geen gronden bestaan om iemand die wordt verdacht van misdrijven in verband met het plegen van huiselijk geweld in voorlopige hechtenis te nemen, of wanneer de officier van justitie niet onmiddellijk gebruik wil maken van het zware middel van voorlopige hechtenis, kan aan deze verdachte een gedragsaanwijzing worden gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier, in het bijzonder de processen-verbaal van aangifte van [persoon 5] (pagina 4 t/m 6), [persoon 3] (pagina 7 t/m 8), [persoon 4] (pagina 9 t/m 10) en het proces-verbaal van getuigenverhoor van [persoon 2] (pagina 20 t/m 21), op dit moment aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gedragsaanwijzing disproportioneel is. Verdachte mag alleen niet in de twee straten komen waar zijn zus, broer schoonzus en een buurman wonen en geen contact met hen opnemen. Hij heeft verder niet toegelicht waarom de aanwijzing disproportioneel is terwijl in het reclasseringsrapport van 12 juli 2017 staat dat verdachte na de onderhavige tenlastelegging helemaal geen contact meer wil hebben met zijn familie.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De beslissing
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart het beroepschrift
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. S.P. Pompe, voorzitter,
mrs. M. Jöbsis en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2007/08, 31467, 3, p. 21 en 22.