Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procesgang
2.De inhoud van het beroepschrift
3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.De beoordeling
ongegrond.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2017 uitspraak gedaan in een beroep ex artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv) betreffende een gedragsaanwijzing die aan de verdachte was opgelegd. De verdachte, geboren in 1987, had een gedragsaanwijzing gekregen op 12 juli 2017, die hem verbood zich in bepaalde gebieden op te houden en contact te hebben met specifieke personen, waaronder zijn zus, broer en schoonzus. De rechtbank ontving het beroepschrift op 24 juli 2017, waarna het Openbaar Ministerie op 22 augustus 2017 zijn standpunt kenbaar maakte. Tijdens de zitting op 5 september 2017 verschenen zowel de verdachte als zijn raadsman niet, ondanks rechtsgeldige oproep.
De rechtbank beoordeelde of de gedragsaanwijzing voldeed aan de wettelijke voorwaarden en of deze proportioneel was. De gedragsaanwijzing was opgelegd vanwege verdenkingen van bedreiging en mishandeling, waarbij vrees bestond voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens zijn familieleden. De rechtbank concludeerde dat er voldoende ernstige bezwaren waren en dat de gedragsaanwijzing niet disproportioneel was, aangezien deze slechts beperkte contactmogelijkheden met de betrokken personen inhield. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van de officier van justitie.
De uitspraak werd gedaan door mr. S.P. Pompe, voorzitter, en mrs. M. Jöbsis en F.W. Pieters, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Cordia, griffier. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.