ECLI:NL:RBAMS:2017:8664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
635331 / KG ZA 17-1026
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.P. Schoonbrood - Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen Cancun Holding II B.V. en gedaagde over de tenuitvoerlegging van een vonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een executiegeschil tussen de besloten vennootschap Cancun Holding II B.V. (hierna: Cancun II) en een gedaagde. Cancun II heeft in kort geding gevorderd dat de gedaagde zich zou onthouden van executie van een eerder vonnis en dat de executoriale veiling van vorderingen van Cancun II op de gedaagde en TMF zou worden verboden. De voorzieningenrechter heeft op 28 september 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat het oordeel van de rechtbank in een eerdere bodemprocedure geen feitelijke of juridische misslag bevatte. De gedaagde heeft zwaarwegend belang bij de doorgang van de veiling, aangezien hij geen andere mogelijkheid heeft voor tenuitvoerlegging van het vonnis dan verhaal te zoeken op de vorderingen van Cancun II. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoogde wijze van executie geen misbruik van recht oplevert aan de zijde van de gedaagde. De vorderingen van Cancun II tot staking van de executie en verbod op de veiling zijn afgewezen. Cancun II is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/635331 / KG ZA 17-1026 PS/TF
Vonnis in kort geding van 28 september 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CANCUN HOLDING II B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij conceptdagvaarding,
advocaat mr. G.J.G. Bolderman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. A. Schennink te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Cancun II en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 22 september 2017 heeft Cancun II gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening.
Cancun II heeft producties in het geding gebracht en beide partijen een pleitnota. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren voor zover van belang aanwezig:
aan de zijde van Cancun II: [naam 1] (indirect bestuurder) met mr. Bolderman,
aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] met mr. Schennink en zijn kantoorgenoot
mr. A. Spaargaren.

2.De feiten

2.1.
Cancun II is opgezet als een joint venture waarin de Spaanse [familie 1] en [familie 2] via houdstermaatschappijen – voor de [familie 1] Cancun Holding I (hierna: Cancun I) – ieder de helft van de aandelen hielden. [gedaagde] is van 18 juni 2009 tot zijn ontslag (op eigen verzoek) per 1 december 2009 een van de drie bestuurders van Cancun II geweest. Hij is op voordracht van Cancun I (en derhalve de [familie 1] ) tot bestuurder benoemd. Een van de andere bestuurders was TMF Netherlands B.V. (hierna: TMF).
2.2.
In een door Cancun I in gang gezette enquêteprocedure betreffende het bij Cancun II gevoerde beleid heeft de Ondernemingskamer bij beschikking van 19 juli 2012 vastgesteld dat is gebleken van bij Cancun II gevoerd wanbeleid in de periode dat [gedaagde] deel van haar bestuur uitmaakte. Daarbij zijn de voormalig bestuurders (waaronder [gedaagde] en TMF) hoofdelijk veroordeeld in de kosten van het onderzoek (€ 179.413,83) en in de proceskosten van Cancun I en Cancun II , van ieder € 3.331,=; ook heeft de Ondernemingskamer enkele bestuursbesluiten vernietigd. De cassatieberoepen tegen deze beschikking zijn door de Hoge Raad verworpen op 4 april 2014.
2.3.
Cancun II is in 2013 een bodemprocedure jegens [gedaagde] en TMF gestart, waarin zij van hen schadevergoeding heeft gevorderd uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid dan wel toerekenbare tekortkoming in de op hen rustende verplichtingen uit hoofde van hun arbeids- respectievelijk managementovereenkomst. Bij vonnis van 2 augustus 2017 van de rechtbank Amsterdam met kenmerk C/13/600364 / HA ZA 16-12 (hierna: het Vonnis) zijn de vorderingen jegens [gedaagde] en TMF afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Cancun II misbruik van procesbevoegdheid maakte door tegen [gedaagde] te procederen als zij deed. De rechtbank heeft in een overweging ten overvloede overwogen dat de vordering op [gedaagde] overigens ook op inhoudelijke gronden zou zijn afgewezen, op soortgelijke gronden als de vordering tegen TMF. De relevante overwegingen luiden:
4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat Cancun II misbruik van procesbevoegdheid maakt door tegen hem te procederen. [gedaagde] stelt dat hij in mei 2010 van de advocaat van [naam 2] begreep dat deze een claim tegen de voormalige bestuurders van Cancun II voorbereidde. [gedaagde] heeft daarop, bij mail van 18 mei 2010, het volgende aan [naam 2] , diens broer [naam 3] en [naam 4] geschreven: (..)
Dezelfde dag heeft [naam 2] hierop als volgt gereageerd, met cc aan zijn broer [naam 3] en [naam 4] : (...)
4.2.
Volgens [gedaagde] heeft de [familie 1] hiermee van eventuele claims tegen [gedaagde] , voortvloeiende uit zijn bestuurderschap, afgezien. Deze afstand van recht bindt ook Cancun II, nu de [familie 1] (indirect) (weer) de volledige zeggenschap heeft over Cancun II. Het maken van onderscheid tussen de [familie 1] en Cancun II levert onder die omstandigheden misbruik van identiteitsverschil op, aldus [gedaagde] .
4.3.
De rechtbank volgt [gedaagde] in dit betoog. De e-mail van [naam 2] is glashelder. Ofschoon hij ook meldt dat hij met de advocaat zal overleggen, maakt hij te dien aanzien geen voorbehoud en deelt hij zonder omwegen mee dat de [familie 1] natuurlijk nooit tegen [gedaagde] zal procederen, dat men heel tevreden is over zijn werk en dat zijn aansprakelijkheid nul is. Op grond hiervan heeft [gedaagde] er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de [familie 1] geen juridische stappen tegen hem zou ondernemen. Via de volledig door hen beheerste vennootschap Cancun II doet de [familie 1] dat nu echter wel. Daarmee maakt zij naar het oordeel van de rechtbank misbruik van procesbevoegdheid. Bij dit oordeel spelen de volgende omstandigheden een rol: het ontbreken van opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 7:661 BW), de aard van de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] (volgens welke hij gehouden was op straffe van ontslag instructies op te volgen van de aandeelhouders), de (in verhouding tot het door hem genoten loon) disproportionele omvang van de thans door Cancun II gevorderde schade en van de voor [gedaagde] ’ rekening gekomen kosten in verband met de tegen hem gevoerde procedures. Cancun II kan niet gevolgd worden in haar betoog dat op 18 mei 2010, toen [naam 2] zijn mail schreef, nog niet alle (nu aan [gedaagde] verweten) feiten bekend waren. Op die datum waren alle gebeurtenissen waarvan Cancun II in deze procedure aan haar ex-bestuurders verwijten maakt, immers al bekend.
4.4.
(...)
Overigens zouden de vorderingen ook op inhoudelijke gronden zijn afgewezen, gelet op hetgeen hierna wordt overwogen met betrekking tot Equity Trust, hetgeen - mogelijk met verschillen op niet doorslaggevende punten - ook voor [gedaagde] zou gelden.
2.4.
In reconventie heeft [gedaagde] in de procedure voor de rechtbank Amsterdam gevorderd dat Cancun II uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om € 325.437,87 aan hem te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, zijnde de kosten die hij voor alle gevoerde procedures heeft gemaakt, inclusief de kosten waarin hij door de Ondernemingskamer is veroordeeld. Deze vordering heeft de rechtbank in het Vonnis integraal toegewezen. In het Vonnis wordt in r.o. 4.29 en 4.30 daarover het volgende overwogen:
Nu in conventie is beslist dat Cancun II misbruik maakt van procesbevoegdheid door tegen [gedaagde] te procederen, niettegenstaande de op 18 mei 2010 door [naam 2] gedane toezegging, staat daarmee vast dat Cancun II jegens [gedaagde] onrechtmatig handelt door toch tegen hem te procederen. De schade die [gedaagde] hierdoor heeft geleden, moet Cancun II hem dan ook vergoeden. [gedaagde] vordert een bedrag van
€ 325.437,87, waarvan € 19.627,= voor bijstand door advocaat in de cassatieprocedure, € 228.650,67 voor bijstand in de overige procedures en € 77.160,20 voor de kosten van de door de Ondernemingskamer benoemde onderzoeker.
In het gevorderde bedrag zijn dus bedragen begrepen die [gedaagde] op grond van de beslissingen van de Ondernemingskamer en – in cassatie in diezelfde procedure – van de Hoge Raad heeft moeten voldoen (de proceskosten en de kosten van de enquête). Ook zijn daarin begrepen de kosten die [gedaagde] aan juridische bijstand in die procedures heeft moeten voldoen. Na vaststelling dat Cancun II onrechtmatig heeft gehandeld door [gedaagde] in rechte te betrekken, dient nog te worden beoordeeld of de artikelen 241 Rv (ten aanzien van de in de onderhavige procedure gemaakte kosten) en artikel 2:354 BW (met betrekking tot de in de enquêteprocedure gemaakte kosten) aan schadevergoeding in de weg staan. De rechtbank overweegt dat de artikelen 237 tot en met 241 Rv in beginsel tot gevolg hebben dat alleen een forfaitaire vergoeding wordt toegekend voor de kosten die gemaakt zijn door de in het gelijk gestelde partij. Dat uitgangspunt lijdt echter uitzondering indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (HR 6 april 2012, NJ 2012, 233). Ook het enkele gegeven dat de kostenveroordelingen in de enquêteprocedure onherroepelijk zijn geworden staat naar het oordeel van de rechtbank, anders dan bepleit door Cancun II, niet in de weg aan toekenning van de gevorderde schadevergoeding. De rechtbank begrijpt het verweer dat toekenning van de gevorderde schadevergoeding in strijd is met deze kostenveroordelingen als een beroep op het gezag van gewijsde van artikel 236 Rv. Daarmee miskent Cancun II echter dat de beslissing van de Ondernemingskamer geen bindende kracht heeft voor het onderhavige geschil, omdat het civielrechtelijk toetsingskader niet overeenkomt met dat van de Ondernemingskamer. Daarnaast is een kostenveroordeling in een enquêteprocedure een andersoortige beslissing dan een beslissing betreffende een geschil over een schadevergoeding wegens onrechtmatig procederen, zodat niet voldaan is aan de vereisten voor een beroep op het gezag van gewijsde. De onderhavige beslissing is daarom ook niet onverenigbaar met de eerdere beslissingen. Het tegen de grondslagen van de vordering tot vergoeding van werkelijke kosten gerichte verweer faalt dus. Nu Cancun II tegen de hoogte van de gevorderde schadevergoeding geen verweer heeft gevoerd, is de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 325.437,87.
2.5.
Bij exploot van 10 augustus 2017 is het Vonnis aan Cancun II betekend en het bevel gedaan een bedrag van € 336.895,26 (de hoofdsom in reconventie van
€ 325.437,87, vermeerderd met de proceskosten in conventie en nakosten) aan [gedaagde] te voldoen. Cancun II heeft hier niet aan voldaan.
2.6.
Bij exploot van 23 augustus 2017 heeft [gedaagde] op grond van het Vonnis ten laste van Cancun II executoriaal beslag gelegd op de vorderingsrechten die Cancun II op hem en op TMF stelt te hebben uit hoofde van toerekenbare tekortkoming, althans onrechtmatig handelen conform de artikelen 2:9 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in hun hoedanigheid van bestuurders van Cancun II (zoals omschreven in rechtsoverweging 3.1. van het Vonnis).
2.7.
[gedaagde] is van plan de vorderingen te verkopen. Hij heeft bij hetzelfde exploot aangezegd dat de verkoop van de in beslag genomen vorderingsrechten op
29 september 2017 te 11.00 uur op het kantoor van de deurwaarder zal plaatsvinden.

3.Het geschil

3.1.
Cancun II vordert samengevat -:
primair
I [gedaagde] te gebieden zich te onthouden van iedere aanzegging, executie of incasso van zijn bij vonnis van de rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2017 toegewezen vordering in reconventie,
II [gedaagde] te verbieden over te gaan tot de executoriale veiling van de door hem beslagen vorderingen van Cancun II jegens hemzelf en TMF uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid,
subsidiair
een zodanige voorziening te treffen die de voorzieningenrechter vermeent te behoren.
Tot slot vordert Cancun II [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Cancun II stelt hiertoe het volgende.
Het Vonnis berust op feitelijke en juridische misslagen. De rechtbank is er namelijk in weerwil van de feiten van uitgegaan dat sprake was van een onvoorwaardelijke vrijwaring aan de zijde van Cancun II (zie 4.1 tot en 4.4 van het Vonnis). Er was echter een voorwaarde aan de vrijwaring gesteld zoals blijkt uit de als producties 6 tot en met 8 in dit geding overgelegde e-mails. De voorwaarde betrof dat [gedaagde] geen ernstig persoonlijk verwijt viel te maken en deze voorwaarde is niet vervuld. [gedaagde] heeft verzuimd de rechtbank daarvan in kennis te stellen. Daarnaast geldt dat als afstand van recht zou zijn gedaan, dit niet aan Cancun II kan worden toegerekend, maar uitsluitend aan Cancun I. Er is voorts op geen enkele wijze voldaan aan de uiterst vergaande criteria voor vereenzelviging/misbruik van identiteitsverschil van [naam 2] en Cancun II. De handelingen van [naam 2] via Cancun I konden in 2010 niet als handelingen van Cancun II gelden. De rechtbank maakt een juridische misslag en heeft haar oordeel niet deugdelijk gemotiveerd.
Verder geldt dat de door de rechtbank vastgestelde afstand van recht slechts ziet op de persoonlijke bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde] . Dit betekent dat hij slechts aanspraak kan maken op zijn advocaat- en proceskosten als gevolg van het onrechtmatig procederen van Cancun II in de aansprakelijkheidsprocedure en niet op de kosten die [gedaagde] heeft gemaakt in andere procedures, zoals de enquête-procedure en het cassatieberoep (de proceskostenveroordelingen daaronder begrepen). Het grootste deel van de door de rechtbank toegewezen advocaat- en proceskosten zijn dan ook ten onrechte toegewezen. Slechts een bedrag van € 113.949,11 (inclusief verschotten en btw) had betrekking op de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure. Een onafhankelijk appeladvies ingewonnen bij mr. R.P.J.L. Tjittes ondersteunt Cancun II in al het voorgaande.
3.3.
Cancun II stelt voorts dat het dreigende verlies van haar vorderingsrechten op [gedaagde] en TMF een noodtoestand aan haar zijde oplevert en dat [gedaagde] in redelijkheid geen gebruik mag maken van zijn executierecht nu het Vonnis is gewezen zonder dat alle relevante feiten door [gedaagde] zijn voorgedragen. Cancun II heeft de rechtbank uitdrukkelijk verzocht bij toewijzing van de vordering in reconventie het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zonder motivering is door de rechtbank hieraan voorbijgegaan, waardoor het Vonnis thans wordt geëxecuteerd. Cancun II heeft onvoldoende financiële middelen om aan het Vonnis te voldoen. Zij kan de vorderingen waarop executoriaal beslag is gelegd niet kopen. Als [gedaagde] een koopprijs van € 350.000,- voor deze vorderingen krijgt, incasseert hij zijn eigen vordering jegens Cancun II en is Cancun II niet meer gerechtigd tot haar vorderingen. Hierdoor wordt de verdere procesgang belemmerd. Cancun II heeft in dat geval geen mogelijkheid in hoger beroep te gaan, althans heeft daarbij geen belang meer.
Al met al wegen de belangen van Cancun II bij staking van de executie zwaarder dan de belangen van [gedaagde] bij voortzetting daarvan, aldus – nog steeds – Cancun II.
3.4.
[gedaagde] voert verweer. Dit wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van een executiegeschil als het onderhavige dient uitgangspunt te zijn, dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts plaats is, indien de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn, indien het vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag, of indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145).
4.2.
Cancun II stelt dat sprake is van feitelijke en juridische misslagen met betrekking tot de door de rechtbank aangenomen vrijwaring in het Vonnis (r.o. 4.1 tot en met 4.4) en de veroordeling in reconventie inzake de schadevergoeding (r.o. 4.29 en 4.30). De rechtbank heeft haar oordeel met betrekking tot het misbruik van identiteitsverschil of procesbevoegdheid echter uitgebreid gemotiveerd en heeft daarbij blijkens het Vonnis de stellingen van Cancun II, zoals in die procedure aan de rechtbank voorgelegd, meegewogen. Een integrale herbeoordeling hiervan kan in deze procedure niet aan de orde zijn. Een executiegeschil als het onderhavige mag immers niet als een verkapt hoger beroep dienen. Een en ander zal in de bodemprocedure nader aan de orde moeten komen. Hier is slechts van belang dat het oordeel van de rechtbank niet een feitelijke of juridische misslag bevat. Dit geldt ook voor de (motivering van de) veroordeling in reconventie van Cancun II tot het betalen van de door [gedaagde] gemaakte kosten. Volgens Cancun II is sprake van een feitelijke misslag ter zake van de hoogte van de toegewezen advocaat- en proceskosten. Volgens Cancun II had slechts een bedrag van € 113.949,11 (inclusief verschotten en BTW) dat betrekking had op de bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure toegewezen kunnen worden. In rechtsoverweging 4.30 wordt hier echter op ingegaan. Het is niet aannemelijk geworden dat de rechtbank daarbij heeft verzuimd op een door Cancun II gevoerd verweer in te gaan. De rechtbank heeft overwogen dat Cancun II tegen de hoogte van de gevorderde schadevergoeding geen verweer heeft gevoerd. Het tegendeel is ter zitting niet aannemelijk geworden. Met name is niet aannemelijk geworden dat Cancun II in de bodemprocedure op dit punt de stellingen heeft ingenomen die zij in dit kort geding inneemt. Dit kort geding kan niet worden gebruikt om eventuele omissies in de bodemprocedure te herstellen. Voor zover Cancun II bedoelt te betogen dat zij in de bodemprocedure onvoldoende gelegenheid heeft gekregen om het bewuste verweer te voeren, gaat dat betoog niet op. Blijkens het Vonnis heeft zij een conclusie van antwoord in reconventie genomen en is daarop nog een comparitie van partijen gevolgd.
4.3.
Voor zover Cancun II stelt dat het op de weg van [gedaagde] had gelegen om in de bodemprocedure de e-mails over te leggen die Cancun II in dit kort geding als productie 6 tot en met 8 overlegt, kan zij ook niet worden gevolgd. Cancun II beschikte kennelijk zelf ook over die producties, zodat zij zelf in de gelegenheid was, indien zij die producties voor het debat in de bodemprocedure van belang achtte, die producties in die procedure in te brengen.
4.4.
Cancun II stelt voorts dat het Vonnis ten onrechte uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Zij heeft de rechtbank verzocht daartoe niet over te gaan (in punt 5.1 van haar conclusie van antwoord in reconventie, zie het citaat onder 2.25 van haar pleitaantekeningen), maar aan dat verzoek is de rechtbank ongemotiveerd voorbijgegaan, aldus Cancun II. Voor zover Cancun II hiermee bedoelt te betogen dat sprake is van een misslag, wordt haar standpunt niet gevolgd. De beslissing om het Vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is geenszins onbegrijpelijk. Het verweer op dit punt was overigens uiterst summier en niet met concrete feiten of stellingen onderbouwd.
4.5.
Gesteld noch gebleken is voorts dat zich na het Vonnis feiten hebben voorgedaan of aan het licht zijn gekomen die maken dat de executie van het Vonnis aan de zijde van Cancun II klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan.
4.6.
Dat de beoogde wijze van executie van het Vonnis – een openbare veiling van de vorderingsrechten van Cancun II op [gedaagde] en TMF – misbruik van recht aan de zijde van [gedaagde] oplevert, kan ook niet worden aangenomen. Uitgangspunt moet zijn dat Cancun II met haar gehele vermogen instaat voor de voldoening van haar schulden. [gedaagde] beschikt over een executoriale titel voor een vordering van (in hoofdsom) ruim € 325.000 op Cancun II. Cancun II heeft zelf gesteld dat zij niet over andere vermogensbestanddelen beschikt dan haar – in het Vonnis afgewezen – vorderingen op [gedaagde] en TMF. [gedaagde] heeft dus geen andere mogelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het Vonnis dan verhaal te zoeken op die vorderingen. Cancun II heeft ook niet gesteld dat er een voor haar minder bezwarende wijze van executie dan de geplande veiling voorhanden is. Ook heeft zij niet gesteld dat de beoogde wijze van openbare verkoop van de vorderingen met onvoldoende waarborgen voor een zo hoog mogelijke opbrengst is omkleed. Eenieder kan meebieden bij de verkoop, ook de uiteindelijk belanghebbenden in Cancun II, die kennelijk de mogelijkheid tot het instellen van hoger beroep ten behoeve van zichzelf willen behouden en niet wensen dat de vorderingen in andere handen komen. Niet valt in te zien dat de procedure in hoger beroep wordt gefrustreerd door de geplande veiling. De koper van de vorderingen kan die procedure desgewenst entameren of voortzetten. Anders dan Cancun II heeft betoogd, levert het doorgaan van de geplande veiling geen strijd met artikel 6 EVRM op. Bovendien hebben de uiteindelijk belanghebbenden in Cancun II het in eigen hand of zij de veiling laten doorgaan. Zij kunnen er immers voor kiezen aan Cancun II de gelden ter beschikking stellen die Cancun II nodig heeft voor de voldoening van de vordering van [gedaagde] ; zoals zij kennelijk ook aan Cancun II gelden ter beschikking zullen stellen voor het voeren van een procedure in hoger beroep. Dat er nog andere belangen dan die van de uiteindelijk belanghebbenden in Cancun II betrokken zijn bij Cancun II, is gesteld noch gebleken. Bij dit alles komt nog dat – naar Cancun II niet heeft bestreden – [gedaagde] een zwaarwegend belang heeft bij het doorgaan van de veiling. Hij heeft nauwelijks nog financiële middelen, zodat hij er groot belang bij heeft dat zijn vordering wordt voldaan voordat hij in een (eventuele) appelprocedure verdere kosten moet maken – voor welke kosten hij op Cancun II (ook) geen verhaal zal vinden. Anders dan Cancun II stelt, kan er vooralsnog niet van worden uitgegaan dat zijn financiële belangen zijn veiliggesteld door de vrijwaringsprocedure die hij tegen Cancun I en [naam 2] heeft aangespannen; reeds niet omdat Cancun I en [naam 2] in die procedure verweer voeren. Het belang van [gedaagde] bij executie van het Vonnis op de voorgenomen wijze, moet in het licht van dit alles zwaarder wegen dan het belang van Cancun II bij het staken daarvan.
4.7.
De vorderingen tot staking van de executie van het vonnis en verbieden van de executoriale veiling zullen derhalve worden afgewezen. Ter zitting heeft Cancun II nog aan de orde gesteld dat zij uiterst subsidiair een schorsing van de executie voorstaat onder de voorwaarde van het stellen van zekerheid door haar. Nog daargelaten dat het aan Cancun II was geweest om een concrete zekerheidsstelling voorafgaand aan de zitting aan te bieden, zodat het debat ter zitting mede daarop had kunnen worden toegespitst, heeft te gelden dat de voorgenomen wijze van executie op de vermelde gronden toelaatbaar is, zodat voor een voorwaardelijke schorsing ook geen grond wordt gezien.
4.8.
Cancun II zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 287,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.103,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Cancun II in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.103,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2017. [1]

Voetnoten

1.type: GHF