ECLI:NL:RBAMS:2017:8799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
29 november 2017
Zaaknummer
13/654216-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 26-jarige man voor poging doodslag, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarig meisje

Op 29 november 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van poging doodslag, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een minderjarig meisje. De feiten vonden plaats op 3 december 2016 in Amsterdam, waar de verdachte en het slachtoffer elkaar ontmoetten in de Melkweg en samen naar een hotel gingen. Tijdens hun verblijf op de hotelkamer heeft de verdachte het slachtoffer onder bedreiging en geweld gedwongen tot seksuele handelingen. Het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar meerdere keren heeft geslagen, gewurgd en met de dood heeft bedreigd, waardoor zij in een staat van grote angst verkeerde en niet in staat was om de kamer te verlaten. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de verdachte zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen, evenals de verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 27.500,- aan het slachtoffer, ter compensatie van de immateriële schade die zij heeft geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654216-16 (Promis)
Datum uitspraak: 29 november 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
[woonplaats] ,
gedetineerd in het ‘Justitieel Complex [naam JC] ’ te Westzaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 15 november 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadslieden mrs. C.G.J. van Oppen en J. van Oppen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich ten aanzien van [slachtoffer] op 3 december 2016 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. poging tot doodslag subsidiair een poging tot zware mishandeling;
2. verkrachting;
3. wederrechtelijke vrijheidsberoving.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing
van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de bekennende verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd onwaar en pure fantasie is. . Hij zat al twee dagen op het politiebureau en hij wilde daar weg. Daarom heeft hij toen maar wat gezegd om naar huis te kunnen gaan. De verdediging heeft gelet hierop betoogd dat de verklaring van verdachte niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Van verkrachting is geen sprake. Verdachte heeft met toestemming zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) gestopt, zij heeft vrijwillig seks gehad met hem en het is niet gelukt de penis in haar vagina te stoppen. Verdachte was niet bekend met de leeftijd van [slachtoffer] .
Gelet op de verwondingen is er geen sprake van zware mishandeling, zoals door de door de verdediging ingeschakelde arts is geconstateerd bij [slachtoffer] .
Verder heeft verdachte verklaard dat hij enkele seconden zijn arm om de nek van [slachtoffer] heeft geklemd maar dat daarmee uit zichzelf is gestopt toen hij merkte dat [slachtoffer] moeite kreeg met ademen. Hij wilde [slachtoffer] niet doden.
[slachtoffer] kon de kamer verlaten, maar deed dit niet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen in bijlage II van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 3 december 2016 ontmoeten verdachte en de minderjarige [slachtoffer] elkaar in de Melkweg in Amsterdam. Zij besluiten die nacht samen naar een hotel te gaan. Zodra [slachtoffer] op de hotelkamer te kennen geeft dat zij geen seks zonder condoom wil, wordt verdachte agressief en dwingt hij haar door middel van geweld en bedreiging met geweld om seks met hem te hebben. Zij moet hem pijpen en hij duwt zijn vingers en zijn penis in haar vagina. Verdachte stompt [slachtoffer] meerdere keren in haar gezicht. Verder wurgt hij haar door met zijn handen en een ‘armklem’ haar keel dicht te knijpen en haar gezicht op het bed te drukken, waardoor [slachtoffer] geen lucht meer kan krijgen en voelt dat zij bijna weg is. Ten slotte uit verdachte doodsbedreigingen in de richting van [slachtoffer] . Zij is door al het geweld en de bedreigingen zo bang geworden voor verdachte, dat zij de hotelkamer niet durft te verlaten.
4.3.2
Nadere overwegingen rechtbank
De verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd
De rechtbank verwerpt het verweer van verdachte inhoudende dat zijn bekennende verklaring tegenover de politie niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Allereerst komt deze verklaring, anders dan de verdediging heeft betoogd, vrijwel volledig en op detailniveau overeen met de aangifte van [slachtoffer] . Dat die verklaring aan zijn fantasie ontsproten is, is gelet hierop ongeloofwaardig. Verder acht de rechtbank het volslagen onaannemelijk dat verdachte meende dat hij door middel van een bekennende verklaring, betreffende ernstige feiten, snel het politiebureau zou kunnen verlaten. Dit geldt te meer nu verdachte voorafgaand aan zijn verhoor door de politie heeft kunnen overleggen met zijn raadsman en verdachte tijdens het verhoor door de raadsman is bijgestaan. Ten slotte heeft verdachte het proces-verbaal ondertekend nadat hij het nog een keer heeft kunnen doorlezen.
Voorwaardelijk opzet op de dood
De vraag ligt voor of verdachte, door de keel van [slachtoffer] dicht te knijpen, haar met het gezicht in het bed te drukken en haar in een armklem te houden - al dan niet in voorwaardelijke zin - opzet heeft gehad op het overlijden van [slachtoffer] . Dat opzet kan uit de verklaring van verdachte niet worden afgeleid, nu hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] niet wilde doden.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van [slachtoffer] – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte meermalen de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en haar met haar gezicht in het bed heeft gedrukt. Verder heeft verdachte ook ter terechtzitting nogmaals verklaard dat hij zijn arm ter hoogte van zijn elleboog om de nek van [slachtoffer] heeft geklemd en geklemd heeft gehouden.
Verdachte heeft deze handelingen verricht met als doel om aan [slachtoffer] zijn wil op te leggen en ging hiermee door totdat zij zich niet meer verzette. Verdachte heeft derhalve een riskant middel als verwurging gebruikt om het verzet van [slachtoffer] te breken.
Gelet op de verklaring van [slachtoffer] dat zij geen lucht meer kreeg en dat zij dacht dat zij zou overlijden en de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] in ademnood verkeerde, bepaalde geluiden maakte en haar lippen blauw waren geworden, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] in een zodanige fase van zuurstofgebrek verkeerde dat de kans aanmerkelijk was dat zij als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de doodgericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken. Het enkele feit dat verdachte van plan was om [slachtoffer] te verkrachten is niet een dergelijke aanwijzing, omdat dit de mogelijkheid dat hij haar dood op de koop heeft toegenomen onverlet laat.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 3 december 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven met dat opzet meermalen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dichtgeknepen gehouden en die [slachtoffer] met haar gezicht in een kussen heeft gedrukt en gedrukt gehouden en zijn arm om de hals van die [slachtoffer] heeft geklemd en geklemd gehouden;
2.
op 3 december 2016 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1999) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte meermalen
- zijn penis en vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gestopt
en bestaande dat geweld of die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht heeft gestompt en
- die [slachtoffer] de keel heeft dichtgeknepen en met haar gezicht in een kussen heeft gedrukt en gedrukt gehouden en zijn arm om de hals van die [slachtoffer] heeft geklemd en geklemd gehouden waardoor die [slachtoffer] geen lucht kreeg (totdat die [slachtoffer] zichtbaar in ademnood was en blauwe lippen kreeg) en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "pijp me" en "doe wat ik zeg, want anders ga je dood" en "ik moet klaarkomen anders ga je dood" en "het is te laat, nu heb je geen keuze meer, nu ga je dood",
terwijl verdachte bij het plegen van dit misdrijf misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van die minderjarige en onder invloed van alcohol verkerende en fysiek niet tegen hem opgewassen [slachtoffer] ;
3.
op 3 december 2016 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid
heeft beroofd en beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer] meermalen met de vuist in het gezicht te stompen en
- die [slachtoffer] de keel dicht te knijpen en met haar gezicht in een kussen te drukken en gedrukt te houden en zijn arm om de hals van die [slachtoffer] te klemmen en geklemd te houden waardoor die [slachtoffer] geen lucht kreeg (totdat die [slachtoffer] zichtbaar in ademnood was en blauwe lippen kreeg) en
- tegen die [slachtoffer] te zeggen "je gaat nu doen wat ik zeg en als je dat doet blijf je leven" en "als je nu doet wat ik zeg, mag je weg".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Vrijwillige terugtreding
De rechtbank vat het verweer van verdachte, inhoudende dat hij stopte met de armklem toen hij merkte dat [slachtoffer] moeite met ademen had, op als een beroep op vrijwillige terugtreding in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er kan volgens verdachte daarom geen sprake zijn van een poging tot doodslag.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer] geen lucht kon krijgen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zag dat zij in ademnood verkeerde en dat haar lippen blauw waren geworden.
Hieruit blijkt dat [slachtoffer] op dat moment al in zeer ernstige ademnood verkeerde. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee de poging tot doodslag voltooid.
Voor het aannemen van vrijwillige terugtreding in geval van een voltooide poging is veelal een zodanig optreden van de verdachte vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
Het enkele staken van de verwurging c.q. armklem kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een zodanig optreden. Van vrijwillige terugtreding is daarom geen sprake. Het verweer wordt verworpen.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 (acht) jaren, met aftrek van voorarrest.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] kan geheel worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De in beslag genomen goederen moeten worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte reeds ruim elf maanden in voorarrest zit. Verdachte is reeds uitzonderlijk zwaar gestraft. Een deels onvoorwaardelijke straf ter hoogte van het voorarrest en een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de voorwaarden, zoals door de reclassering geadviseerd, acht de verdediging passend.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is na een avond stappen samen met [slachtoffer] naar een hotel gegaan. Op die hotelkamer is het vreselijk misgegaan. Verdachte wilde koste wat kost seks met [slachtoffer] en heeft dit urenlang afgedwongen door [slachtoffer] te mishandelen, te wurgen en haar met de dood te bedreigen. [slachtoffer] was op dat moment een minderjarig meisje, dat nog geen seksuele ervaring had. Zij heeft op de hotelkamer duidelijk aangegeven dat zij geen (onbeschermde) seks met verdachte wilde en heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig heeft geschonden door tegen haar wil en met geweld, ter bevrediging van zijn eigen lusten, zijn penis en vingers in haar vagina heeft gebracht en haar heeft gedwongen om hem te pijpen. Bovendien ging de verkrachting gepaard met levensbedreigend geweld jegens [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft doodsangsten uitgestaan en was zo bang voor verdachte dat zij zelfs toen ze fysiek de mogelijkheid had om de hotelkamer te verlaten, dit niet durfde vanwege zijn gedrag. De geschetste situatie heeft zeer lang geduurd.
Verdachte heeft laten blijken op geen enkele manier rekening te hebben gehouden met de wil van [slachtoffer] en geen respect voor haar te hebben. De wijze waarop verdachte heeft gehandeld is voor haar zeer traumatiserend geweest. De psychische gevolgen voor [slachtoffer] zijn enorm, zoals blijkt uit hetgeen haar advocaat ter terechtzitting heeft aangevoerd.
In het Pieter Baan Centrum is een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Uit het over hem opgemaakte rapport blijkt dat geen sprake is van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel er een aantal probleemgebieden kan worden geformuleerd, zoals krenkingsgevoeligheid, impulsiviteit en cognities rondom vrouwen, moet verdachte in staat worden geacht om andere gedragskeuzes en gedragingen toe te passen. Het in het rapport gegeven advies is om de hem ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande geen andere straf passend en geboden dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van zes jaren.
De duur van de gevangenisstraf brengt met zich dat de gevangenisstraf niet gedeeltelijk voorwaardelijk, met daaraan de voorwaarden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd, kan worden opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat hulpverlening ook in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden opgestart.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en
  • er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit, waardoor zij in haar persoon is aangetast, en
  • verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Het verweer dat [slachtoffer] al voordien voor psychische problemen in behandeling was en daarom de vordering (al dan niet gedeeltelijk) moet worden afgewezen, wordt verworpen. Uit de bij de vordering overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte ernstige psychische klachten ervaart. Bovendien geldt dat het handelen van verdachte – het ernstige geweld, de verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving – gelet op de bijzondere ernst van de normschending ook op zichzelf beschouwd vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer] rechtvaardigt. De mogelijke predispositie van [slachtoffer] staat hieraan niet in de weg. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro).
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 242, 248, 282, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1
poging doodslag
2
verkrachting, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een persoon beneden de leeftijd van achttien jaar bij wie misbruik van een kwetsbare positie wordt gemaakt
3
opzettelijk iemand van de vrijheid beroofd houden.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1 1.00 STK Laken X
-
5298021
2 1.00 STK Ondergoed X
slip
5297961
Gelast de teruggave aan verdachte van:
3 1.00 STK Ondergoed Kl:meerkl. X
boxershort
5298087
Wijst de vordering van [slachtoffer] , domicilie kiezend op het adres van haar raadsvrouw,
mr. A.P. Hendriks, advocaat te Amsterdam, toe tot € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 3 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 172 (honderdentweeënzeventig dagen). De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2017.