8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte is na een avond stappen samen met [slachtoffer] naar een hotel gegaan. Op die hotelkamer is het vreselijk misgegaan. Verdachte wilde koste wat kost seks met [slachtoffer] en heeft dit urenlang afgedwongen door [slachtoffer] te mishandelen, te wurgen en haar met de dood te bedreigen. [slachtoffer] was op dat moment een minderjarig meisje, dat nog geen seksuele ervaring had. Zij heeft op de hotelkamer duidelijk aangegeven dat zij geen (onbeschermde) seks met verdachte wilde en heeft zich hiertegen verzet. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig heeft geschonden door tegen haar wil en met geweld, ter bevrediging van zijn eigen lusten, zijn penis en vingers in haar vagina heeft gebracht en haar heeft gedwongen om hem te pijpen. Bovendien ging de verkrachting gepaard met levensbedreigend geweld jegens [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft doodsangsten uitgestaan en was zo bang voor verdachte dat zij zelfs toen ze fysiek de mogelijkheid had om de hotelkamer te verlaten, dit niet durfde vanwege zijn gedrag. De geschetste situatie heeft zeer lang geduurd.
Verdachte heeft laten blijken op geen enkele manier rekening te hebben gehouden met de wil van [slachtoffer] en geen respect voor haar te hebben. De wijze waarop verdachte heeft gehandeld is voor haar zeer traumatiserend geweest. De psychische gevolgen voor [slachtoffer] zijn enorm, zoals blijkt uit hetgeen haar advocaat ter terechtzitting heeft aangevoerd.
In het Pieter Baan Centrum is een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Uit het over hem opgemaakte rapport blijkt dat geen sprake is van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Hoewel er een aantal probleemgebieden kan worden geformuleerd, zoals krenkingsgevoeligheid, impulsiviteit en cognities rondom vrouwen, moet verdachte in staat worden geacht om andere gedragskeuzes en gedragingen toe te passen. Het in het rapport gegeven advies is om de hem ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande geen andere straf passend en geboden dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank legt een gevangenisstraf op voor de duur van zes jaren.
De duur van de gevangenisstraf brengt met zich dat de gevangenisstraf niet gedeeltelijk voorwaardelijk, met daaraan de voorwaarden gekoppeld zoals door de reclassering geadviseerd, kan worden opgelegd. De rechtbank merkt hierbij op dat hulpverlening ook in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden opgestart.
De rechtbank is van oordeel dat aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Daarbij neemt de rechtbank in het bijzonder in aanmerking dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 tot en met 3 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien
- de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en
- er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit, waardoor zij in haar persoon is aangetast, en
- verdachte het oogmerk had angst toe te brengen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist.
Het verweer dat [slachtoffer] al voordien voor psychische problemen in behandeling was en daarom de vordering (al dan niet gedeeltelijk) moet worden afgewezen, wordt verworpen. Uit de bij de vordering overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat [slachtoffer] als gevolg van het handelen van verdachte ernstige psychische klachten ervaart. Bovendien geldt dat het handelen van verdachte – het ernstige geweld, de verkrachting en de wederrechtelijke vrijheidsberoving – gelet op de bijzondere ernst van de normschending ook op zichzelf beschouwd vergoeding van immateriële schade van [slachtoffer] rechtvaardigt. De mogelijke predispositie van [slachtoffer] staat hieraan niet in de weg. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro).
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 tot en met 3 bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 27.500,- (zevenentwintigduizend en vijfhonderd euro).