ECLI:NL:RBAMS:2017:8806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
17/4857
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging strafzaak op grond van artikel 36 Sv

Op 5 september 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure waarbij het verzoek van de verdachte om de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) werd afgewezen. De verdachte, geboren in 1999, was op 17 maart 2017 aangehouden op verdenking van oplichting, omdat hij zich zou hebben voorgedaan als collectant zonder vergunning. Na zijn aanhouding werd hij op 18 maart 2017 in vrijheid gesteld. De verdachte stelde in zijn verzoekschrift dat hij niet op de hoogte was van de vermeende oplichting en dat er geen bewijs was dat hij opzettelijk vals had gecollecteerd. Hij ervoer hinder van de aanhoudende verdenking, wat zijn bewegingsvrijheid beïnvloedde.

De raadsvrouw van de verdachte voerde aan dat de verdachte minderjarig was en dat er onduidelijkheid bestond over de voortgang van het onderzoek. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen het verzoek, omdat er nog verdachten gehoord moesten worden en het onderzoek naar verwachting in november 2017 zou worden afgerond. De rechtbank oordeelde dat er nog geen onredelijk oponthoud was in de afhandeling van de strafzaak, aangezien er nog geen half jaar was verstreken sinds de aanhouding van de verdachte. De rechtbank vond dat het belang van het Openbaar Ministerie om het onderzoek voort te zetten zwaarder woog dan het belang van de verdachte bij beëindiging van de onzekere situatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verdachte afgewezen, met de overweging dat het onderzoek nog niet was afgerond en dat er geen aanleiding was om de zaak voor een bepaalde tijd aan te houden. De beslissing werd genomen door mr. S.P. Pompe, voorzitter en kinderrechter, mrs. M.R. Jöbsis en F.W. Pieters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
RK: 17/4857
Beschikking op het verzoekschrift ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantooradres van zijn raadsman, mr. S.C. van Paridon, [kantooradres] ,
verdachte.

Het procesverloop

Het verzoekschrift is op 2 augustus 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op 30 augustus 2017 zijn standpunt bekend gemaakt.
De rechtbank heeft op 5 september 2017 de raadsvrouw van verdachte, mr. J.J.E. Stout (kantoorgenoot van mr. S.C. van Paridon), de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.
Verdachte en zijn ouders zijn, hoewel daartoe rechtsgeldig opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak is geëindigd. Het verzoekschrift houdt het volgende in.
1. Verzoeker is op 17 maart 2017 aangehouden wegens verdenking van de artikelen 326 en
47 van het Wetboek van Strafrecht;
2. Verzoeker is vervolgens op 18 maart 2017 in vrijheid gesteld;
3. Met betrekking tot de verdenking merkt verzoeker het navolgende op. Verzoeker wordt
verdacht van oplichting omdat hij vals zou hebben gecollecteerd. Verzoeker heeft inzake deze verdenking verklaard dat hij voor een opdrachtgever werkte en dat hij dacht dat hij aan het collecteren was voor het goede doel. Verzoeker was zich aldus in het geheel niet bewust van de gestelde oplichting;
4. Nergens blijkt dan ook uit dat verzoeker op de hoogte was van de vermeende oplichting, laat staan dat hij opzettelijk vals aan het collecteren was;
5. Gelet op het voorgaande staat vast dat het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling bij verzoeker ontbrak dan wel niet kan worden vastgesteld en dat er aldus geen sprake kan zijn voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting;
6. Derhalve is het dan ook onmogelijk dat de zaak van verzoeker zal eindigen met een bewezenverklaring, laat staan met een strafoplegging;
7. Tevens heeft verzoeker ter zake van dit feit tot op heden nog geen dagvaarding ontvangen;
8. Verzoeker ervaart grote hinder als gevolg van dit boven zijn hoofd hangende feit. Te pas en te onpas wordt verzoeker staande gehouden omdat hij klaarblijkelijk in de politiesystemen voorkomt wegens oplichting. Als reden voor de staande houding wordt dit feit genoemd. Hierdoor wordt verzoeker ernstig gehinderd in zijn bewegingsvrijheid.
De raadsvrouw van verdachte heeft in raadkamer ter toelichting op het verzoekschrift naar voren gebracht dat verdachte minderjarig is en nu al een half jaar aan het wachten is terwijl onduidelijk is of er wel onderzoek wordt gedaan in deze ogenschijnlijke eenvoudige zaak. De raadsvrouw heeft subsidiair verzocht de beslissing op het verzoek gedurende een bepaalde tijd aan te houden, als het Openbaar Ministerie aannemelijk zou maken dat alsnog verdere vervolging zal plaats vinden (artikel 36, tweede lid Sv).

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek omdat er onder meer nog verdachten moeten worden gehoord en dat het de verwachting is dat het onderzoek in november 2017 zal zijn afgerond en dan zal worden gekeken of verdachte verder zal worden vervolgd.

De beoordeling

Artikel 36 lid 1 Sv houdt kort gezegd in dat als de vervolging niet wordt voortgezet, de rechtbank op verzoek van de verdachte kan verklaren dat de zaak geëindigd is. Deze bepaling biedt een voorziening voor de gevallen waarin de verdachte in onzekerheid verkeert over de door het Openbaar Ministerie te ondernemen stappen, bijvoorbeeld wanneer de zaak voorlopig een einde heeft gevonden doordat de rechter een onbevoegdverklaring heeft uitgesproken, de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard of de dagvaarding nietig heeft bevonden (MvT op artikel 33a van het Wetboek van Strafvordering, ingevoegd bij eerste nota van wijzigingen Bijl. Hand. II 1920, 18, 1 p. 1). Naast de bescherming tegen de onzekerheid of aan zijn zaak (verder) gevolg zal worden gegeven, biedt artikel 36 Sv de verdachte bescherming tegen een onredelijk oponthoud in de afhandeling van de strafzaak.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Verdachte is op 17 maart 2017 aangehouden op verdenking van oplichting. Hij zou zich hebben voorgedaan als collectant terwijl geen sprake was van een collecte waarvoor een vergunning was afgegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft te kennen gegeven dat het (politie)onderzoek nog niet is afgerond, zo moeten onder meer nog verdachten worden gehoord.
Er is nog geen half jaar verstreken sinds verdachte is aangehouden. Van een onredelijk oponthoud in de afhandeling van de strafzaak is dan ook nog geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat in deze zaak het onderzoek nog niet is afgerond. Zij is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat het tijdsverloop in deze zaak niet onredelijk is en dat het belang van verdachte dat hij heeft bij het beëindigen van een voor hem onzekere situatie niet opweegt tegen het onderzoeksbelang van het Openbaar Ministerie. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op het voorgaande, er ook geen aanleiding is de zaak voor een bepaalde tijd aan te houden zoals de raadsvrouw subsidiair heeft verzocht.
Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing is op 5 september 2017 in raadkamer gegeven door
mr. S.P. Pompe, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. M.R. Jöbsis en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verdachte geen rechtsmiddel open.